Het voorbije joodse dordrecht

Het lijkt hier wel een Leviticus: hoe Felix Leviticus het Dordts aan een gezegde hielp

Familie Leviticus

Het pakhuis van Leviticus aan de Boogjes, gefotografeerd halverwege de jaren dertig. Het aanzien van gebouw en bedrijfsterrein gaven aanleiding tot het bekende gezegde.
Foto: RAD (nr. 555-10253)

Felix Leviticus, gewelddadig gedood in Auschwitz, heeft zijn woonplaats Dordrecht onbewust aan een uitdrukking geholpen. De uitspraak is allerminst vleiend, en of hij er bij leven van heeft geweten, is niet betrouwbaar aan de weet te komen. “Het lijkt hier wel een Leviticus”, luidt het gezegde, en daar wordt mee bedoeld: het is hier een zootje.

Blijkens historische bronnen wordt de uitdrukking onder joden zelf ook gebezigd, vooral Dordtenaren die nu in Israël zijn gehuisvest. Dat zal niet opgaan voor dat andere woord dat eens op een Dordtse boekverkoper werd geplakt: boekenjood.

Metaalhandelaar
Felix Leviticus was metaalhandelaar, die woonde aan de Corn. de Wittstraat 54 rood. Hij kwam uit Noord-Brabant, uit Grave, waar hij op 8 april 1879 is geboren. Zijn vrouw was Limburgse: Emma Golstein, uit Heerlen, geboren 14 februari 1883. Zij trouwden in haar geboorteplaats in 1910, en geraakten in Dordrecht, waar zij zes kinderen op de wereld zetten, onder wie Henri, op 5 december 1912. Henri zou zich later ontpoppen tot voetballer en scheidsrechter en de dichter Kees Buddingh’ zou over hem als hommage een gedicht maken. Zie het hoofdstuk over Harry Leviticus.
         Zijn vader Felix dreef een firma aan de Boogjes, een handel in lompen, metalen en oudpapier. Er bestaat een foto van, in de beeldbank van het Dordtse archief. Gemaakt in de jaren dertig toont deze opname een hoog pand. In het bijschrift staat dat de bovenste twee verdiepingen na een brand zijn gesloopt, maar ene P.L. Naaktgeboren heeft dit naderhand gecorrigeerd.
         Nee, schrijft hij in een reactie, de bovenste verdieping is niet na een brand gesloopt, maar omdat er beneden een vrachtwagen in het pakhuis moest kunnen. Daartoe moesten de vloeren worden verhoogd. Daardoor, én doordat in de oorlog bovenin vloeren en balken zijn verwijderd om als brandhout te kunnen dienen, is het pand verbouwd. Zo zit het.

Familie Leviticus

Het gezin Leviticus, met vier van hun kinderen, van links naar rechts: vader Felix, Harry, moeder Emma, Nelly, Louis en Sophie. De foto is ongedateerd.
Foto Collectie Emma Meijler

Chaos
De firma Leviticus oogde nogal rommelig. In het boek De Verdwenen Mediene (1995), over de vrijwel geheel vernietigde joods-Dordtse gemeenschap, staat dat “het bedrijfsterrein blijkbaar bekend om zijn chaos stond”, en zo kwam het ervan: men ging spreken van: “Het lijkt hier wel een Leviticus.”
         Het Gemeentearchief schreef ooit in een persbericht dat hiermee “een variant op het huishouden van Jan Steen” wordt bedoeld. Felix’s Amsterdamse kleindochter Emma Meijler meent wel eens twee afwijkingen te hebben gehoord. “Het lijkt wel het pakhuis van Leviticus”, en: ‘Het lijkt wel de rommel van Leviticus.”
         Dat het gezegde op de nering van Felix Leviticus slaat, valt te lezen op de website www.joodsamsterdam.nl. Tussen haakjes wordt hier gemeld dat Felix veroorzaker is van die “bekende Dordtse uitspraak”.
         Het gezegde is ingeburgerd geraakt. Het ging deel uitmaken van het Dordts. Dat weer blijkt uit het boekje ABCDordt, dat in juni 1991 verscheen en allerlei uitleg geeft over Dordtse woorden en uitdrukkingen, dialect, verhalen, versjes, gedichten en straattypes. Bij het lemma Leviticus staat als verklaring: “Algemene naam voor opkoper, uitdrager. Oorspronkelijk was Leviticus een Dordtse handelaar in oud-ijzer. ‘’t Lijkt hier wel Leviticus’, werd gezegd als het ergens een zootje was.”
         In ‘De Verdwenen Mediene’ wordt aan deze uitleg toegevoegd dat de Dordtse joden de uitdrukking zelf ook gebruikten, “vandaag de dag zelfs nog onder de joden van Dordtse afkomst die zich na de oorlog in Israël hebben gevestigd”. Dit is beaamd door dr. Robert Cohen (1946-1992), achterkleinzoon van Samuel Dasberg, de voormalige Dordtse rabbijn (1872 -1933). Cohen wees er in 1988 bij een lezing in Dordrecht op, dat er in Israël zeker honderd nakomelingen van Dasberg wonen. En in hun huizen wordt de uitdrukking ‘Het lijkt hier wel Leviticus’ “nog steeds gebezigd”.

Familie Leviticus

Felix Leviticus zelf, de metaalhandelaar, in 1936.
Foto Collectie Emma Meijler

Boekenjood
Beledigend was de term ‘boekenjood’. In Dordrecht bevond zich één persoon die zo werd genoemd. Dit valt af te leiden uit de column die J.G.A. Thijs op 18 januari 1986 publiceerde in het dagblad Trouw. De column gaat vooral over hoe “onbekommerd” Nederlanders vroeger met het woord ‘jood’ omsprongen, maar bevat ondertussen een veelzeggende anekdote over de Dordtse boekenjood.
         Eerst de bijsluiter: Jaap Thijs werd geboren in Zevenbergen, op 12 september 1924. Hij groeide dáár op, maar bezocht in Dordrecht het Christelijk Lyceum. In 1950 trad deze West-Brabander in dienst bij Trouw als verslaggever. Hij klom op tot chef binnenland en bleef dat decennialang.
         Behalve dat hij chef was, corrigeerde hij ook. Dagelijks jaste hij er, schreef Haro Hielkema in een In Memoriam in 2005, “vele kolommen tekst door”. Thijs verwierf de naam een “foutenjager” te zijn, hij ontwikkelde zich tot de “TGV onder de kopijbewerkers”, tot een “geharnast ridder van de Nederlandse taal”.
         Als uitvloeisel van zijn taalpurisme begon hij een wekelijks hoekje, zonder naam en alleen getooid met een ganzenveer. Een ‘taalrubriek’ mocht het van hem niet worden genoemd; hij hield het op ‘vulstukje’ en ‘iets over taal’. Een ‘taalkundige’ wilde hij niet wezen, “wel iemand die gek is van taal”.
         Jaap Thijs overleed in november 2005 onverwacht, op 81-jarige leeftijd, in zijn woonplaats Heemstede.

Tweedehands
Het is in die taalcolumn dat Thijs verhaalt van het tweedehands boekenzaakje, dat “in een bejaard pand vlakbij het Scheffersplein” was gevestigd. Hij liep er omstreeks 1940 vaak langs, “en keek dan verlangend naar wat er achter de ramen lag”. Soms waren het bundeltjes gedichten, “van Boutens of andere goede bekenden, en ik kon mezelf er dan nauwelijks van weerhouden binnen te gaan en me op die heerlijkheden te storten”.
         Maar Thijs bezat slechts dubbeltjes, te gering om zich iets aan te schaffen. Met een hoofd vol dromen en lege handen liep hij terug naar de christelijke hbs in de Wijnstraat.
         Eén keer heeft hij het winkeltje betreden. Zijn oudere broer had hem verteld dat hij er “mooie dingen had bemachtigd, voor géén geld”, en om dat ook bereiken moest je afpingelen. Als je dat slim en bekwaam deed, “ging de boekenjood wel door de knieën, aldus het verhaal”. Jaap Thijs stapte binnen en vroeg zonder omwegen of van de prijs de helft afkon. De boekenverkoper liep rood aan, stapte naar de deur en beval Thijs “luid en met gekwetste stem” om de zaak te verlaten.

Ontactisch
Achteraf verbaasde hij zich minder over zijn ontactisch optreden dan om het feit dat “wij” onbeschroomd van een boekenjood spraken. Thijs vult dan aan: “Of de handelaar inderdaad jood was weet ik niet eens, maar waarschijnlijk is het wel, want toen de oorlogsjaren voortschreden, bleek het zaakje plotseling gesloten en de handelaar heb ik nimmer meer gezien.”
         “Misschien stond hij wel bij de groep mensen, die ik op een ochtend in ’42 of ’43 bijeengedreven zag, ergens op het Dordtse station. Even keek ik naar hen, toen liep ik door, want met het examen in zicht wilde ik liever geen les missen.”
         De rest van de column gaat over hoe de taal “velen uitstekende diensten heeft verleend om de joden te belasteren”. Boekenjood is er een voorbeeld van en verder schrijft hij: “Iemand die in ‘’t tweedehands’ deed, werd al gauw een jood genoemd, of hij dat echt was of niet. Jood had een beetje de bijbetekenis van scharrelaar. En dat woordgebruik was geen familie-eigenschap van ons, het moet vrij algemeen geweest zijn. Zie eens welke samenstellingen met jood nog in onze woordenboeken staan!”
        
Wie?
Wezenlijker dan dit taalgebruik is de identiteit van de boekhandelaar. Wie was hij, hoe is het hem vergaan? Thijs is uiterst vaag over zijn adres (van ‘bejaarde’ panden was en is Dordt vergeven en hoe ‘vlakbij’ is vlakbij?). En naspeuringen in adresboeken van vóór de oorlog leverden niet de juiste kandidaat op. Hulpvaardige reacties worden daarom met graagte ingewacht.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'