Het voorbije joodse dordrecht

Toen Bennie Cohen werd gevonden, zei de
Dordtse politieagent: ‘Haha, toch een joodje’
* Betty de Liever-Cohen praat na 1,5 jaar alsnog over haar broertje
* Maar wie is toch die Robbie?
* Robbie zat ondergedoken in Holwerd
* Vóór Friesland zat Robbie ondergedoken in Haarlem

Bennie Cohen

Bennie Cohen, het jongetje dat werd opgepakt op een zolder in Dordrecht.
Foto Joods monument/Privecollectie Betty de Liever

Het gebeurde op maandagavond 25 oktober 1943: de gevoelloze Dordtse politieagent Herman Gerard Feodor Wolsink trok de 5-jarige Bennie Cohen de horror van de oorlog in.
        Her en der in Dordrecht werkten jodenjagers al de hele dag adressen af waar zich mogelijk onderduikers ophielden. Het is “een van de grootste operaties” die Dordrecht heeft gekend, schrijft Sytze van der Zee in zijn boek Vogelvrij, de jacht op de joodse onderduiker (De Bezige Bij, 2010).
        Acht rechercheurs nemen er aan deel: twee Haagse, twee Leidse, en vier van de Dordtse Politieke Politie. In het huis van de familie Van As aan de Vlietweg vinden ze een radiotoestel en een geldtrommel met twintigduizend gulden erin. Een van de mannen grist volgens Van der Zee “een bundeltje bankbiljetten uit de trommel en steekt dat in zijn zak”. Het geld is van het joodse echtpaar Gobits, dat op zolder verborgen heeft gezeten.
        De jodenjagers vermoeden dat zich op dit adres ook nog een joods kind heeft verstopt. De Haagse rechercheur Cornelis Johannes Kaptein geeft daarom Wolsink de opdracht de kinderen die op zolder liggen te slapen, nog eens goed te bekijken. En dan gebeurt er dit, volgens een kraamverpleegster die bij de familie Van As op kamers woonde, en die het na de oorlog vertelde.
        Bennie was ingeprent dat hij altijd moest zeggen dat hij De Koning heette, en niet Cohen. Toen Wolsink het jongetje naar zijn naam vroeg, zei hij dan ook: “Bennie de Koning.”
        “Wolsink vroeg toen”, aldus de verpleegster, “hoe de naam van zijn moeder luidde en toen zei het arme kind: ‘Saartje’. Waarop Wolsink zei: ‘Haha, toch een joodje!’ Daarop deed hij het pyjamabroekje van de kleine jongen naar beneden en zei: ‘Het is een jood.’ Dit kind moest toen mee.”
        Zo’n 3,5 maand later was dit kind dood: via kamp Westerbork naar Auschwitz gedeporteerd en daar verdelgd, op 11 februari 1944. Al op zesjarige leeftijd was zijn leven geëindigd. Het zal de triomfantelijke Wolsink niets hebben kunnen schelen. Joden opjagen was nu eenmaal zijn taak, een taak waarvan hij zich keurig kweet. Op die beruchte 25ste oktober vonden hij en zijn medejagers er achttien.
        Wie was Bennie Cohen verder? Waar kwam hij eigenlijk vandaan? Wat is met zijn ouders gebeurd, en de rest van familie?
        Een verhaal over het onvoorstelbare leed dat het gezin Cohen is toegebracht.

geboorteakte van Arnold Cohen

geboorteakte van Saartje Odewald

De geboorteaktes van Arnold Cohen en Saartje Odewald, de ouders van Bennie. Arnold is geboren in Groningen, zijn vrouw in Schildwolde, gemeente Slochteren. Foto Groninger Archieven


Vlietweg 27

In dit voormalige huis van Els van As aan de Vlietweg 27 (nu: 11) zaten op een bepaald moment liefst elf mensen ondergedoken, onder wie Bennie.
Foto Redactie Website

Brieven
Bennie, voluit Bernard Arie geheten, was het eerste kind dat handelsreiziger Arnold Cohen (Groningen, 2.2.1904) en Saartje Odewald (Schildwolde, 31.1.1909) kregen. Op 18 oktober 1936 waren ze getrouwd, hij 32, zij 27 jaar oud. Een jaar later verscheen in Den Bosch, hun nieuwe woonplaats, Bennie, op 15 november 1937. En bij dit kind bleef het ook. Voor en in de oorlog kwam er geen broertje of zusje bij. Bennie bleef alleen.
        Hoe deze kleine jongen nu in Dordrecht belandde, en via wie, is niet bekend. Vaststaat alleen I hij zich er verstopte, in de bescheiden woning van Els van As, aan de Vlietweg 27 in Dordrecht. Over deze vrouw, die zonder angst, belangeloos en ruimhartig een grote groep onderduikers in haar huis heeft opgevangen, is al een artikel geschreven, te lezen via deze link .
        Dat Els van As zoveel mensen hielp onderduiken − op een bepaald moment zeker elf: zeven volwassenen en vier kinderen −, kon worden achterhaald doordat een buurvrouw van haar, Mimi Gobits van nummer 26, erover schreef − in de meer dan driehonderd brieven die zij haar man Abraham (‘Bob’) Wijnberg stuurde. Deze correspondentie kwam na het overlijden van Mimi Gobits, in 1990 vanuit Israël, terecht bij haar dochter Chawwa, die er samen met haar partner Marianne Gossije een boek van maakte, getiteld Voedt mijn kind niet op met haat.
        Bennie Cohen wordt op twee plekken genoemd in de brieven. In de ene, over Mimi’s verjaardag, staat dat zij “een doos poeder en een pot crème” van hem cadeau had gekregen. In de andere, gedateerd 20 september 1943, wordt gemeld: “Bennie loopt heel genoeglijk de tafel rond te stappen en aldoor maar te spreken, maar als je geen zin hebt om antwoord te geven, dan hindert dat niet, want dat merkt hij niet op.”
        Bennie leidde aan de Vlietweg, zo lijkt het, een zorgeloos kinderleven.
        Een maand later wordt dit leven ruw verstoord, door agent Wolsink die constateert dat Bennie besneden is, en dus rijp voor deportatie, voor vernietiging.

Op 15 oktober 1936 trouwden Arnold en Saartje in Groningen

Op 15 oktober 1936 trouwden Arnold en Saartje in Groningen. Hij is vijf jaar ouder dan zij.
Foto Groninger Archieven


E-mail
Lang was er niet veel meer te achterhalen over Bennie. De herdenkingssite ‘Joods Monument’ meldde slechts dat zijn ouders de oorlog hebben overleefd. Maar hoe en waar en wat er nadien in hun levens is gepasseerd − door gebrek aan verifieerbare gegevens moest dit onbeschreven blijven. Bennie werd intussen niet vergeten. Op de website ‘Joods Monument Den Bosch’ kwam zijn naam te staan tussen de tientallen andere gedode joden. De inleidende tekst luidt: “’s-Hertogenbosch gedenkt 293 joodse inwoners die in de Tweede Wereldoorlog in vernietigingskampen zijn vermoord. Hiermee hield de Bossche joodse gemeenschap nagenoeg op te bestaan. Wij vergeten hen niet en evenmin de omstandigheden waarin zij het leven lieten.”
        In het voorjaar van 2017 kreeg de Dordtse werkgroep Stolpersteine, beheerder van deze website, uit het niets een e-mail van mevrouw Betty de Liever. Zij schreef, in staat van verontwaardiging: “Tot mijn grote verbazing zie ik op de website dat er een Stolperstein voor mijn broer, Bernard Arie Cohen, zou worden gelegd. Er is meer dan genoeg gelopen over vermoorde en levende joden. Er wordt genoeg verdiend aan mijn vermoorde familie. Ik zou u dan ook vriendelijk willen verzoeken geen steen voor mijn broer te willen plaatsen.”
        De e-mail verraste voorzitter Arij Boogerman. De werkgroep heeft helemaal geen voornemen om een steen voor Bennie Cohen aan te brengen, reageerde hij. Hier is sprake van een misverstand. Bennie Cohen staat niet op de Dordtse lijst, om de eenvoudige reden dat hij afkomstig is uit Den Bosch, waar zijn ouders woonden aan de Van Noremborghstraat 94. En dan is het aan díe stad om eventueel een Stolperstein te plaatsen. Bovendien, benadrukte Boogerman, als familie tegen een steentje is, “gaan we er zeker niet toe over. Op dat punt kunnen we u gerust stellen.”
        Maar de e-mail was in ander opzicht ook onthullend: er is dus een zus.
        Vandaar dat de redactie van deze website contact opnam met mevrouw De Liever. Zou zij bereid willen zijn iets meer te vertellen over haarzelf en haar familie, om op die manier het gezin waaruit Bennie voortkwam, enigszins te kunnen schetsen? Intussen zou in openbare archieven worden gezocht naar nadere informatie. De naam Betty de Liever maakt immers gerichter, trefzekerder zoeken in databanken mogelijk.
        “Nee,” liet mevrouw De Liever weten, vooralsnog wilde ze niet meewerken. De redactie moest het maar doen met wat zij vond. “Vriendelijke groet, en misschien ooit in de toekomst nog.”

Bernard Arnold Cohen kwam een jaar later ter wereld, in 1937 in Den Bosch

Bernard Arnold Cohen kwam een jaar later ter wereld, in 1937 in Den Bosch.
Dit zijn twee ongedateerde jeugdfoto’s van hem.
Foto Joods monument/Privecollectie Betty de Liever


oproep van Betty de Liever in het Auschwitz Bulletin

Tijdens de oorlog zat Bennie ondergedoken in Dordrecht, zijn ouders in Bennekom, bij Piet en Ellen Toxopeus, zoals blijkt uit een oproep van Betty de Liever in het Auschwitz Bulletin.
Foto Auschwitz Bulletin

Oproep
Zoekend op internet blijkt Betty de Liever-Cohen diverse sporen te hebben achtergelaten, die een indruk geven van gebeurtenissen rond haar ouders in de oorlog.
        In het Auschwitz Bulletin van september 2004 bijvoorbeeld is een oproep van mevrouw De Liever gepubliceerd. Zij vraagt om gegevens over Piet Toxopeus en Ellen Dwars. Deze mensen zaten in het studentenverzet in Wageningen, en hebben in Bennekom, waarnaar ze begin van de oorlog verhuisden, haar ouders, de zus van Bennie’s vader Arnold en anderen opgevangen.
        Dus het was in Bennekom dat (onder anderen) de ouders van Bennie, Arnold en Saartje Cohen, zaten ondergedoken.
        In het tijdschrift De Kostersteen van april 2009, een uitgave van de Vereniging Oud-Bennekom, schrijft Ad Nooij over het echtpaar Toxopeus, dat woonde aan de Julianalaan 6. [Nooij rept overigens van één onderduiker bij hen, een joods, naamloos jongetje; hij noemt de Cohens niet. Misschien was hun verblijf hem nog niet geworden.]
        Piet Toxopeus, aldus Nooij, was betrokken bij het vervalsen van persoonsbewijzen, zijn vrouw Ellen bezorgde bonnen als koerierster.
        Na een aanslag bij Achterberg werden in de Julianalaan mensen gearresteerd, onder wie Piet. Hij belandde in kamp Vught, maar wist te vluchten. Hij is met een vrachtauto door verzetsmensen naar de Veluwe teruggebracht, dook onder in Overijssel en sloot zich in de nadagen van de oorlog “aan bij het Canadese bevrijdingsleger”. Ellen vertrok volgens Nooij met haar zoontje Rieks naar haar ouders in Den Haag.
        Betty de Liever wil bij Yad Vashem een onderscheiding aanvragen voor deze Piet en Ellen, voor hun hulp aan haar familie. Daartoe had zij meer gegevens nodig, vandaar de oproep in het Auschwitz Bulletin. Kennelijk heeft deze tot dusverre niet veel opgeleverd, want op de website van Yad Vashem komt het echtpaar nog niet voor als ‘Rechtvaardig onder de Volkeren’, de eretitel die aan de medaille is verbonden.
        Na de oorlog is het echtpaar eerst naar Goes verhuisd, vervolgens naar Canada geëmigreerd. Piet Toxopeus is overleden, met de hoogbejaarde Ellen heeft Betty de Liever contact.

Arnold en Saartje Cohen kregen nog twee kinderen: Sipora in 1948, Betty in 1949

Na de oorlog kregen Arnold en Saartje Cohen nog twee kinderen: Sipora in 1948, Betty in 1949. Dit zijn hun geboorteadvertenties in het NIW.
Foto’s Delpher

Zus
Maar wie nu is Betty de Liever zelf?
        Zij is één van de twee kinderen die haar ouders ná de oorlog kregen. De eerste is Sipora, zij werd op 17 maart 1948 geboren in Groningen, in de Praediniuskliniek, berichtte indertijd het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW). Arnold Cohen en zijn echtgenote woonden in deze stad in de Stationsstraat, op nummer 4. Betty zelf kwam ter wereld op 2 september 1949, in de Vrouwenkliniek Diaconessenhuis.
        Arnold Cohen ontwikkelde zich na de oorlog tot grossier in papierwaren. Hij is op 15 december 1967 overleden, op 63-jarige leeftijd, en ligt begraven op de joodse begraafplaats aan de Winsumerstraatweg in Groningen. Zijn vrouw, Saartje Odewald, ligt daar ook. Zij stierf op 19 april 1978 in Bussum, 69 jaar oud. In een advertentie in het Nieuwsblad van het Noorden (NvhN) van 20 april 1978 wordt zij, in leven directrice van B.A. Cohen BV, herdacht door commissaris, directie en personeel van deze firma.
        Sipora Cohen is eveneens overleden, op 13 november 2011 in Groningen, op 63-jarige leeftijd. Over haar zijn in verschillende jaargangen van het NIW diverse berichten te vinden. Bijvoorbeeld dat zij in 1965 slaagde voor het toelatingsexamen voor de Groningse kunstacademie Minerva. In de uitgave van het NvhN van 9.2.1967 staat een foto van haar als leerling: zij hangt in de sociëteitsbar lampen op, gemaakt van bamiblikken, samen met Corrie Kerkhoven.
        In 1971 vertrok Sipora Cohen naar Israël, naar Jeruzalem, waar ze kwam te werken op de Nederlandse ambassade. “Gedwongen door privé-omstandigheden” keerde ze in 1978 terug naar Nederland.
        Ze “viel met de neus in de boter”, vertelde ze het NIW in november 1991: ze kreeg de gelegenheid aan de slag te gaan bij het Joods Nationaal Fonds (JNF) in Amsterdam, als directie-secretaresse. “Naar mijn gevoel kan ik nu meer doen voor Israël dan toen ik daar woonde”, vertelde ze in 1991, toen ze 12,5 jaar werkzaam was bij het JNF. Ze deed haar baan nog steeds “met even groot plezier”. “Zonder die betrokkenheid had ik het waarschijnlijk niet zo lang uitgehouden in één baan.”

woonkaart van Sara

Twee foto’s van Sipora Cohen, de oudere zus van Betty de Liever. Op de ene foto staat zij als studente (rechts) van de kunstacademie in Groningen (Nieuwsblad van het Noorden, 9.2.1967), op de andere als directiesecretaresse van het Joods Nationaal Fonds (NUIW 8.11.1991).
Foto’s Delpher


Na de oorlog plaatste Arnold Cohen een bericht in het Nieuw Israëlitisch Weekblad

Na de oorlog plaatste Arnold Cohen een bericht in het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW), op 9.11.1945, waarin hij om informatie over familieleden vroeg. Geen van de mensen die in deze oproep worden genoemd, bleek nog in leven.
Foto Delpher

Waalsdorp
Betty de Liever trouwde met Franklin de Liever en kreeg met hem twee kinderen, Stella en Arno.
        Op de website van de Vereniging Erepeloton Waalsdorp, die is bedoeld als eerbetoon aan alle verzetshelden die in de oorlog door de bezetter zijn gefusilleerd op de Waalsdorpervlakte, liet zij in april 2005 een bericht achter. Ze complimenteerde de vereniging met de website, en liet weten dat jaar de herdenking te hopen meemaken.
        Dan vervolgt ze met deze ongecorrigeerd gelaten, veelzeggende zinnen: “Ik reageer om de volgende reden. Tijdens de Tweede Wereldoorlog is zo goed als mijn hele familie vermoord (treffend van jullie, haast iedereen zegt “omgekomen” en u zegt net zoals ik vermoord, want dat is helaas zo). Vergeten zal ik nooit doen, ik zeg altijd herdenken doe je elke dag. En de jaarlijkse herdenking is een must. Helaas zien we nog steeds dat er weinig veranderd is in de wereld. Overal zijn nog oorlogen, dagelijk worden er mensen vermoord, afgeslacht.”
        Haar ouders hebben weliswaar de oorlog doorstaan, maar Betty de Liever schrijft hier geen woord te veel: inderdaad is de omringende familie uitgemoord. Een schrijnend bewijs ervan is de oproep die haar vader Arnold liet plaatsen in het NIW van 9 november 1945. “Inlichtingen verzocht omtrent:”, luidt de eerste zin van het bericht dat afsluit met deze zin: “Eventuele inlichtingen aan Arnold Cohen, Heymanslaan 31 b, Groningen.”
        Daartussen worden liefst elf personen opgesomd, allemaal familieleden van hem (zie de illustratie hierboven). Van allen noemt hij behulpzaam de geboortedatum en -plaats en bij sommigen staat, voorzichtig: “naar vermoedelijk Auschwitz gedeporteerd”. Bennie, zijn zoontje, voert de treurige lijst aan.
        Toen al, of anders later, zal het Arnold Cohen duidelijk zijn geworden dat al deze elf levens door de Duitsers zijn geruïneerd.

Heiman Odewald (in 1932) en Henriëtte Sara Barnstijn

Heiman Odewald (in 1932) en Henriëtte Sara Barnstijn:
twee van Arnold’s familieleden die door de Duitsers zijn vermoord.
Foto’s Joods monument/Privecollectie Betty de Liever


Arnold Cohen is overleden op 15 december 1967. Saartje Cohen-Odewald stierf op 19 april 1978

Arnold Cohen is overleden op 15 december 1967 (NIW 22.12.1967). Saartje Cohen-Odewald stierf op 19 april 1978 (NIW 21.4.1978).
Foto’s Delpher

Elf doden
Dit is het overzicht, dat de namen van Arnold’s oproep volgt, en tegelijk het verband tussen al deze mensen laat zien.
        1. Bennie, het is al vermeld, is vergast in Auschwitz, op 11 februari 1944. Een dode.
        2. en 3. Betty Cohen-Schnadig (Frankfurt am Main, 27.8.1882) en Bernard Arie Cohen (Groningen, 5.1.1879) zijn de ouders van Arnold Cohen, de grootouders van Bennie. Beiden zijn vermoord in Sobibor, op 21 mei 1943, respectievelijk 60 en 64 jaar oud. Twee doden.
        4. en 5. Adolf Cohen (Groningen, 17.7.1916), een broer van Arnold, en zijn echtgenote Henriëtte (‘Henny’) Sara Barnstijn (Groningen, 17.12.1919). Hij is vermoord in Auschwitz op 28.2.1943 (26 jaar oud), zij ook daar, op 15.12.1942 (22). Twee doden.
        6 en 7. Anita van Dam-Cohen (Groningen, 25.11.1907), een zus van Arnold, en haar man Abraham Jakob (‘Bram’) van Dam (Groningen, 24.6.1898). Zij is gedood in Auschwitz, op 2.11.1942 (34 jaar). Hij is bij het plaatsje Kosel (op zo’n 80 km van Auschwitz) uit het transport gehaald om te werken in kamp Annaberg, en ergens, in Midden-Europa gestorven, op 31 maart 1944 (45 jaar). Twee doden.
        8. en 9. Jacob Abraham (‘Jaapje’) van Dam (Groningen, 3.7.1938) en Bernard van Dam (Groningen, 24.12.1939), kinderen van Anita en Bram, neefjes van Arnold. Beiden vermoord, net als hun moeder, in Auschwitz, op 2 november 1942, vier en twee jaar oud. Twee doden.
        10 en 11. Sophie Odewald-Israëls (Hoogezand, 19.9.1871) en Heiman Odewald (Schildwolde, gemeente Slochteren, 5.4.1906). Moeder en zoon. Sophie is ook de moeder van Saartje Odewald, de vrouw van Arnold. Sophie is vermoord in Sobibor, op 9.7.1943 (71 jaar). Haar zoon vond volgens de website ‘Joods Monument’ de dood in een onbekende gemeente, volgens de joods-genealogische site van Max van Dam was het in Polen, op 31 maart 1944, 37 jaar oud. Twee doden.
        In totaal elf doden.

Welkom
Waren er afgezien van Arnold en Saartje, Bennie’s ouders, nog ándere overlevenden?
        Ja, één: Simona Hedda Cohen, een zus van Arnold, geboren in Groningen op 16.1.1912. Zij is, gescheiden van Jan de Jong, overleden in 2005, op 5 februari, 93 jaar oud.
        Voor de volledigheid: Arnold’s schoonvader, vleeshouder Philip Odewald (Schildwolde, 24.8.1870), de man dus van Sophia Israëls, was al voor de oorlog gestorven, op 21 maart 1936 in Groningen, op 65-jarige leeftijd.
        Tegenwoordig leeft niemand meer van de oorspronkelijke gezinnen Cohen en Odewald. Maar Betty de Liever heeft vrij recent alsnog een verre verwant gevonden.
        In februari 2016 kreeg de sjoel Maastricht “weer een eigen rabbijn”, deelde de website ‘Joods leven buiten Amsterdam’ mee, en wel in de persoon van Abraham Cohen, een kleinzoon van Adje Cohen, “de grondlegger van het Cheider in Amsterdam”.
        Mevrouw De Liever was hier verheugd over, schreef ze onder dit bericht in een e-mail: “Eindelijk, ik ben niet meer de enigste van mijn familie in Nederland. Mijn opa (Bernard Arie Cohen, red.) was volgens mij een broer van Adje Cohen.”

Arnold en Saartje, Bennie’s ouders, liggen beiden begraven op de joodse begraafplaats in Groningen

Arnold en Saartje, Bennie’s ouders, liggen beiden begraven op de joodse begraafplaats in Groningen.
Foto’s Website ‘Het Stenen Graf’



Betty de Liever-Cohen praat na
1,5 jaar alsnog over haar broertje

Anderhalf jaar geleden reageerde ze afwerend. Nee, ze wilde zich niet laten interviewen over Bennie Cohen, het broertje dat zij nooit heeft gekend, omdat Bennie in de oorlog is vermoord en zij, Betty, pas na de oorlog is geboren, in 1949. De redactie moest zich maar behelpen met wat zij zelf over Bennie vond. Misschien zou Betty zich, ooit, later, nog bedenken, wie weet.
        Het artikel werd geplaatst, hierboven staat het, lange tijd heerste er daarna stilte.
        Begin 2019 stuurde Betty de Liever een e-mail. “Inmiddels zijn we een hele poos verder,” schreef ze. “Verdriet, emoties, ach, noem maar op, eigenlijk is het een soort rouwproces.” Ze zou “het fijn vinden” als de redactie alsnog contact met haar zou opnemen.
        Dat deden we vanzelfsprekend met graagte. Want wat is er in het naoorlogse gezin Cohen gebeurd, na de wreedaardige dood van de zesjarige Bennie? wilden we weten. En er waren zo nog enkele openstaande vragen.

Bennie Cohen met zijn ouders, moeder Saartje Odewald en vader Arnold Cohen

Een vrolijke, onbezorgde Bennie Cohen met zijn ouders, moeder Saartje Odewald en vader Arnold Cohen.
Foto Familiebezit

Ordners
Op een natkoude maandagochtend opent Betty de Liever de deur van haar Amersfoortse appartement. Ze geeft een hand, biedt koffie aan, gaat aan tafel zitten en steekt onmiddellijk van wal, zonder inleidende plichtplegingen. Recht op het doel af. Voor haar liggen twee volle ordners, enkele mappen en een paar fotoalbums, die tezamen het hoogst pijnlijke dossier van de familie vormen. Betty spreekt in heldere, onafgebroken zinnen − met een zekere drift, alsof ze zojuist de sluisdeuren van haar geheugen heeft opengezet.
        Nadat haar moeder, Saartje Odewald, in 1978 op 19 april in Bussum was overleden, moest het familiehuis in Groningen, aan de Stationsstraat, worden ontruimd. Op zolder, verborgen achter schotten, vonden nabestaanden “stapels en stapels papieren”, vertelt Betty. Brieven, documenten en krantenknipsels waren het, een soort familiearchief. “Ik heb al die spullen bij mij thuis naast de bank gezet, zo van: ‘Dit gooien we een keer in de open haard’.”
        Maar dat heeft ze niet gedaan, integendeel: Betty de Liever werd op enig moment bevangen door nieuwsgierigheid en bewaarzucht en ging vervolgens al die paperassen in een eerste eenvoudige computer overtikken, een monnikenklus die jaren duurde. Hier liggen ze, pal voor haar, vijf-hon-derd volgetypte vellen in twee ordners. De originelen heeft ze aan het Joods Historisch Museum in Amsterdam gegeven.

Verwerken
Betty de Liever, geboren in 1949, bande lang de oorlog consequent uit haar gedachten. “Ik heb me altijd gedistantieerd van de oorlog. Het is over, vond ik, ik kijk niet meer terug.”
        Ze had een geldige reden voor die houding: ze wilde de oorlog in haar jonge jaren buiten de deur houden. “Mijn moeder heeft nooit kunnen verwerken dat mijn broertje is vermoord. Mijn vader had het na de oorlog veel te druk om de zaak van zijn vader op de rails te krijgen, een papiergrossierderij in Groningen.”
        Natuurlijk had ze er weet van wat de Duitsers haar familie hadden aangedaan; de familie is grotendeels uitgemoord. Maar ze voelde niet zoveel bij dat verlies. “Ik heb mijn opa’s en oma’s niet gemist; die waren er gewoon niet. M’n ene opa is in maart 1936 verdronken in het Verbindingskanaal in Groningen; die heeft de oorlog niet meegemaakt. De andere opa en de beide oma’s zijn vermoord. Ik heb wel foto’s gezien van mijn grootouders, die heb ik nog trouwens, maar “die zijn niet teruggekomen”, zeiden mijn ouders over hen. Klaar.” Nee, vult ze aan, er hing thuis in Groningen, aan de Stationsstraat 4, “geen beklemmende sfeer”. Die indruk mag niet ontstaan. “Ik heb een goede opvoeding gekregen, al zegt mijn zus Sipora (geboren in 1948, overleden in 2011, red.) het tegenovergestelde. Die zegt: ‘Ik heb een rotjeugd gehad.’ Hoe kan dat?”

Vier leden van het gezin Cohen

Vier leden van het gezin Cohen, namelijk de kinderen,
v.l.n.r. Betty’s vader Arnold, zijn zus Anita, zijn broer Adolf en zijn zus Simona Hedda.
De ouders van deze vier kinderen waren Bernard Arie Cohen (Groningen, 5.1.1879) en Betty Cohen-Schnadig (Frankfurt am Main, 27.8.1882). Zij werden vermoord in Sobibor, tegelijk op 21 mei 1943.
Hun kinderen Adolf (Groningen, 17.7.1916) en Anita (Groningen, 25.11.1907) eindigden in Auschwitz, op respectievelijk 28.2.1943 en 2.11.1942. Alleen Arnold en Simona overleefden de Holocaust.
Foto Familiebezit

Schoentjes
De oorlog, vat ze samen, heeft voor haar gevoel in de dagelijkse omgang tussen de gezinsleden “geen rol gespeeld”. Daarom ook slaagde zij erin de oorlog in haar hoofd weg te duwen. Dat veranderde sluipenderwijs toen Betty, die trouwde met Franklin de Liever en met hem twee kinderen kreeg (Stella en Arno), in 1974 van haar moeder eerste schoentjes kreeg voor haar dochter Stella, die twee jaar werd. Ze gingen gedrieën wandelen, Stella met de schoentjes aan. “Het eerste wat mijn moeder toen zei, was: ‘Zo liep ik met Bennie.’” Dat was het moment waarop Betty dacht: “Wat moet zij wel niet gemist hebben.”
        Maar het duurde nog enkele jaren voordat ze zichzelf toestond over de oorlog na te denken. Dat kwam pas na het overlijden van haar moeder. De stapels papieren in de woonkamer, klaarliggend voor de open haard, ging ze aarzelend doornemen. “Nieuwsgierigheid, dat was de voornaamste reden die mij ertoe bracht om ze te lezen. En de staat van het papier. Die doorslagvelletjes, ze waren zo broos. Ik vond het zonde om niet door te vertellen wat daar op stond.”

Dordrecht
Onopgelost, breken we in, is tot dusverre gebleven hoe de Groningse Bennie eigenlijk in Dordrecht terechtkwam. Woonde er familie, of was dit georganiseerd door het verzet? En waar zaten intussen zijn ouders?
        Betty opent een ordner, bladert erin. Terwijl ze met haar mobiel foto’s maakt van de desbetreffende stukken van haar vader Arnold Cohen, foto’s die ze meteen doorstuurt naar de mobiel van de verslaggever die tegenover haar zit, geeft ze opgewonden uitleg – geeft ze uitleg. Met de onderduik van Bennie is iets grondig misgegaan, zo blijkt.
        “Mijn opa had aan het begin van de oorlog gezegd: ‘We moeten zoveel mogelijk verspreid onderduiken’.” Die opa was Bernard Arie (‘Pinny’) Cohen (Groningen, 5.1.1879), de man van Betty Cohen-Schnadig (Frankfurt am Main, 27.8.1882). Bernard Arie was van beroep koopman, grossier en had volgens ‘Joods Monument’ naast een kippenhandel ook een zaak in lompen, oude metalen en een papierwarenfirma.
        De familie bezat verschillende huizen in de omgeving van de Stationsstraat, waar zij zelf woonachtig was op nummer 4. Betty de Liever laat een foto zien van dat pand, uit het begin van de oorlog. Jodenhaters hebben op de stoep gekalkt: ‘Hier woont een jood’, her en der, ook op de gevel, zijn hakenkruizen geschilderd. Voor de familie was het huis niet veilig meer, het werd tijd onder te duiken.

Uitingen van jodenhaat op de stoep en de gevel van het woonhuis van de familie Cohen

Uitingen van jodenhaat op de stoep en de gevel van het woonhuis van de familie Cohen, aan de Stationsstraat 4 in Groningen. ‘Hier woont een jood’, is op het trottoir gekalkt, bij de toegangsdeur is een hakenkruis geverfd.
Foto Familiebezit

Tussenpersoon
De buurman van Betty de Lievers ouders en grootouders indertijd was Piet Toxopeus. Deze verzetsman heeft ervoor gezorgd dat Bennie in Rotterdam kon onderduiken. Daartoe was een tussenpersoon benaderd, ene J.C.A. Geevers uit de Ghisbracht Bokellaan 10 in Rotterdam-Hillegersberg. In augustus 1942 kwam Geevers bij de familie in Groningen om te praten over de onderduik van Bennie.
        Betty’s ogen worden fel: “Deze man heeft een vies spelletje gespeeld. Het geld dat mijn grootvader hem had gegeven voor de onderduik van Bennie, drieduizend gulden, heeft hij achterovergedrukt.” Bennie werd namelijk helemaal niet bij Geevers ondergebracht, Geevers heeft “nooit meer” naar het jochie, dat indertijd 4,5 jaar oud was, omgekeken.
        Bennie kwam terecht in Dordrecht, eerst op een onbekend adres, waar hij al na enige dagen uit huis werd gezet. Daarna werd hij met andere joden verwelkomd door mevrouw Van As aan de Vlietweg. En dáár is hij ten slotte “gepakt”, zoals in het verhaal hierboven is beschreven.
        [Betty de Liever spreekt trouwens de versie die Sytze van de Zee over dit voorval opdiepte uit het Nationaal Archief, tegen. Volgens haar is Bennie niet op zolder, maar gewoon op straat gevonden door politieagent Wolsink. “Ik weet niet anders dan dat hij op straat aan het spelen was met meisje Van As, en toen door Wolsink is aangehouden. De rest van het verhaal, over dat broekje, klopt.” Ze zegt dat ze deze versie van haar ouders heeft vernomen, en die weer van anderen, alhoewel die er allemaal niet bij waren.]

Brieven
Dat zo gedetailleerd bekend is hoe het Bennie al onderduikend is vergaan, is te danken aan de paperassen die Betty de Liever op zolder vond. Het blijkt dat haar vader op 2 december 1946 een brief heeft gestuurd naar de Firma Rott. Electr. Mij v.h. N.V Croon & Co., het bedrijf waar Geevers werkte.
        Daarin beschrijft vader Cohen hoe Geevers Bennie aan zijn lot heeft overgelaten. Hij heeft het geld niet teruggegeven, meldt hij, ook de bonnen niet, en deed verder “niet de minste moeite” om Bennie te bevrijden uit het joodse kindertehuis in Amsterdam, waar hij na de arrestatie in Dordrecht tijdelijk was heengebracht. Ook na de oorlog heeft Geevers “ons nooit enig bericht gegeven”.
        Vader Cohen schrijft de directie dat “Geevers niets bewezen kan worden” en dat zijn brief “niet edel” is. “Maar allicht, indien U mij gelooft, en wie zou zulk een beschuldiging ongemotiveerd durven te uiten, zult u tenminste [over] Geevers kunnen oordelen.”
        Cohen zocht na de oorlog de vrouw van Geevers op om “ons kind te halen”. Maar Bennie was daar niet. De vrouw vertelde dat haar man haar had verlaten, dat hij geen onderhoud betaalde en dat hij had verklaard “een anti-semiet te zijn”.
        Op 28 april 1949 stuurde Cohen een brief aan het consulaat-generaal der Verenigde Staten van Noord-Amerika, aan het Museumplein in Amsterdam. Geevers verbleef inmiddels op Curaçao. Hij wijst het consulaat op de gedragingen van Geevers in de oorlog. “Geevers”, oordeelt Cohen, “heeft er de hand in gehad, dat onze jongen van 4 jaren aan de Duitschers verraden en dientengevolge vermoord is, het geld hetwelk hij voor diens onderhoud van mijn inmiddels eveneens gedeporteerde vader ontvangen heeft, is door hem gestolen.”
        Arnold Cohen moet Geevers oprecht gehaat hebben.

Pensionprijs
Zelf konden Arnold Cohen en zijn vrouw Saartje in augustus 1942 onderduiken bij de familie Laar aan de Kolkakkerweg in Ede. Ze zijn er tot de bevrijding gebleven en hadden het er naar hun zin. Met het kinderloze echtpaar Laar − man 69, vrouw 72 – “hebben we alle ellende van den oorlog tesamen gedeeld”, schreef Arnold Cohen naderhand in een verslag. “Geldelijk gewin kan Laar bij ons niet gehad hebben, wij betaalden een normale pensionprijs.”
        Toen tijdens huiszoekingen bij Toxopeus het “ondergedoken geld” van het echtpaar Cohen in beslag werd genomen en nadat “onze verzorgers” (Piet Toxopeus en zijn vrouw) naar kamp Vught waren gebracht, zeiden “beide oude mensen [Laar] onmiddellijk: dan maar wat soberder, maar samen uit, samen thuis.”
        Arnold en Saartje overwogen op een zeker moment zelfs om zich aan te geven, toen duidelijk werd hoe gevaarlijk het was om joden te verbergen. Zij wilden “de laatste levensjaren van beide oude menschen niet al te zeer verzwaren”. Maar de Laars “weigerden dit pertinent”.
        “Mijn ouders”, haakt Betty de Liever aan, “waren heel goed en warm over meneer en mevrouw Laar te spreken. Na de oorlog, tot aan hun overlijden, hebben ze contact met hen gehouden.”
        Arnold Cohen moet Geevers oprecht gehaat hebben.

Vergast
Haar grootouders verging het slecht. Bernard Arie Cohen en Betty Schnadig werden op 11 november 1942 uit het huis gehaald waar zij ondergedoken zaten aan de Heerestraat 98a, nadat zij gedwongen waren de Stationsstraat te verlaten. Ze werden, volgens ‘Joods Monument’, direct doorgestuurd naar kamp Westerbork, en op 18 mei 1943 op transport gesteld naar Sobibor. Daar werden ze gelijk na aankomst vergast, tegelijk, op 21 mei, hij 64 jaar oud, zij 60.
        Vier kinderen had dit echtpaar. Arnold en zijn oudste zus Simona overleefden de Holocaust. Hun jongste broer Adolf (Groningen, 17.7.1916) en zus Anita (Groningen, 25.11.1907) eindigden in Auschwitz, hij op 28 februari 1943, 26 jaar oud; zij op 2 november 1942, 34 jaar oud.

Documentaire
        Na de oorlog, heette het in Groningen, waren er geen joden meer over. Dat had een onderzoekster ergens op internet gelezen. Zij geloofde het niet en besloot het uit te zoeken. De onderzoekster bezocht ook Betty de Liever, zo’n voorbeeld van een naoorlogse jodin. En die zei tegen haar: “Hier, voel mijn handen maar, ik besta toch echt.”
        Betty de Liever wilde niet alles tegelijk, daarom kon ‘Dordrecht’ er anderhalf jaar geleden even niet bij.
        Nu is ‘Dordt’ alsnog geholpen. Ze wijst op de stapel papieren op tafel. Ze noemt dit archief, dat ze bijna verbrand had, “mijn erfenis van het oorlogstrauma van mijn ouders”, een erfenis die vooral draait om Bennie, het jongetje dat stuk moest.
        Betty vertelt tot slot van een bezoek aan Auschwitz, enkele jaren geleden, de plek des doods van haar broertje Bennie. Ze bezocht er ook het kindermuseum. Ineens zag ze daar schoentjes, precies zulke schoentjes als Bennie ze droeg op de foto’s die zij van hem heeft bewaard. “Het hóeven niet de schoentjes van hem te zijn geweest, natuurlijk. Maar ik zag ook nog een broekje liggen, ook zoals Bennie droeg. Ook dát hoeft niet van hem te zijn. Maar ik werd hysterisch.”
        Een groep joodse mannen, aanwezig in het museum, is daarna in een kring troostend om Betty gaan staan.


Maar wie is toch die Robbie?

De redactie had er overheen gekeken, maar een e-mail uit Israël dwong tot beter kijken.
        In het grote verhaal hierboven, over hoe de 5-jarige Bennie Cohen door jodenjagers werd ontdekt bij de Dordtse familie Van As, staat een kleine advertentie uit het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 9 september 1949. Daarin geven de ouders van Bennie “met blijdschap kennis” van de geboorte van dochter Betty, op 2 september in de vrouwenkliniek van het Groningse Diaconessenhuis. Behalve de namen van de ouders (Arnold Cohen en Saar Cohen-Odewald − die de Holocaust hebben overleefd) staan er nog twee namen: Sipora (geboren 17 maart 1948) en ene Robbie.
        Op die jongen werd de redactie gewezen. “Wie is Robbie?”, vroeg ons Naftaly Godesh Tal’or. Hij was in het kader van zijn genealogische onderzoeken, onder meer over Franklin de Liever en zijn echtgenote Betty, de naoorlogse zus van Bennie, op ons verhaal over Bennie gestuit. Maar tot zijn verbazing werd één familielid daarin niet genoemd, Robbie, terwijl hij wel wordt vermeld in de geboorteadvertentie voor Betty.
        Inderdaad, daar had de redactie overheen gekeken. Misschien was dat gebeurd doordat Robbie verder in de documentatie nergens werd genoemd, en ook niet in het interview dat Betty de Liever-Cohen naderhand gaf. Maar dat kon vanzelfsprekend worden rechtgezet.

Bar mitswa
Naftaly voegde bij zijn e-mail naar ‘Dordrecht’ een advertentie bij uit het NIW van 4 juni 1954. Daarin wordt de bar mitswa van “onze Robbie” op de 12de juni aangekondigd. Bar mitswa wordt een joodse jongen als hij de leeftijd van dertien jaar heeft bereikt. Terugrekenend concludeerde Naftaly dat Robbie dus in 1941 moet zijn geboren, en dus ook de oorlog moet hebben doorstaan, net als zijn ouders. De vraag drong zich weer op: wie is toch die Robbie?
        De redactie benaderde Betty de Liever, Bennie’s zus. Haar antwoord ontvouwde de hartverscheurende treurigheden die aan Robbie én de oorlogstijd kleven. Robbie heet voluit Robert André Presser, geboren in Amsterdam op 3 juni 1941. En hij is geen kind van Arnold en Saar Cohen, maar een pleegkind.
        Robert was het eerste kind dat elektricien Salomon Presser (Amsterdam, 24 november 1916) kreeg met machinestikster Alida Mossel (Amsterdam, 19 maart 1916) nadat zij op 9 maart 1938 in Amsterdam waren getrouwd. Twee jaar later kwam hun tweede kind, op 25 mei 1943: Rudolf Victor.
        Op Robert na was dit gezin binnen enkele weken uitgeroeid. Vader Salomon werd als eerste vergast, op 4 juni 1943 in Sobibor, 26 jaar oud. Moeder Alida en haar baby Rudolf werden om het leven gebracht in Auschwitz, tegelijk op 27 augustus 1943. Alida was 27 jaar oud, Rudolf krap drie maanden.

Jeruzalem
Hoe en bij wie Robert heeft kunnen onderduiken, is niet bekend. Betty, zijn pleegzus, meldde dat Robert ná de oorlog in het gezin van Arnold en Saar werd opgenomen. De reden? Zij schreef: “Het zou beter zijn na de oorlog een jongen in huis te nemen, als vervanging van mijn eigen broer (Bennie, vergast in Auschwitz op 11 februari 1944, red.). Dat is natuurlijk niet gelukt. Hij is op een gegeven moment naar Israël gegaan.” Meer wist ze niet over hem.
        Naftaly Godesh Tal’or was inmiddels ook zover gevorderd: leden van de Kring voor Joodse Genealogie raadplegend, achterhaalde hij dat Robert zich in Jeruzalem heeft gevestigd. Hij zou proberen hem of familieleden van hem te spreken te krijgen. Dat is gelukt.
        Zehava, de echtgenote van Robert, vertelde Naftaly telefonisch dat haar man nu Asher heet en dat zij een dochter hebben (Nechama Aidel) en twee zonen (Shlomo Chajim en Moshe Ze’ev). Inmiddels zijn er ook vele kleinkinderen.
        Naftaly sprak ook nog met Asher zelf. Asher, zo vernam hij, is “een zeer gelovig man”, wat hij naar eigen zeggen in zijn vroegere jaren niet was. Hij bestudeert van zonsopgang tot zonsondergang de joodse geschriften, vooral de Gemara, en dagelijks zijn er de drie gebedsdiensten.
        De Gemara, licht Naftaly toe, zijn “de commentaren van belangrijke rabbijnen, wetsgeleerden, filosofen en anderen op de Misjna, wat uitleggingen zijn van de Thora. Oorspronkelijk was de Misjna mondeling doorgegeven, maar in de late oudheid en vroege middeleeuwen werden de Misjna en Gemara schriftelijk vastgelegd, in wat nu bekend is als de Talmoed.”

Geen ooms
Robert, 79 nu, was in de naoorlogse jaren omringd door leed. Niet alleen miste hij zijn eigen ouders en broertje, hij had ook geen ooms en tantes meer. Zijn vader Salomon had twee broers en twee zussen. Die zijn allen omgebracht. Dit zijn hun gegevens: Johanna (Amsterdam, 21.11.1917 – Auschwitz, 30.9.1942, 24 jaar, kleermaakster), Max (Amsterdam, 21.5.1919 – Midden-Europa, 31.8.1943, 24 jaar, magazijnbediende), Roza (Amsterdam, 28.1.1922 – Auschwitz, 28.1.1944, 22 jaar, mantelnaaister) en Isak (Amsterdam, 18.9.1926 – Birkenau, 30.9.1942, 16 jaar, kleermaker).
        Alleen de ouders van deze kinderen, de opa en oma van Robert dus, bleken na de oorlog nog in leven. Maar de oma, Sophia Presser-Abram (Amsterdam, 14.4.1887) stierf al ruim een jaar na de bevrijding, op 3 augustus 1946 in Amsterdam. 59 jaar oud. In de overlijdensadvertentie in het NIW van 9 augustus 1946 wordt Robert als kleinkind genoemd; hij woonde toentertijd in Holwerd.
        Zijn opa heeft hij langer mee kunnen maken: oud-diamantslijper Samson Presser (Amsterdam, 2.8.1888) is 74 jaar geworden, hij overleed in Amsterdam op 24 januari 1963. Robert plaatste voor hem een advertentie in Het Parool van 28 januari 1963. De tekst is bitter: “Op 24 januari overleed plotseling tot mijn innig leedwezen, mijn opa, die na de harde oorlogsjaren een onverdiende eenzame ouderdom beleefde.”
        Samson Presser had al zijn kinderen aan de nazi’s verloren en was nu ook al 17 jaar weduwnaar. Hij is begraven op de joodse begraafplaats in Muiderberg. Robert woonde in 1963 in Amsterdam, in de Roerstraat op nummer 3 II.
        Pas hierna zal hij naar Israël zijn geëmigreerd.

***

Tot slot: Naftaly Godesh Ta’lor zelf is geboren in Deventer. Hij is in 1969, op 14-jarige leeftijd, naar Israël vertrokken. In Nederland heette hij Harry Godschalk. Met zijn vrouw woont hij in Petac Tikva, oostelijk van Tel Aviv. Het echtpaar heeft drie dochters, die verspreid door het land wonen.


Robbie zat ondergedoken in Holwerd

Bij wie heeft Robbie ondergedoken gezeten? Die vraag kan nu, in de herfst van 2022 en 77 jaar na de Tweede Wereldoorlog, worden beantwoord: bij de familie Peringa in Holwerd. En nóg wonderlijker: een lid van de familie Peringa heeft nog altijd contact met deze Robbie.

Pleegkind
Eerst wat uitleg: in 2020 wees ene Naftaly Godesh Tal’or, die voor zijn emigratie naar Israël Harry Godschalk heette en uit Deventer komt, de redactie van deze Dordtse Stolpersteine-website erop dat in het verhaal over Bennie Cohen een kind ontbrak, namelijk Robbie (of: Robby) – voluit geheten Robert André Presser. Robbie was geen broertje van Bennie Cohen, maar een pleegkind van Robbie’s ouders Arnold en Saar Cohen.
        In een aanvullend kader werd uiteengezet hoe Naftaly op deze Robbie was gestuit bij genealogisch onderzoek, zie helemaal onderaan verhaal 157 op deze site. Wat Naftaly niet had kunnen vinden, was waar en bij wie Robbie zich tijdens de oorlog heeft kunnen verstoppen.
        Eind oktober 2022 werd dit kleine raadsel opgelost. De redactie ontving een e-mail van Jan Peringa. Hij meldde dat hij de e-mail stuurde namens zijn vader, Johannes Peringa uit Dokkum (geboren 16 mei 1939). Johannes is “wat minder handig met de computer”, en daarom vroeg hij zijn zoon Jan om zijn handgeschreven bericht per e-mail naar Dordrecht door te sturen.

Vondeling
Johannes ontvouwde dat Robbie ondergedoken heeft gezeten bij zijn grootouders. Dat waren Johannes Peringa (1888-1967) en Tjitske Peringa-Kloosterman (1892-1981). Zij woonden aan de Hogebuurt 20 in Holwerd.
        Hoe was Robbie bij hen terechtgekomen?
        Daarover schrijft Jan’s vader dat Robbie te vondeling was gelegd in de crèche aan de Plantage Middenlaan in Amsterdam. En dat hij daarna “waarschijnlijk door het verzet” naar grootvader en -moeder Peringa in Friesland is gebracht. Tot slot deelt Johannes mee dat Robbie vervolgens “in 1947 vermoedelijk naar de familie Cohen” is gegaan, de familie van wie Bennie deel uitmaakte en die wordt beschreven in het hoofdverhaal.
        Johannes Peringa sloot ermee af dat hij “via briefwisseling nog altijd contact” heeft met Robbie − van wie al is gemeld dat hij naar Israël is geëmigreerd. Robert André Presser is nu 81 jaar oud.


Vóór Friesland zat Robbie
ondergedoken in Haarlem

In mei 2023 is er nog een vervolg gekomen op de onderduikhistorie van Robbie Presser, die hierboven is beschreven. Het was Anja Hollaender uit Castricum die zich in een e-mail met aanvullende wetenswaardigheden meldde bij de redactie van deze Stolpersteine-website. Zij kon vertellen wat er met Robbie is gebeurd vóórdat hij terechtkwam bij de familie Peringa in Holwerd.

Het gezin Pollatz in de tuin van het Haarlemse kindertehuis, in omstreeks 1936

Het gezin Pollatz in de tuin van het Haarlemse kindertehuis, in omstreeks 1936, van links naar rechts: de dochters Rose en Marianne, zoon Karl-Heinz, moeder Lili, vader Manfred en dochter Inge.
Foto Uitgeverij AMB

Vluchtelingenkind
Haar uitleg is deze: in 1934 vertrok de Duitse familie Pollatz vanuit Dresden naar Haarlem, om daar in een kostschool Duitse vluchtelingenkinderen onderdak en onderwijs te bieden. Het gezin bestond uit het quaker-echtpaar Lili Pollatz-Engelsmann (Leipzig, 8.11.1883 – Haarlem, 1.3.1946: 62 jaar) en Manfred Pollatz (Dresden, 21.10.1886 – Duisburg, 8.9.1964: 77) en hun vier kinderen. Dit zijn hun persoonsgegevens: 1. Marianne (Klotzsche, 17.12.1916 – Haarlem, 24.8.1986: 69), 2. Inge (Klotzsche, 21.4.1918 – Haarlem, 1.12.1995: 77), 2. Karl-Heinz (Klotzsche, 31.5.1919 – Grabina, circa februari 1945: 25) en 4. Rose (‘Rosmarie’; Klotzsche, 28.4.1922 – Haarlem, 22.2.1986; 63).
        De ouders Pollatz waren universitair geschoolde leraren. Manfred was leraar Duits en geschiedenis, zijn vrouw Lili lerares Engels. In Klotzsche bij Dresden hadden zij al van 1916 tot 1920 een eigen school aan huis. “Wat hun werk als leraar in Haarlem bemoeilijkte”, licht Hollaender toe, “is dat de kinderen met hun zware bagage ook bij hen woonden en elkaar voortdurend afwisselden.”
        Eén van die kindervluchtelingen die zij opvingen in Haarlem was de vader van Anja Hollaender, te weten: Christoph Hollaender (Naumburg an der Saale, 26.12.1924 – Castricum, 16.8.2009: 84). Vanaf 1935 tot het eind van de oorlog verbleef hij bij de familie Pollatz in Haarlem, op het adres Westerhoutpark 14.

Het gezin Pollatz in de tuin van het Haarlemse kindertehuis, in omstreeks 1936

Het pand waarin de familie Pollatz voor en in de oorlog kinderen opving,
op het adres Westerhoutpark 14 in Haarlem.
Foto Uitgeverijg AMB
Daarnaast het voormalige kosthuis aan het Westerhoutpark anno heden.
Foto Google Streetview 

Joodse baby’s
Vanaf 1942 verborg het echtpaar Pollatz vanaf 1942 óók Nederlandse joodse baby’s en peuters in hun huis, zoals Robbie Presser. Samen met het eveneens twee-jarige meisje Lea en een jonger broertje van haar was Robbie door de verpleegkundige Johanna Peereboom-Harmsen (Deventer, 1910) bij de Pollatzen ondergebracht.
        Daarnaast werden, openlijk via advertenties en met de nodige vergunningen, niet-joodse Nederlandse peuters in huis genomen. Dit leverde wat geld op en verhulde het verblijf van de joodse baby’s en peuters.
        Het verblijf van de joodse kinderen werd echter verraden. Op 14 mei 1943 werd vader Manfred Pollatz door Nederlandse SA-mannen gearresteerd. Samen met Robbie en Lea werd hij meegenomen naar Amsterdam. Pollatz werd overgebracht naar het hoofdbureau van politie aan de Elandsgracht; de kleintjes gingen naar de crèche aan de Plantage Middenlaan.

Tram
Inge en Rose Pollatz, twee van de drie dochters van Lili en Manfred, wisten de kinderen nog dezelfde dag te bevrijden, met de hulp van de Oostenrijkse quaker-verzetsman Heinrich Trampusch (Meyerling, 3.9.1907 – Blaricum, 3.12.1982: 75) en de vluchteling Simon Levy (Berlijn, 17.12.1923 – Midden-Europa, 9.5.1945: 22) − die zelf van mei 1934 tot eind juni 1939 bij de familie Pollatz had verbleven.
        Lea werd door Trampusch met de tram meegenomen naar zijn woning aan de Falckstraat, op nummer 11. Daar werd naar een nieuw onderduikadres gezocht. Een onbekende vrouw nam Robbie onder haar hoede. En wellicht is Robbie toen via haar in Friesland terechtgekomen. Over Robbie is nog bekend geworden dat hij na de oorlog door zijn grootvader werd gezocht.”
        In bovenstaand verhaal is het te lezen: het is goedgekomen met Robbie Presser. De tragische geschiedenis van Robbie’s ouders en broertje is uiteindelijk via de website ‘Joods Monument’ naar buiten gekomen.
        Manfred Pollatz is na zijn arrestatie geïnterneerd geweest in Kamp Vught en in Konzentrationslager Dachau. In oktober 1943 kwam hij vrij. In 2013 heeft Yad Vashem, de Israëlische staatsinstelling voor het herdenken van de Holocaust, hem en zijn vrouw Lili voor hun hulp aan joden onderscheiden met de eretitel ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’. Dezelfde onderscheiding is op 26 december 1994 toegekend aan Hendrika Johanna Wilhelmina (‘Jo’) Peereboom-Harmsen (9.3.1910 – 3.12.1982: 72), tijdens een ceremonie in Den Haag. En de bioloog en oud-lector embryologie aan de Universiteit van Amsterdam dr. Hendrik Arthur Leo (‘Heinrich’, ‘Heinz’) Trampusch heeft de eretitel op 30 december 1979 gekregen, ook in Den Haag.

omslag van het boek dat Isobel Wijnberg en Anja Hollaender

De omslag van het boek dat Isobel Wijnberg en Anja Hollaender schreven over het echtpaar Hollatz en het Haarlemse vluchthuis.
Foto Uitgeverij AMB

Boek
Anja Hollaender (1954) heeft samen met Isobel Wijnberg (1948) in 2014 een boek gepubliceerd over het Instituut Pollatz, getiteld Er wacht nog een kind. Het reconstrueert hoe het echtpaar Pollatz in Haarlem joodse baby’s, joodse peuters en andere kinderen, zowel voor als in de oorlog, in “huiselijke sfeer” heeft opgevangen en heeft verborgen, waardoor ze behoed konden worden voor deportatie.
        De schrijfsters spoorden de gegevens op van bijna alle kinderen, en zorgden er op die manier voor dat de geschiedenis van dit echtpaar en dit Duitse vluchtadres “niet in de vergetelheid raakte”, aldus een toelichting bij het boek. Anja Hollaender kon een beeld van het leven van de kinderen in dat huis schetsen dankzij brieven die haar vader als vluchtelingenkind naar zijn ouders had geschreven.
        Het boek, een paperback met zwart-wit illustraties, telt 146 pagina’s, kost 12,50 euro (inclsief verzendkosten) en is te verkrijgen via iwijnberg24@gmail.com en ac_hollaender@hotmail.com. Ook via bol.com kan de paperback worden besteld, zij het voor een iets hogere prijs: 15 euro.
        Isobel Wijnberg (1948) werkte na haar studie culturele antropologie als beleidsmedewerker emancipatiebeleid bij de rijksoverheid en bij E-Quality, een kenniscentrum voor emancipatie, gezin en diversiteit. Ze woont in Haarlem, in de Koninginnebuurt, de buurt waar de Pollatzen resideerden. Zij nam het initiatief voor een monumentje voor het opvanghuis.
        In samenhang met Anja Hollaender (1954) schreef zij het boek, dat na de onthulling van dit gedenkteken werd gepresenteerd. Ook Hollaender werkte na haar studie kunstgeschiedenis bij de overheid. Zij bemiddelde vervolgens vluchtelingen naar de arbeidsmarkt en verricht tegenwoordig historisch onderzoek. Zij leverde bijdragen aan publicaties in Duitsland en Polen.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'