Het voorbije joodse dordrecht
De gemeente ontsloeg Juda Vleeschhouwer
en duwde hem daarmee de anonimiteit in
De burgemeester van Dordrecht, J. Bleeker, deelt de Commissaris |
Op 1 maart 1941 was het zover: dr. Juda Joseph Vleeschhouwer werd buiten gebruik gesteld.
Hij werkte als scheikundige bij de Keuringsdienst van Waren aan de Nieuwstraat 38 in Dordrecht, en nog niet eens zo lang: pas vanaf 1938. Maar de baan die toen nog uitzicht bood op een beloftevolle toekomst, werd hem in 1941 bruusk ontnomen. Voornaamste reden: om wie hij was.
Vleeschhouwer was een jood, en joden dienden te worden geïsoleerd, zo nodig beroofd van hun waardevolle bezittingen, maatschappelijk afgeschaft, gedeporteerd en ten slotte: grondig vernietigd. Zo wilden de Duitsers het en de Gemeente Dordrecht gehoorzaamde. Zij ontsloeg al haar “joodsche ambtenaren”.
In een brief aan de Commissaris van de Koningin in de provincie Zuid-Holland, gedateerd 9 oktober 1941, leek de gemeente nog trots op die ferme handeling ook. Burgemeester J. Bleeker meldde keurig welke joden waren weggestuurd. “Ik heb de eer”, schreef hij, “U hieronder een opgave te verstrekken van de personen van Joodschen bloede, die uit den dienst van de gemeente Dordrecht of uit het bestuur of den dienst van privaatrechtelijke lichamen zijn ontslagen.”
Negen namen somde hij op, waaronder die van Juda Joseph Vleeschhouwer.
Twee jaar later was de scheikundige verdwenen in het gruis. Letterlijk. In Sobibor, een van de afzichtelijkste vernietigingskampen, is hij op 9 juli 1943 vergast en vervolgens verbrand, samen met zijn vrouw Sophia. Hij was slechts 39, zij pas 40.
Nog eens zeven decennia later is er zo goed als niets dat nog herinnert aan Juda Joseph Vleeschhouwer. Er waren al geen kinderen, zijn ouders en enige broer zijn ook ten onder gegaan in de oorlog, niemand in zijn familie redde het. Alleen zijn proefschrift is nog opvraagbaar, en op Joods Monument.nl wordt hij genoemd in een kaal bericht. Toen Vleeschhouwer op 1 maart 1941 de laan werd uitgestuurd, werd hij in feite tegelijk de anonimiteit ingestuurd.
In dit artikel worden zijn levensgang enigszins terug uit de mist gehaald. Want zo werkte het ook, volgens hetzelfde joodse geloof dat hem zijn baan kostte: een dode leeft voort zolang hij wordt genoemd.
De aangifte van de geboorte van Juda Joseph, in december 1903. |
Baby
Op 8 december 1903, om zeven uur ’s avonds, zal ontroering gegolfd zijn door de Bredase woning van Henrie Vleeschhouwer en Seliena Henriette Cohensius. Hun eerste kind was geboren, gezond en wel. De volgende dag deed Henrie, handelsreiziger van beroep en zelf geboren in Zaltbommel (01.01.1865) aangifte bij de ambtenaar van de burgerlijke stand. Of hij maar wilde noteren dat de boreling Juda Joseph ging heten.
Twee jaar later stond Henrie opnieuw bij het loket. Nu kwam hij opgeven dat Seliena (Waalwijk, 01.07.1873) een tweede zoon had gebaard: Joseph Isidoor, op 12 april. En daar zou het bij blijven; het gezin bleef bescheiden.
Juda Joseph (zijn roepnaam is in archieven niet aangetroffen) ontwikkelde zich tot “een belangrijk watervervuilingsonderzoeker” (Joods Biografisch Woordenboek). Hij promoveerde tot doctor in de wis- en natuurkunde, hoofdvak scheikunde, op woensdag 6 juli 1932, aan de Rijksuniversiteit in Utrecht. Zijn proefschrift betrof ‘Onderzoek naar den toestand van de Vecht en van de openbare wateren in de gemeente Utrecht’. Hij behaalde ook nog een diploma in warenkennis en microbiologie.
Komend vanuit Geertruidenberg had Vleeschhouwer zich al op 27 december 1925 in Amsterdam gevestigd, in de Slingerbeekstraat 25. Later, in november 1936, verhuisde hij naar Uiterwaardenstraat 394, nog een maand later naar de Willem Beukelsstraat 24, aldus het Stadsarchief. Inmiddels was hij, op 18 oktober 1933 in Utrecht, getrouwd met Sophia de Jong (09-01-1903), een Amsterdamse die als stenotypiste op een advocatenkantoor werkzaam was geweest.
Omslag en binnenwerk van Vleeschhouwers proefschrift uit 1932. Ciska Krantz-Strijd uit Amerongen stuurde de redactie van deze website begin 2019 een exemplaar van het proefschrift toe. Zij had het, schreef ze in een begeleidend briefje, “gered van het ‘oud papier’”, namelijk: bewaard uit het archief van mevrouw M.A Krantz- van Rijckevorsel, een oud-tante van haar man. Waarschijnlijk doelend op de levensschets die in dit artikel wordt gegeven van de vermoorde en vergeten Juda Vleeschhouwer, voegde ze toe: “Zolang er over ons gesproken wordt, leven we voort.” |
In het adresboek van 1938 wordt de scheikundige |
Keuringsdienst
Het echtpaar bleef al die tijd in Amsterdam wonen, tot 1938. Op 15 april werd Juda Joseph ingeschreven in Dordrecht. Vermoedelijk belandde hij in die stad omdat hij er een betrekking vond: als adjunct-scheikundige bij de Keuringsdienst van Waren. De echtelieden betrokken een bovenwoning op de Godfried Schalckensingel, op nummer 19 rood (nu 25). Een onbekommerde toekomst leek in het verschiet te liggen.
Maar twee jaar later trok de slagschaduw van de oorlog over Nederland. De Duitsers tuigden een genocidale moordindustrie op, vooral bedoeld voor joden. Juda Joseph zou het spoedig merken. Op 1 maart 1941 werd hij op last van de bezetter uit zijn functie ontheven, alleen maar omdat hij joods was.
Hij verloor niet meteen alle moed. Vleeschhouwer werd nu leraar. Ook in Rotterdam mochten joodse leerlingen niet meer naar hun eigen scholen, maar verplichtte de bezetter hen om naar joodse scholen te gaan. In de Speelmanstraat werd hiertoe in een gebouw, waarvan de bovenverdieping was weggebombardeerd, een joods lyceum opgericht, aldus de website Joods Rotterdam.
Vleeschhouwer ging er, negen maanden na zijn ontslag, plant- en dierkunde doceren, blijkens een bericht in het Rotterdams Nieuwsblad van 11 december 1941. Hij trof er een kennis: mr. Emanuel Hamburger uit Dordrecht. Deze was op dezelfde dag als Vleeschhouwer ontslagen als leraar aan de gemeentelijke hbs in Dordrecht, en trad nu aan als leerkracht Engels op het joods lyceum, functies waarvoor zij gesperrt werden.
Een deel van de Utrechtse trouwakte van Juda Joseph en Sophie. |
Leraren van het Joods Lyceum aan de Jeruzalemstraat in Rotterdam tijdens de Tweede Wereldoorlog, |
Het Dordtse woonhuis van Vleeschhouwer en zijn vrouw Sophia aan de Singel 19 rood, nu 25. Het echtpaar woonde boven. |
Afgevoerd
Alle docenten waren tijdelijk in dienst, ook de rector, dr. S. Wijnberg – als een voorafschaduwing van hun lot. De school bleef, volgens Joods Rotterdam, bestaan tot maart 1943. “Toen waren alle joden afgevoerd of ondergedoken.” Via het Joods Historisch Museum (JHM) is een groepsfoto opgedoken van het docentenkorps (zie hierboven), afkomstig uit de archieven van het Nieuw Israëlitisch Weekblad. Het JHM heeft de foto beschikbaar gesteld voor dit artikel.
Zijn vader was hem al ontvallen. Henrie Vleeschhouwer overleed op 28 mei 1942 in Den Haag, 77 jaar oud. Of het de ouderdom was die hem raakte, of de nazi’s, is niet vast te stellen.
Samen met zijn echtgenote trok Juda Joseph zich terug in Amsterdam. Zij verlieten Dordrecht op 18 maart 1943. De woningkaart uit het Dordtse archief vermeldt als nieuw adres Scheldestraat 35 III. Hier woonde de jongere broer van Juda Joseph, Joseph Isidoor (‘Jopie’). Deze had inmiddels een gezin gevormd, met Cato Cahen (Den Bosch, 15.08.1902). Eén kind was er al, Liesbeth, geboren op 18 maart 1930, een tweede was op komst. Ook de moeder van Cato, Betje Cahen-Koning (Haarlem, 23.03.1870) woonde in de woning aan de Scheldestraat.
Lang is Juda Joseph niet gebleven, volgens de Amsterdamse onderzoekster Aline Pennewaard – en lang zouden alle deze betrokkenen ook niet meer leven. De dood loerde op hen.
Juda Joseph en Sophia (bijgenaamd Fietje) woonden volgens Pennewaard ook nog in de Maasstraat 139 driehoog, vanaf 12 mei 1943. Zij neemt aan dat zij hier vandaan zijn gedeporteerd, want zij kwamen op 20 juni 1943 aan in het doorgangskamp Westerbork. “En op die dag was er een laatste grote razzia in de Amsterdamse Rivierbuurt geweest.” Drie weken later waren hun levens voorbij, op 9 juli 1943. De dood sloeg toe in Sobibor.
Betje Cahen, de schoonmoeder van Joseph Isidoor, stierf in Auschwitz, enkele maanden later, op 16 november 1943. Seliena Vleeschhouwer, de moeder van zowel Joseph Isidoor als Juda Joseph, vond ook daar de dood, drie dagen later, op 19 november. De baby van wie Cato Vleeschhouwer beviel, in Westerbork nog wel, op 10 augustus 1943, heeft Westerbork niet eens verlaten.
Benjamin was hij gaan heten en door onbekende oorzaak is hij “omgekomen”, zoals de website Joods Monument meedeelt, op 26 oktober, drie maanden en 16 dagen oud. Hij is drie dagen later gecremeerd en de urn met as is bijgezet op de joodse begraafplaats in Diemen, veld U, rij 13, graf nummer 10.
De overlijdensadvertentie van vader Henrie, gepubliceerd in het Joodsche Weekblad van |
Uit dit bericht in het Rotterdams Nieuwsblad van 11 december 1941 blijkt dat Juda Joseph na zijn ontslag in Dordt als leraar in Rotterdam aan de slag ging. |
Tröbitz
De ouders van deze Benjamin, Joseph Isidoor en Cato, én zijn Liesbeth leken lang enige kans op overleven te maken. Hun lot is zelfs verbonden met een krankzinnig voorval: een aanvankelijk spoorloos verdwenen trein.
Joseph wordt samen met zijn vrouw Cato Cahen in 1944 naar Bergen-Belsen getransporteerd. Begin april 1945, een week voor het einde van de oorlog, besluit de SS-kampleiding gevangenen over te brengen naar Theresienstadt. Dat gebeurt met behulp van drie treinen. De eerste vertrekt op 6 april met 2500 personen, maar wordt onderweg bevrijd door de Amerikanen, bij Farsleben op 13 april.
Het tweede transport, opnieuw met 2500 mensen, vooral Hongaarse joden, heeft plaats op 7 april en bereikt de eindbestemming. De derde trein, van 9 april, is beroemd geworden: hij verplaatste 2500 mensen, maar verdween volledig van de aardbodem, zo leek het aanvankelijk. Historici spraken van ‘het verloren transport’. Pas later kwam uit dat de trein heen en weer had gereden tussen frontlinies en ten slotte, op 23 april, strandde en werd bevrijd door kozakken-eenheden in het bos bij het Oostduitse dorp Tröbitz.
Onderweg, tijdens het 13-daagse transport, waren minstens 133 gevangenen gestorven, als gevolg van honger, dorst en tyfus. Deze inzittenden werden begraven in een gemeenschappelijk massagraf, op 25 april, onder wie Joseph Isidoor. De overlevenden moesten op bevel van het Russische leger worden ondergebracht bij de dorpelingen. Tröbitz telde zo’n 700 inwoners, die de gevangenen niet alleen moesten voeden, maar ook verplegen.
In de navolgende weken stierven er nog eens 300 gevangenen, en 26 dorpsbewoners, vooral aan tyfus. De doden werden in graven in en rond Tröbitz begraven, onder wie Cato Vleeschhouwer, op 30 april. Pas eind augustus 1945 konden de bevrijde joden naar hun landen van herkomst worden gerepatrieerd.
Cato Vleeschhouwer-Cahen, |
Liesbeth Vleeschhouwer, |
Dit is Hans Vleeschhouwer, |
Wereldfaam
Tröbitz heeft sindsdien wereldfaam gekregen. Op de joodse begraafplaats aan de Schulstrasse is in de open lucht een tentoonstelling te zien over het verloren transport. In 1995 is hier een gedenkmuur ingewijd waarin alfabetisch alle namen van de in totaal 550 slachtoffers zijn gegraveerd. Doorlopend komen overlevenden van het transport, of hun nabestaanden, er geëmotioneerd op bezoek.
Liesbeth Vleeschhouwer staat ook op dit granieten monument. Zij overleed als laatste, op 13 mei 1945, in de iets zuidelijker gelegen stad Riesa, in het ziekenhuis. Ook zij bevond zich in die dolende, volgepropte treinwagons, maar werd door de Russen met auto’s direct van Tröbitz naar het ziekenhuis vervoerd. Op 15 mei werd zij begraven, samen met nog twee Nederlanders (uit Amsterdam) op de Trinitatisbegraafplaats in Riesa.
AIs met haar dood de Bredase tak van de Vleeschhouwers nu uitgestorven? Nee. Er blijkt nog een zoon te zijn, die tot dusverre ongenoemd bleef, omdat zijn bestaan niet duidelijk was. Hij heet Hans, is geboren op 26 juni 1932, en hij doorstond de oorlog. Hoe, is niet te achterhalen, alleen dat hij zijn best heeft gedaan om in Tröbitz zijn zus Liesbeth te vinden.
In een boekje dat het Kulturamt des Landkreises Elbe-Elster in 2011 heeft uitgegeven over de joodse gedenkplaatsen van Het Verloren Transport, wijdt schrijfter Erika Arlt één zin aan hem: “Herr Hans Vleeschhouwer, wohnhaft in Haifa, Israel, suchte nach dem Verbleib seiner Schwester.” Zo raakte deze Hans bekend. De website Joods Monument, die het vrijwel altijd aanstipt als er overlevenden zijn, laat hem volledig buiten beschouwing.
Maar Hans Vleeschhouwer kan al niet meer om nadere gegevens worden gevraagd. Verschillende websites maken er gewag van dat hij op 3 augustus 2004 is overleden, 72 jaar oud. Via via heeft de redactie van deze Dordtse website achterhaald dat zijn echtgenote, Miriam Lior, nog leeft, in Haifa. Verder blijft veel ongeweten.
De oproep in het NIW: wie weet waar Juda Vleeschhouwer woont? |
Brief
Terug naar Juda Joseph, de broer.
In het Centraal Registratie Bureau voor Joden aan de Joh. Vermeerstraat 18 in Amsterdam lag aan het einde van de oorlog al tijden een brief te wachten voor dr. Juda Vleeschhouwer. In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 10 augustus 1945 werd er in een bericht op gewezen dat er post voor hem (en tientallen anderen) is, maar dat er van hen “geen adres bekend is”. Wie kon helpen?
De oproep was vergeefs. De brief kon niet meer bezorgd worden.
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'