Het voorbije joodse dordrecht

Dordtse redde in ’s-Gravendeel jodin,
maar liet zich daar ook voor betalen

Cosima (links) in ’s-Gravendeel op de foto met Gijsje Goud, de dochter van Leen Goud

Cosima (links) in ’s-Gravendeel op de foto met Gijsje Goud, de dochter van Leen Goud.
Leen Goud is een broer van Cosima’s pleegvader Florus.
Foto Historische Vereniging ’s-Gravendeel

Vijf jaar na de oorlog moet Cosima Manassen wéér onderduiken.
        Nu niet om te ontsnappen aan die afschrikwekkende Duitsers die vonden dat joden er niet meer mochten zijn. Nee, nu nota bene om uit handen te blijven van Le Ezrath Hajeled, een Amsterdamse stichting die zich bekommert om joodse oorlogspleegkinderen.
        ’s-Gravendeel is in rep en roer, in die aprildagen van 1950, en Het Vrije Volk (HVV) legt in een uitgebreid, alarmerend artikel, op de voorpagina nog wel, de toedracht uit. “Heren uit de stad” zijn in een auto naar de Schenkeldijk komen rijden en hebben geprobeerd Cosima Manassen te ontvoeren, een pleegkind van een landarbeidersgezin.
        “Zeer onaangenaam” noemt Le Ezrath Hajeled de hele toestand, maar het is niet anders: Cosima, enig kind van in Sobibor vermoorde ouders, is bij vonnis van de Haagse kinderrechter toegewezen aan een nicht van haar moeder. En daarom komen heren uit de stad haar ophalen bij de dorpsschool aan de Schenkeldijk.
        Maar meester Herrebout had het meisje, dat zich in de oorlog al drie jaar achtereen onder de grond had moeten verstoppen, tijdig gewaarschuwd. Zij vluchtte naar de buren en dook onder, opnieuw. Haar pleegouders, Floor Goud en zijn echtgenote Jannetje Volkert, wilden de voogdij over het kind dat zij hadden weten te redden, beslist niet afstaan. En de 11-jarige Cosima zelf bleef veel liever bij hen, bij “papa en mamma”, zoals zij ze noemde.
        Zo ver kwam het dus in 1950 – dat een joods kind moest schuilen voor een joodse organisatie. “Een wrede nasleep van een wrede oorlog ...”, omschreef HVV het drama.
        In dit – ongemakkelijke - verhaal: hoe Cosima Manassen in ’s-Gravendeel aan een onderduikplek werd geholpen bij een pleegmoeder uit Dordrecht, en hoe die pleegouders tijdens en na de oorlog met haar zijn omgegaan. Nog altijd woont zij, zeventiger inmiddels, aan de Schenkeldijk en nog altijd zorgt de onderduikperiode psychisch voor naweeën. “Ik heb geen gordijnen en wil geen rolluiken.”

Haagse gezinskaart van Salomon en Jenny Manassen

De Haagse gezinskaart van Salomon en Jenny Manassen, voor- en achterzijde. De kaart vermeldt dat Cosima’s ouders op 15 november 1935 in de Vlierboomstraat 585 gingen wonen.


geboortebericht van Cosima

Het geboortebericht van Cosima, in het Utrechts Volksblad van 12 juli 1939.
Foto Delpher

Eersteling
Maandag 10 juli 1939 ontpopte zich voor Salomon Manassen en Jenny Monnikendam tot een dag tot die grote blijdschap stemde: een dochtertje werd geboren, Cosima Rachel. Vier jaar eerder, op 30 oktober 1935, waren zij getrouwd, en nu konden ze hun eersteling in de armen houden. Jenny, de moeder, was niet thuis bevallen, in de Haagse Vlierboomstraat 585, maar lag tijdelijk in ‘Bethlehem’, zoals het geboortebericht in het Utrechts Volksblad van 12 juli vermeldt. ‘Bethlehem’ is een rooms-katholieke kraamkliniek, die van 1923 tot 1965 aan de Prinsessegracht 8 in Den Haag stond.
        Salomon en Jenny waren joods, maar geen van beiden Hagenaar. Salomon is afkomstig uit Rotterdam, waar hij ter wereld kwam op 3 april 1905, als zoon van Nathan Manassen (Tiel, 14.9.1869) en Hendelina Regina Polak (Oude Pekela, 26.12.1873). Jenny is een heuse Amsterdamse, daar geboren op 20 mei 1909, als dochter van Cosman Monnikendam (Amsterdam, 1.5.1881) en Rachel Crost (Amsterdam, 9.2.1883).
        Toen zij Salomon, een handelaar in fotoartikelen, huwde in zijn geboortestad, was zij 26, hij 30. Nog op dezelfde trouwdag vestigden zij zich in Den Haag, in een portiekwoning aan de Vlierboomstraat.
        Cosima was hun eerste kind, en bleef het enige. Nog geen jaar later brak de Tweede Wereldoorlog uit, en zou de wereld van Salomon, Jenny, Cosima en vele omringende familieleden, finaal instorten.

Cosima met haar pleegouders woonde in de oorlog aan de Schenkeldijk 127

Ondergedoken in ’s-Gravendeel woonde Cosima met haar pleegouders in de oorlog lang aan de Schenkeldijk 127, tot 29 april 1944. Toen moest het gezin evacueren, de polders waren opzettelijk onder water gezet door de Duitsers.
Foto Redactie Website

Interviews
Cosima, de enige Manassen die aan de jodenvervolging wist te ontkomen, weet vrijwel niets van de oorlogstijd. Dat is niet zo verwonderlijk. Ze was nog zo jong. Maar Will van Velsen heeft in de afgelopen jaren allerlei bewoners van ’s-Gravendeel uitvoerig geïnterviewd, en uit die gesprekken valt een keten van gebeurtenissen te distilleren. Van Velsen is een gepensioneerde schooljuffrouw van een basisschool en vrijwilligster van de Historische Vereniging ’s-Gravendeel (HVG). Momenteel geeft zij les aan vluchtelingen.
        Het was in 1942, zo vertelde de heer P. Bijl haar, dat Jenny Manassen naar “een goed en veilig adres” voor haar driejarige dochtertje Cosima begon uit te zien. De Duitsers dreven de joden in razzia’s bij elkaar, en deporteerden ze systematisch naar vernietigingskampen. Jenny “voelde aankomen”, dat Cosima ergens ondergebracht moest worden.
        Haar buurvrouw in Den Haag kon haar helpen aan een adres. Haar moeder woonde in Dordrecht, en die had een vriendin, van wie de dochter “op het veilige platteland” woonde, aan de Achterdijk in de buurtschap Schenkeldijk. Zo, via via via, kwam een onwetende Cosima Manassen terecht bij Jannetje (‘Jans’) Volkert en Florus (‘Floor’) Goud. Zij stemden ermee in het meisje in huis te nemen; zij werden de pleegouders die in 1950 tot bij de rechter om Cosima zouden vechten.
        Jannetje Volkert (Dordrecht, 12.4.1907) was al twee keer getrouwd geweest toen zij zich verbond met Florus Goud, in ’s-Gravendeel, op 2 maart 1940. Eerst had zij op 1 april 1926, 18 jaar oud zijnd, in Dordrecht de 26-jarige opperman Willem de Best (Dordrecht, 9.1.1901) gehuwd. Twee maanden later beviel zij van een zoon, Hendrik, roepnaam Henk, op 1 juni. In 1928 gaat het echtpaar uiteen. Het trouwde in 1933 voor de tweede keer, om in 1939 wederom te echtscheiden.
        Een jaar later trouwt ze Florus Goud (‘s-Gravendeel, 14.10.1909), bij wie ze als huishoudster werkte. Haar zoon Henk, die tot dan bij zijn grootouders aan de Groenmarkt 4 rood in Dordrecht verbleef, komt nu bij haar wonen, aan de Schenkeldijk 127. Hij werd een soort broer van Cosima.

Florus Goud, zijn vrouw Jannetje en Cosima vertrokken naar Dordrecht

Florus Goud, zijn vrouw Jannetje en Cosima vertrokken naar Dordrecht,
en gingen inwonen bij Jannetje’s ouders aan de Clementstraat 24.
Redactie Website

Claustrofobie
Will van Velsen heeft verschillende bewoners gesproken die konden schetsen hoe Cosima de oorlogsjaren aan de Schenkeldijk heeft doorgebracht. De bewoners vullen elkaar aan, in hun getuigenissen.
        De heer Bijl vertelt dat Jans en Floor eerst in hun woning een schuilplek moesten maken, waar Cosima zich zonodig kon verstoppen. Dat werd plek onder het huis. Cosima vond het er volgens hem “verschrikkelijk”. Ze heeft claustrofobie gekregen van dat “stil en rustig onder de grond zitten”, weet Bijl. Een andere geïnterviewde, mevrouw P. van den Enden-Goud, een nicht van ‘tante Jans’, rept van een andere verstopplek, “onder de hanenbalken”.
        Meerdere getuigen beamen dat de kinderloze Floor en zijn vrouw het pleegkind opvoedden “als hun eigen kind”. Mevrouw Van den Enden: “Tante Jans nam haar overal op de fiets mee naar toe en vertelde aan de mensen: ‘Dat is een kind van mijn zus.’ Wie kon dat nagaan, want zij kwam niet van het eiland. Bovendien had Cosima blauwe ogen en blond haar; ze had op zo’n jonge leeftijd nog geen joodse trekken.”
        De heer Bijl: “Ze verbleef bij de familie Goud alsof ze familie was en heette Cosima Goud.” De heer J. Schouwenburg: “Ze was daar als een echte dochter.”
        Op en om de Schenkeldijk wist iedereen dat er een joods meisje bij de Gouds werd verborgen. “Ook de NSB’ers”, zegt Schouwenberg. “En die waren er heel wat, dat kan ik je wel zeggen. Want veel vlassers hadden zich bij die organisatie aangesloten. De onderduikouders van Cosima hadden dus een groot risico genomen.” De NSB’ers hebben echter “nooit hun mond voorbij gepraat, niemand trouwens”.
        Bijl bevestigt dit: “De hele Schenkeldijkse gemeenschap was op de hoogte van de aanwezigheid van het meisje, maar het geheim was veilig. Ook de aanwezige NSB’ers wisten ervan, maar die hielden die kennis voor zichzelf.” Van Velsen citeert ene Cor in ’t Veld uit Strijen, die kon uitleggen waarom zoveel vlassers de NSB waren toegedaan: vlas was bij oorlog altijd heel gewild. “Tijdens vrede was de vlasprijs heel laag. De vlassers moesten het dus wel van oorlog hebben en de Duitsers zorgden daarvoor.”
        In april 1944 moest het gezin Goud op last van de Duitsers tijdelijk evacueren, de omliggende polders waren met opzet onder water gezet, een inundatie. Een maand lang, van 29 april tot 30 mei, woonde het zolang in bij de ouders van Jans, Arie en Geertruida Volkert, aan de Clementstraat 24 in Dordrecht. Bij terugkeer in ’s-Gravendeel betrokken ze een andere woning, verderop aan de Schenkeldijk, op nummer 89d.

Florus Goud, zijn vrouw Jannetje en Cosima vestigden zich weer aan de Schenkeldijk

Op 30 mei, een maand later, vestigden Florus Goud, zijn vrouw Jannetje en Cosima zich weer aan de Schenkeldijk,
zij het nu op nummer 89d, zoals de woonkaart uit het Dordtse archief laat zien.
Redactie Website

Vermoord
Terwijl Cosima relatief onbezorgd de oorlogsjaren sleet in de Hoeksche Waard, werd haar familie grotendeels en werktuiglijk uitgemoord. Haar vader Salomon en haar moeder Jenny werden vergast en verbrand in Sobibor, beiden op 21 mei, respectievelijk 38 en 34 jaar oud. Haar grootvader van vaders kant, een opa die ze nooit heeft gekend, was al overleden in 1941, in Rotterdam, op 72 jarige leeftijd, een natuurlijke dood. Maar haar oma, Hendelina Polak, werd vermoord in Auschwitz, op 15 oktober 1942, 68 jaar oud.
        Haar andere grootouders, Cosman en Rachel, eindigden eveneens in het Poolse Sobibor, tegelijk op 30 april 1943, 61 en 60 jaar oud. Nog veel meer familieleden was geen leven meer gegund, broers en zussen van Cosima’s vader en moeder, in totaal 22. Via deze link is een ontluisterend overzicht van al deze Holocaustslachtoffers te lezen.
        Deze verschrikkingen kwamen na de oorlog pas aan het licht. Floor en Jans Goud dachten, nu de naaste familie van Cosima was omgekomen, dat zij het kind voor “altijd bij zich kunnen houden”, zoals Het Vrije Volk schreef in 1950. Vooral nadat Henk, de zoon van Jans, voor militaire dienst naar Indonesië was vertrokken, “hechtten zij zich nòg sterker aan ‘hun’ kind, dat toen het enige was”.
        Maar de stichting Oorlogspleegkinderen verstoorde alle hoop.
        Volgens de reconstructie in de krant bemoeide de stichting zich al in 1948 met Cosima. HVV: “Een ambtenaar van het departement van Justitie kwam naar ’s-Gravendeel met de mededeling dat de familie Goud het meisje moest afstaan. Er was nog familie, een nicht, en die zou voor de verdere opvoeding zorgen. Toen men een week later kwam om Cosima te halen, was zij onvindbaar.” De stichting heeft toen “niet meer zoveel aandacht besteed aan de zaak”.

Rotterdamse gezinskaart toont de samenstelling van het gezin van Cosima’s grootouders van vaderszijde

In de oorlog werden, op Cosima na, de families Manassen en Monnikendam moedwillig gedood. Deze Rotterdamse gezinskaart toont de samenstelling van het gezin van Cosima’s grootouders van vaderszijde. Al deze mensen heeft Cosima Manassen niet gekend, ze was nog pas baby in de oorlog. Al deze verwanten zijn samen met partners en kinderen vermoord, ook de grootouders van moederszijde, in totaal 22 mensen.
Foto Gemeentearchief Rotterdam


foto’s uit de kindertijd van Cosima Manassen

Nog enkele foto’s uit de kindertijd van Cosima Manassen, afkomstig uit de collectie van de Historische Vereniging ’s-Gravendeel. Op deze eerste staat Cosima nogmaals met Gijsje Goud.

Erfenis
Wat volgens de krant en volgens dorpbewoners in deze kwestie meespeelde, was een nalatenschap.
        Cosima had na de oorlog geld geërfd, volgens dorpsbewoners nogal veel. Mevrouw Van den Enden-Goud bijvoorbeeld zegt: “Haar vader had in Den Haag een hele rij huizen in eigendom gehad en een fotozaak. Cosima erfde alles en was opeens rijk.” De indruk ontstond zo dat de nicht, die in Amstelveen woonde, Cosima via de stichting probeerde op te halen, uitsluitend om te profiteren van die erfenis.
        Maar dit is klinkklare onzin, verklaart Cosima Manassen zelf. Bij hoge uitzondering heeft zij de redactie van deze website een interview toegestaan. Normaal slaat ze zoiets af - zoals ze zich ook niet graag verdiept in het afschuwwekkende lot van haar familie. “Ik kan het niet aan. Dan raak ik dagen van slag en slaap ik slecht.” Maar deze ene keer stemde ze toe, om de ware feiten op een rij te zetten.
        Het zit anders met de bemoeienissen van de nicht, corrigeert ze. En wel zo: “Mijn vader zag vroeg in de oorlog de bui al hangen. Hij zei tegen de familie: ‘Als iemand van ons uit de oorlog komt, dan hoop ik dat die ervoor zorgt dat Cosima een joodse opvoeding krijgt.’”
        Na de oorlog bleven er slechts twee familieleden over. De ene was een neef van haar moeder, Jacques Coe, officieel Cohen geheten.
        Cosima: “Hij woonde in Amerika. Als kind was hij al geëmigreerd. Hij was getrouwd, had kinderen en kleinkinderen. Mijn ouders hadden voor de oorlog ook naar Amerika willen gaan, samen met zijn ouders. Maar grootvader had suikerziekte, en die dacht dat hij in Nederland beter geholpen zou worden met diabetes dan in Amerika, is me verteld. Dus zijn ze hier gebleven.”
        Op kortere afstand, dichterbij, was er nog een nicht van Cosima’s moeder, Elisabeth Crost, getrouwd met Coen de Vries, wonend in Amstelveen. Cosima noemt haar ‘tante Bep’.
        “Tante Bep en oom Coen konden geen kinderen krijgen. Toen tante Bep na de oorlog bleek overgebleven, wilde zij die wens van mijn vader inwilligen: een joodse opvoeding voor mij. Daarom gingen ze naar de rechter. Dat ging ze niet om het geld, maar om de opvoeding; ze wilden de afspraak met mijn vader nakomen.”

Ophef in ’s-Gravendeel: Het Vrije Volk plaatst op 25 april 1950 een reportage op zijn voorpagina dat heren van de Amsterdamse stichting ‘Joodse Oorlogspleegkinderen’ Cosima proberen te ontvoeren. De voogdij is door de rechter toegewezen aan een nicht. Cosima weet telkens te ontsnappen, uiteindelijk wordt ze met rust gelaten.

Ophef in ’s-Gravendeel: Het Vrije Volk plaatst op 25 april 1950 een reportage op zijn voorpagina dat heren van de Amsterdamse stichting ‘Joodse Oorlogspleegkinderen’ Cosima proberen te ontvoeren. De voogdij is door de rechter toegewezen aan een nicht. Cosima weet telkens te ontsnappen, uiteindelijk wordt ze met rust gelaten.
Foto Delpher

Verloren
Eerst probeerden zij Cosima via de stichting naar Amstelveen te krijgen. Ze ‘wonnen’, maar Floor en Jans wilden onder geen beding Cosima afstaan. In augustus 1949 werd de stichting opgeheven. Een andere stichting nam het werk over, ‘Le Ezrath Hajeled’. Die legde de kwestie-Cosima voor aan de kinderrechter in Den Haag, en deze besliste dat de nicht mocht worden belast met de voogdij over Cosima. HVV: “Het meisje was erfgename van een niet onaanzienlijk vermogen en de kinderrechter was van oordeel, dat zij in een ander en beter milieu zou kunnen worden opgevoed.”
        Floor en Jans verloren dus opnieuw de zeggenschap over Cosima, maar bleven fel tegen. “Houdt u ’t geld en laat het kind bij ons”, zou Jans volgens HVV hebben voorgesteld. Maar aan het vonnis viel niet te tornen en zo gebeurde het half april 1950 dat “heren uit de stad” Cosima kwamen weghalen van de Schenkeldijk, ontvoeren. De heer Schouwenburg: “Floor en Jans wilden Cosima niet kwijt. Zij zagen al die familieleden als gieren die op de erfenis aasden. Ze probeerden daarom Cosima te beschermen en de hele Schenkeldijk deed mee.”
        De heer Bijl vult aan dat meester Herrebout “een soort alarmsysteem” had gemaakt. Als een onbekend iemand in of bij de dorpsschool verscheen, kon Cosima direct verdwijnen. Schouwenburg weer: “Als een van de familieleden [naar ’s-Gravendeel] kwam, en Cosima was op school, dan kwam meneer Herrebout dat vertellen en dan vluchtte zij naar het buurhuis van Huisman. Daar ging ze door het raam en liep naar de hoek, waar haar pleegmoeder, inmiddels op de hoogte gesteld, met een fiets op haar wachtte.” Jans bracht haar naar de Kil, waar een boot klaarlag om haar naar de andere kant te brengen. “Zo is ze gebleven.”

Cosima als bruid tijdens een verkleedpartij

Cosima als bruid tijdens een verkleedpartij van kinderen.
Foto Historische Vereniging ’s-Gravendeel

Schoppen
Jans Goud wilde koste wat kost voorkomen dat Cosima werd meegenomen. Mevrouw Van den Enden: “Je moest tante Jans niet tegen je krijgen, want ze was voor geen kleintje vervaard en voor de duvel niet bang. Een politieagent kwam haar halen, eigenlijk ontvoeren, en tante Jans schopte hem zo tussen zijn benen. Burgemeester Van Heesen kwam praten, maar daar had ze geen boodschap aan. Niemand mocht haar Koos ontvoeren. Zij had haar leven voor het kind in de waagschaal gesteld. Waar was Cosima het beste, toch zeker bij de familie die haar beschermd had in moeilijke tijden?”
        Cosima zelf zegt dat ze “gehersenspoeld” is om te blijven; bovendien was ze “nogal bang” voor haar pleegouders. Ze herinnert zich meerdere keren verstopt te zijn, ook eens in Rotterdam en bij kennissen in de buurt. Ze zegt verder: “Tante Bep en oom Coen hebben mijn pleegouders in die tijd gezegd dat het hun er niet om ging om mij van hen af te nemen. We willen Cosima alleen maar een joodse opvoeding geven, en in de vakanties komt ze weer naar u.” Maar Floor en Jans betoonden zich onvermurwbaar, om een reden die verderop wordt toegelicht.
        Hun verzet baatte. Cosima Manassen is uiteindelijk in ’s-Gravendeel gebleven. De pogingen om haar weg te halen mislukten en hielden op den duur op. Cosima: “Weet u waarom? Tante Bep en oom Coen zeiden tegen elkaar: ‘Willen we wel een kind dat psychisch gestoord is, getraumatiseerd, een kind dat steeds wegkruipt?’ Ze wilden het niet erger maken voor me en haakten daarom af.”
        De rust keerde weer, Cosima groeide op. Toen brak die dag aan dat ze ontsteld ontdekte dat haar pleegouders niet geheel onzelfzuchtig waren geweest.

Een na-oorlogse klassenfoto, vermoedelijk uit 1946. De school stond aan de Schenkeldijk

Een na-oorlogse klassenfoto, vermoedelijk uit 1946. De school stond aan de Schenkeldijk. Cosima Goud,
zoals zij werd genoemd, is de vijfde van links in de derde rij.
De anderen zijn v.l.n.r. achterste rij: 1. Koen Verbaas, 2. Koos van't Hof, 3. Jaco de Winter, 4. Gijsje Goud, 5. Sjaan de Koning, 6. Koen van Kleef, 7. Huub van 't Hof, 8. Leen Havelaar, 9. Aart Ritmeester, 10. Juffrouw Herweijer.
Tweede rij: 11. Riet Rijkhoek, 12. Jopie Havelaar, 13. Gerda Havelaar, 14. Miep Barth, 15. Dis Smitshoek, 16. Greet den Hartog (Jaaf dr), 17. Cobie den Hartog (Jaaf dr), 18. Janna den Boer.
Derde rij: 19. Heiltje Besseling, 20. Bets van 't Hof, 21. Maaike de Kreek, 22. Annie van 't Hof, 23. Cosima Manassen, 24. Wil Sulkers, 25. Corrie Schouwenburg, 26. Stien Verbaas, 27. Cobie den Hartog (Hein dr).
Voorste rij: 28. Piet Dank, 29. Teun de Regt, 30. Kees van 't Hof, 31. Jaap de Man, 32. Jan Rijkhoek, 33. Hannes de Graaf en 34. Bas Tuk.
Foto Historische Vereniging ’s-Gravendeel


Cosima als bruid tijdens een verkleedpartij

Cosima als bruid tijdens een verkleedpartij van kinderen.
Foto Historische Vereniging ’s-Gravendeel

Engeland
Maar eerst: hoe verging het haar in de eerste na-oorlogse jaren?
        Na de dorpsschool volgde de mulo aan de Groenedijk in Dordrecht. Vervolgens trok ze naar Engeland, om daar, in Hove, op het Mansfield College de opleiding English for foreigners te volgen. Deze orthodox-joodse studie werd bekostigd door haar oom Jacques in de VS - die in de voorbije jaren overigens wel vaker cadeaus en geld naar ‘s-Gravendeel had gestuurd. “In Engeland leerde ik de taal, de etiquette, maar ook de joodse riten. Elke week ging ik er naar de synagoge.” In 1957 behaalde zij het diploma.
        Een jaar later, op 6 maart 1958, trouwde Cosima met een dorpsgenoot, de Nederlands- Hervormde Jos de Snaijer (23.8.1936). Met hem begon ze vanaf 1962 van lieverlee een kennel voor bouviers op te bouwen, nog steeds ook aan de Schenkeldijk, maar een eind verwijderd van haar ‘ouderlijk’ huis, op nummer 10. Jos hield zich ook bezig met het repareren en opknappen van schadeauto’s, en heeft als hobby het verzamelen en herstellen van Zaanse klokken. In zijn garage hangen er tientallen.
        Drieënvijftig jaar hebben Jos en Cosima bouviers gefokt. Inmiddels zijn ze ermee gestopt. Hun kennel heette Jos-Co-Sal. De laatste afkorting heeft betrekking op hun zoon Salomon (‘Sally’, geboren op 12.8.1958), die is getrouwd met Jeannette Roos met wie hij twee kinderen heeft, en die woont in Maasdam. Tussen hen, en Jos en Cosima, is al vanaf 1988 geen contact meer.

Legaat
Toen kwam die pijnlijke ontgoocheling. Kort nadat Cosima was getrouwd, wilde ze haar pleegouders een legaat geven. Om dit te regelen bezocht ze in Rotterdam notaris Frank. “Ik vertelde hem dat ik mijn pleegouders geld wilde geven, als dank. Waarop hij zei: ‘Hoe bedoelt u?’”
        Cosima herhaalde dat zij hen wilde belonen. De notaris vertelde daarop dat haar pleegouders vanaf haar derde jaar betaald hadden gekregen voor haar. “Met terugwerkende kracht hebben ze direct na de oorlog via een joodse instelling, ik geloof het Joods Comité, alle kosten geclaimd en ook vergoed gekregen. Alles hebben ze geëist, echt álles - tot aan mijn bruidsboeket toe. Van begin af aan is er voor mij betaald. Ze zijn nooit een stuiver tekortgekomen; ze zijn er goed mee geweest. De notaris zei: ‘Als uw pleegouders dit geld hadden belegd, hadden ze nooit meer hoeven werken.’ Voor de landarbeiders die ze waren, is het veel geld geweest.”
        Dit besef was een deceptie voor Cosima. Vanaf toen af ging ze haar pleegouders anders bekijken, en ze “kunstmoeder”en “kunstvader” noemen.
        Floor en Jans benadrukten nadien nog eens hoe zij zich hadden ingespannen voor haar, en dat zij zo ondankbaar was. Bij een zo’n gelegenheid heeft Cosima Manassen toen gezegd: “Oh ja? Zullen we dan nu in de auto stappen en naar de notaris rijden? Ze zijn er nooit meer op teruggekomen.”
        Ze begreep nu beter waarom haar pleegouders haar koste wat kost in ‘s-Gravendeel wilden houden. “Ze kregen zo veel geld voor mij; dat wilden ze niet kwijt. Want dan verdween ik uit hun budget. Ik was de kip met gouden eieren.” Ze zegt ook: “Ik misgun ze dat geld niet. Ze hebben me de oorlog doorgeholpen; daar wil ik niet op afdingen. Maar dat herhalen dat ik ze dankbaar moet zijn, en dat mijn pleegvader z’n eigen kapot heeft gewerkt voor mij – onzin. Ze zijn er gewoon voor betaald. Ik ben natuurlijk een kreng dat ik dit zeg, want iedereen vond ze zo lief.”
        Maar er was een keerzijde, en die wil ze niet verhelen: haar pleegouders waren niet onbaatzuchtig, eerder geldbelust.

Samen met haar echtgenoot Jos de Snaijer begint ze aan de Schenkeldijk een kennel voor bouviers

Samen met haar echtgenoot Jos de Snaijer begint ze aan de Schenkeldijk een kennel voor bouviers, genaamd JosCoSal (Salomon is hun zoon).
Foto Redactie Website

Sieraden
Andere ontdekkingen stemden haar nog bitterder. Tante Bep en oom Coen bleken met de joodse feestdagen cadeaus te hebben gestuurd naar Cosima. “Dat wist ik niet; dat hoorde ik veel later pas van hen. Al die cadeaus zijn teruggestuurd. Mijn pleegouders wilden niets van joodse zaken weten.” Maar de sieraden die van Cosima’s ouders waren geweest, waren welkom. “Toen mijn pleegmoeder ervan hoorde, zei ze tegen tante Bep: ‘Die horen hier, bij het kind.’ Tante Bep stuurde ze te goeder trouw op, en mijn pleegouders hebben alles verkocht.”
        In 1966 zag Cosima op tv een programma over een actie van het Joods Nationaal Fonds: boomplantingen in Israël. “Ik zei tegen mijn man: ‘Ik ga ook bomen bestellen.’ ‘Ga je gang’, zei hij. Toen heb ik regelmatig bomen laten planten in Israël. Nu was oom Coen directeur van dat fonds. Aan de hand van de bestelformulieren zag hij kennelijk dat ik het was, die C. de Snaijer-Manassen die met de actie meedeed. Cosima wil blijkbaar toch wel met het joodse leven te maken hebben, concludeerde hij, want waarom plant je anders bomen? Hij vertelde het zijn vrouw, maar ze deden nog niks.”
        In 1973 belde tante Bep Cosima op, met een mededeling die haar verpletterde. “Ze zei: ‘Ik heb hier nog een film, gemaakt door je vader. Met opnamen van jou, vanaf dat je baby was tot als driejarige. Voordat ik mijn hoofd neerleg, wil ik dat jij die film krijgt.’”
        Cosima reageerde geëmotioneerd op deze bekendmaking, haar tante evengoed.
        Samen met haar man sprak Cosima een week later af, op een parkeerterrein in Amstelveen. Ze reden vandaar met de tante en oom mee naar hun huis. “En toen heb ik een hoop te horen gekregen over mijn ouders en de rest van de familie; allemaal narigheid. Toen ben ik in een dip geraakt, zeker nadat ik de film had gezien.”
        Met Bep en Coen de Vries heeft Cosima jaren achtereen “hartstikke fijn contact” onderhouden, totdat zij overleden: allebei in 1985, zij in juli, hij in december. Over haar joodse afkomst, die de aanleiding was tot het bomen planten, zegt ze alleen: “Ik voel me in en in jodin, maar ik doe er niets aan.”
        Een enkele keer draait ze de film nog wel eens af op de projector. Of bekijkt ze foto’s uit haar kindertijd. Of probeert ze op de website Joods Monument genealogische gegevens op te zoeken van haar omgekomen familieleden. Maar ze houdt er al snel mee op, met dat terughalen en herbeleven van herinneringen. “Ik word boos, verdrietig en opstandig en ik slaap weer een paar weken niet.” Ook dit interview ging haar gegarandeerd behoorlijk van streek maken, wist ze tevoren, maar deze ene keer wilde ze doorzetten. Haar verhaal moest nu eens worden verteld, haar versie.

Jos en Cosima

Inmiddels zijn Jos en Cosima met pensioen. Steeds als de verschrikkingen van de oorlog ter sprake komen, slaapt Cosima Manassen nachten slecht.
Foto Redactie Website

Alleen
De omgang met haar pleegouders is gaandeweg koeler geworden, afzijdiger, al is Cosima, in tegenstelling tot haar man, ze altijd netjes blijven bezoeken. Inmiddels zijn ook zij gestorven. Jannetje Volkert ging als eerste heen, op 8 december 1976 in Dordrecht; Florus Goud daarna op 27 december 1998 in ’s-Gravendeel.
        Een jaar later stierf ook Cosima’s pleegbroer Hendrik. Hij heeft geestelijk ook opdoffers gekregen, zegt ze, van Indonesië en zijn moeder. “Toen hij in Loosduinen verpleegd werd, mocht zij hem niet opzoeken.” Met de vrouw van Henk, Adrie de Best-van Gelderen en hun dochter Nettie, hebben Jos en Cosima “hartstikke goede” omgang. Ze zijn vriendinnen, komen een paar keer per jaar bij elkaar op bezoek en sturen elkaar kaarten op verjaardagen. Cosima: “Met hen was er niks aan de hand.”
        Oom Jacques is in 1994 overleden. Thans heeft ze van zowel vaders- als moederszijde geen enkele verwant meer. Het geeft haar wel eens een gevoel van totale verlatenheid, zegt ze. “Ik ben nog maar alleen op de wereld.”


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'