Het voorbije joodse dordrecht

Ook 14 Dordtenaren zijn uit de trein
gehaald op het tussenstation Cosel
* De achttien treinen uitgesplitst

Het beruchte stationnetje van Cosel

Het beruchte stationnetje van Cosel, op een archieffoto van het Narodowe Archiwum Cyfrowe (National Digital Archives) in Warschau. Hier stopten de treinen uit Nederland, België en Frankrijk om er de mannen en jongens uit te halen die dwangarbeid moesten verrichten.
Foto NAC


echtpaar Van Rens, Annelies Wilms en Herman van Rens

Het echtpaar Van Rens, met links Annelies Wilms en rechts Herman van Rens. Behalve dat zij samen alle onderzoek deden naar Cosel, hebben zij ook in Beek het Holocaust Informatiecentrum Limburg (HIC) opgericht, dat informatie biedt over de Holocaust in Limburg en wetenschappelijk begeleide reizen naar Auschwitz organiseert.
Foto Privébezit

Weinig was er over hen bekend, maar nu is alles over hen uitgediept, 78 jaar later: de Cosel-joden.
        Tussen 29 augustus 1942 en 10 december 1942 werden achttien deportatietreinen uit het Durchgangslager Westerbork, op weg naar het vernietigingskamp Auschwitz-Birkenau, tot stilstand gebracht op het stationnetje van het Silezische stadje Cosel – tegenwoordig gelegen in zuidelijk Polen.
        De nazi’s scheidden de mannen en jongens van hun gezinnen of geliefden, en haalden dezen met geweld uit de treinen. Terwijl de treinen doorreden naar de gaskamers, werden de mannen, die met hun gezicht naar beneden gericht op de grond lagen, geselecteerd voor dwangarbeid.
        In dezelfde periode maakten ook vijftien treinen uit Drancy en Pithiviers (Frankrijk) en zes treinen uit Mechelen (België) een tussenstop op dit tussenstation. Uiteindelijk werden in totaal 9600 mannen en jongens te werk gesteld in de regio, in een archipel van tweehonderd joodse werkkampen in Oper- en Neder-Silezië. Van hen waren er 3400 afkomstig uit Nederland, en onder hen bevonden zich veertien Dordtenaren.

boek tussenstation Cosel

De research naar de treinen die stilgezet werden in Cosel, leidde eind 2020 tot dit geïllustreerde boek van 352 pagina’s, dat voor 39 euro is te bestellen bij Uitgeverij Verloren BV.
Foto Uitgeverij Verloren

        Eind 2020 verscheen een boek waarin gedetailleerd uit de doeken wordt gedaan hoe de Organisation Schmelt, verantwoordelijk voor systematische inzet van joden als dwangarbeiders, in elkaar stak, en wat de gevolgen ervan waren. Tussenstation Cosel heet de uitgave van uitgeverij Verloren bv uit Hilversum. De ondertitel ervan luidt: ‘Joodse mannen uit West-Europa naar dwangarbeiderskampen in Silezië, 1942-1945’.
        Dr. Herman van Rens, een gepensioneerde huisarts, is de ene auteur. De andere is zijn echtgenote Annelies Wilms, voorheen lerares in het speciaal onderwijs. Zij wonen in het Limburgse Beek.
        In dit verhaal wordt beschreven hoe het echtpaar op de Cosel-joden stuitte en hoe hun jarenlange onderzoek leidde tot de publicatie van het boek, dat een onderdeel is van de reeks Maaslandse Monografieën (nr. 85), “studies van hoog niveau over de geschiedenis van Limburg en de aangrenzende regio’s”, zoals de website ervan toelicht.
        Maar ook komt aan de orde: wie waren de Dordtenaren die op het nog altijd bestaande stationnetje van Cosel wreed apart werden gezet?



Albrecht Schmelt

Dit is Albrecht Schmelt, de Duitse SS-Brigadeführer die aan het hoofd stond van Operation Schmelt. Tussen 15 oktober 1940 en halverwege 1943 organiseerde hij volgens de website ‘Oorlogsbronnen’ joodse dwangarbeid in Opper-Silezië en Sudetenland. “Dwangarbeiders die niet meer konden werken, werden in Auschwitz vergast.” Schmelt was verantwoordelijk voor 50.000 joodse dwangarbeiders in 177 kampen, aldus ‘Oorlogsbronnen’.
Foto Website ‘Oorlogsbronnen’

Proefschrift
Nadat Herman van Rens (Horst-Hegelsom, 1946) met pensioen was gegaan – dertig jaar had hij gewerkt als huisarts – begon hij aan een studie geschiedenis, aan de Universiteit van Amsterdam. In 2013 promoveerde hij daar, op het proefschrift Vervolgd in Limburg. Joden en Sinti in Nederlands-Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog.
        Tijdens zijn promotieonderzoek ontdekte Van Rens, zo vertelde hij NRC-Handelsblad tijdens een video-interview begin december 2020, dat “bijna geen” van de Limburgse joodse mannen in Auschwitz was vermoord. “Volgens het Joods Digitaal Monument [gebeurde het] ergens in ‘Midden-Europa’. Hun sterfdatum was altijd aan het einde van een kwartaal. Een teken dat er eigenlijk weinig tot niets bekend was.”
        Volgens Van Rens betekent de sterfplaats ‘Midden-Europa’ al met al “niet meer” dan dat het Rode Kruis na de oorlog niet heeft kunnen vaststellen waar de desbetreffende persoon is overleden.
        Van Rens “kwam erachter” dat de Limburgse mannen als dwangarbeiders waren ingezet door de Organisation Schmelt. En zo ontstond dat onderzoek, die zoektocht naar een “weinig bekend aspect” van de Holocaust: de selecties in Cosel – de laatste stop voor Auschwitz, dat zo’n tachtig kilometer oostelijker ligt. Tegenwoordig is Koźle geen zelfstandig Pools stadje meer, maar volgens Wikipedia “een district van de stad Kędzierzyn-Koźle”.

Selecties
Nog in datzelfde 2013 ging Van Rens samen met zijn vrouw onderzoek doen naar de gebeurtenissen op dat stationnetje. Ze achterhaalden dat bijna tienduizend mannen en jongens uit drie landen en in de leeftijd van 15 tot 50 jaar, daar uit de treinen werden gehaald om in kampen in Silezië dwangarbeid te verrichten. In totaal stopten er 39 treinen. In hun beider boek, dat eind 2020 verscheen na lange jaren van nauwgezette research, wordt uiteengezet waar de treinen vandaan kwamen, welke passagiers zij vervoerden, hoe zij in Cosel stopten en op welke manier de selecties daar plaatsvonden.
        De mannen en jongens kwamen vervolgens terecht in werkkampen in Opper- en Neder-Silezië. In de NRC vertelt het echtpaar dat voor de Organisation Schmelt meer dan tweehonderd kampen in gebruik zijn geweest. “Niet allemaal gelijktijdig en ook niet allemaal voor de Cosel-joden. Zij hebben in ongeveer zestig verschillende kampen gezeten.” Van Rens en Wilms hebben tot nog toe 42 locaties teruggevonden: 33 in het vroegere Opper- Silezië, negen in Neder-Silezië.
        Wat behelsde Organisation Schmelt, een operatie die neerkwam op moderne slavernij? Schmelt is vernoemd naar Albrecht Schmelt (Breslau, 19 augustus 1899 – Warmbronn, 8 mei 1945), een SS’er en politiechef in Breslau, en “niet een van de bekendste nazimisdadigers”. De NRC licht toe dat Reichsführer Himmler deze Schmelt in oktober 1940 aanstelde om in Opper-Silezië de inzet van joden als dwangarbeiders te organiseren. “Schmelt haalde na een selectie mannen uit de getto’s en verhuurde ze als goedkope arbeidskrachten aan de Duitse oorlogsindustrie, die in het gebied wegen, spoorwegen en fabrieken liet bouwen”.

personenstation van Cosel

Het station van Cosel (Koźle) bestaat nog steeds. De eerste foto toont het personenstation, de twee andere laten allebei delen van het goederenstation zien. Het goederenstation is volgens Herman van Rens sinds 1942 “niet wezenlijk veranderd”.
Foto’s Annelies van Rens-Wilms, Geerten Goossens en Harry Burema

goederenstation van Cosel

goederenstation van Cosel

Uitgebuit
Maar de behoefte aan arbeiders was zo groot dat Schmelt van Himmler toestemming vroeg en kreeg om 10.000 joodse mannen uit de Nederlandse, Franse en Belgische transporten naar Auschwitz te halen. Op die wijze zijn tot 10 december 1942 39 treinen in Cosel tot staan gebracht om daaruit bruusk de mannen te kunnen verwijderen. Hun geliefden, vrouwen en kinderen hadden geen nut, zij werden doorvervoerd naar Auschwitz.
        De mannen werden vanuit Cosel overgeplaatst naar een of meer van de tweehonderd werkkampen. De nazi’s wilden alle joden weliswaar kwijt, maar konden de arbeid van de mannen niet missen. Zoals het echtpaar zelf schrijft in een toelichting op het boek: de mannen “mochten nog een tijd fysiek doorleven, omdat zij economische waarde hadden”. Onder de “energieke leiding” van Schmelt werden ze als dwangarbeiders uitgebuit “buiten de ‘normale’ instellingen van de SS-organisatie om”.
        Zodra dwangarbeid hen ‘waardeloos’ had gemaakt, “wachtte hun de dood. Vernichtung durch Arbeit heet dit. De “overgrote meerderheid” van de 9600 dwangarbeiders van Cosel is dan ook bezweken. Van de 9600 overleefden er 875, van wie minder dan tweehonderd Nederlanders.
        Om Cosel en alles wat ermee samenging in kaart te kunnen brengen, moesten Van Rens en Wilms zelf aan de slag. In de Holocaust-literatuur is Cosel “weinig aan bod gekomen”, laat staan degelijk uitgeplozen. Dr. Lou (of Loe) de Jong, de toenmalige directeur van het Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, wijdt in zijn 14-delige standaardwerk Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog dan wel elf pagina’s aan Cosel, maar, zegt Annelies Wilms in de NRC, “hij had slechts de beschikking over een beperkt aantal bronnen. In Franse en Belgische standaardwerken over de jodenvervolging komt Cosel zelfs nauwelijks voor.”
        De lotgevallen van de Cosel-joden vormden in de historiografie in feite “een witte plek”.

Getuigenissen
Bijna zeven jaar vergde alle onderzoek. In die voorbije jaren verzamelde het echtpaar in archieven in Nederland, Frankrijk en België “zoveel mogelijk getuigenissen”. En ter plekke onderzochten ze ook “wat er nog voor sporen zijn van de werkkampen en massagraven.” Het goederenstation waar de treinen stopten, bleek bijvoorbeeld nog steeds te bestaan. Wilms: “Herman is in Kędzierzyn-Koźle gewoon op een oude man afgestapt en die heeft het ons gewezen.” De bomen die het perron met een oude loods omringden en afschermden, stonden er ook nog.
        In het boek wordt het allemaal uiteengezet. Hoe het beleid van Schmelt school maakte en hoe zijn ‘verdienmodel’ van dwangarbeid “later werd overgenomen door het Wirtschafts- und Verwaltungshauptamt (WVHA), de economische afdeling van de SS”. Hoe het dagelijks leven in de werkkampen was, hoe de Duitse leiding en bewaking de gevangenen behandelden, mishandelden en vermoordden. Hoe joodse gevangenen probeerden te overleven door elkaar te helpen en te steunen, maar ook hoe de Jüdenältesten, de kampoudsten, veel geweld onderling gebruiken om de Duitse bewakers te gerieven.
        Aan de orde komt de zware strijd van de dwangarbeiders om te overleven, maar ook: hoe velen trouw bleven aan God en zich staande hielden door het beoefenen of genieten van kunst en cultuur. Gesignaleerd wordt hoe men probeerde ‘gewone’ mensen te blijven, door contacten te leggen met vrouwelijke gevangenen.
        “Meer dan 90 procent van de gevangenen kon echter het leven niet vasthouden”, meldt het echtpaar. “Wij bespreken hun ziekten, de ziekentransporten naar Auschwitz, hun dood en, voor zover daarvan sprake was, hun begrafenis.”
        De laatste beproeving die de Cosel-joden moesten ondergaan, wordt ook uitvoerig belicht: de dodenmarsen “van uitgeteerde en dodelijk vermoeide gevangenen in westelijke richting”, vóór de oprukkende Russische bevrijdingslegers uit. Veel Cosel-mannen namen deel aan deze dodentochten.

monument geplaatst voor de Cosel-joden

Op initiatief van het echtpaar Van Rens is bij het goederenstation van Cosel in 2017 een monument geplaatst voor de Cosel-joden.
Foto HIC/Geerten Goossens


Nederlandse tekst van monument geplaatst voor de Cosel-joden

De Nederlandse tekst op het monument voor de
Cosel-joden

Lijst
Op verzoek van de Dordtse werkgroep Stolpersteine heeft het echtpaar Van Rens uit alle verzamelde data de gegevens over Dordtenaren gedestilleerd. “Dat is een heel karwei”, liet Herman van Rens weten. Om het zoeken te vergemakkelijken, diende de werkgroep zelf eerst een lijst te maken van Dordtse joden die waren geboren tussen 1888 en 1927, en die niet in Auschwitz of Sobibor waren omgebracht, maar elders, in bijvoorbeeld ‘Midden-Europa’, Blechhammer, Seibersdorf of Gross-Rosen.
        Wat bij het samenstellen van die lijst, op basis van de Lijsten 1 en 2 elders op deze website, nu meteen opviel was dat van de negen Dordtenaren die waren ‘overleden’ in dat vage Midden-Europa, er liefst zeven op dezelfde dag zijn vermoord: dat is die sterfdatum aan het einde van een kwartaal, waarover Van Rens al repte. Die sterfdatum is zijn ogen niet de werkelijke, maar een aanname.
        Aan het echtpaar konden 23 Dordtenaren worden voorgelegd. Van hen vielen er negen af. Het echtpaar kon met zekerheid stellen dat deze mensen niet in Cosel uit de trein zijn gehaald.
        Veertien personen bleven er ten slotte over. Dat zij in Cosel, onderweg naar Auschwitz, nog ‘even’ werden geselecteerd voor dwangarbeid, staat vast. Het onderzoeksmateriaal van het echtpaar bewijst dit. Drie namen kwamen de werkgroep al direct bekend voor: Heinz Mesritz, Daniël Joosten en Louis Schielaar. In de verhalen over hen op deze website worden zij al in enig verband met Cosel genoemd.
        Volledigheidshalve worden hier alle veertien Cosel-mannen vermeld, met soms enkele aanvullende gegevens:
         1. Abraham de Jong, Dordrecht, 5.12.1907 – Midden-Europa, 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 11.11.1942, op transport op 16.11.1942.
        2. Philip Nathan den Hartog, Dordrecht, 8.12.1903 – Midden-Europa 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 3.9.1942, op transport op 4. 09.1942.
        3. Nico Braadbaart, Den Haag, 30.5.1922 – Midden-Europa 31.3.1944. In Westerbork op aangekomen op 12.11.1942, op transport op 16.11.1942.
        4. Alfred Lodewijk Braadbaart, Den Haag, 20.10.1925 – Midden-Europa, 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 12.11.1942, op transport op 16.11.1942.
        5. Daniël Joosten, Borger, 21.2.1909 – Midden-Europa, 31.3.1944. In Westerbork aangekomen op 12.11. 1942, op transport op 16.11.1942. Via Cosel afgevoerd naar het werkkamp Sankt-Annaberg.
        6. Chaim Salomon Haber, Czudec, 7.6.1893 – Midden Europa, 29.2.1944. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.
        7. Samuel Lievendag, Dordrecht, 16.6.1898 – Midden-Europa, 31.3.1944. Kwam in Westerbork op 23.8.1942, op transport 31.8.1942.
        8. Louis Schielaar, Dordrecht, 2.9.1917 – Midden Europa, 31.3.1944. Hij woont in Winterswijk. Kennelijk is hij gearresteerd bij de grote razzia in de provincies Overijssel en Gelderland, op 17 en 18 november 1942. Kwam in Westerbork aan op 18.11.1942, zijn poging om als verpleger een Sperre te krijgen, mislukte. Op transport op 24.11.1942. Via Cosel gedeporteerd naar Sankt-Annaberg.
        9. Heinz Mesritz, Wittingen, 18.6.1915 – Bobrek, 2.5.1943. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942. Ook via Cosel in Sankt-Annaberg terechtgekomen.
        10. Barend Zadoks, Dordrecht, 4.11.1918 – Blechhammer, 21.1.1945. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.
        11. Philips Zadoks, Dordrecht, 19.12.1923 – Blechhammer, 21.1.1945. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.
        12. Abraham Sons, Den Haag, 6.11.1912 – Seibersdorf, 31.3.1943. Kwam op 16.8.1942 in Westerbork aan. Op transport 11.9.1942. Na Cosel in Niederkirch geweest (12.09.1942) en in Seibersdorf (28.09.1942) en daar gestorven. Zie verderop.
        13. Jacob Kleinkramer, ’s-Gravendeel, 10.6.1897 – Gross-Rosen, 7.2.1945. Overleden tijdens de periode van de dodenmarsen. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 14.11.1942. Na Cosel naar Sankt Annaberg (17.11.1942), daarna Blechhammer tot de evacuatie in januari 1945. Dodenmars naar Gross-Rosen en daar overleden.
        14. Karel Meijer, Dordrecht, 13.5.1917 – Blechhammer, 13.2.1943. Kwam op 11.11.1942 in Westerbork aan, op transport op 16.11.1942.

monument geplaatst ter nagedachtenis aan de overledenen van het werkkamp in Seibersdorf

In Seibersdorf, waar Dordtenaar Abraham Sons in het werkkamp is gestorven, is op de begraafplaats een monument geplaatst ter nagedachtenis aan de overledenen van het werkkamp.
foto’s HIC


monument massagraf zelf ligt buiten de begraafplaats vlakbij het voormalige werkkamp in Seibersdorf

Het massagraf zelf ligt buiten de begraafplaats. Deze foto toont een ander monument, vlakbij het voormalige werkkamp in Seibersdorf.
Foto HIC

Ophaalactie
Herman en Annelies van Rens attenderen op twee opvallende feiten.
        Meerdere Dordtenaren tegelijk zijn op 16 november 1942 op transport gezet uit Westerbork, namelijk tien van de veertien. “Dit is een belangrijk gegeven”, verklaren zij, dat zij aldus duiden: “Kennelijk is Dordrecht het slachtoffer geweest van een grote ophaalactie van joden, in de week die eraan vooraf ging.” (Zie ook het kader onder dit verhaal.)
        De complete trein telde veertien veewagons, met 761 inzittenden. Onder hen bevonden zich honderd mannen in de leeftijd van 15 tot 50 jaar. Van Rens: “Ongeveer zoveel mensen werden in Cosel geselecteerd. Zij waren in ongeveer gelijke mate afkomstig uit Amsterdam en uit de vijf noordelijke en oostelijke provincies.”
        Het doorgangskamp Sankt-Annaberg was voor deze groep het eerste kamp. Binnen twee weken werd een deel van de mannen verplaatst naar Tränke, en vandaar naar Wiesau, Bunzlau en andere werkkampen die later zouden ressorteren onder Gross-Rosen. “Een ander deel verhuisde op 22 november naar Klein Mangersdorf en korte tijd later weer naar Blechhammer. De meeste mensen kwamen om in of werden als zieken weggevoerd uit Wiesau en Blechhammer.”
        Van dit transport overleefden slechts drie mannen.
        Nog iets opmerkelijks: van één Dordtenaar weet het echtpaar Van Rens zeker dat hij in Seibersdorf is overleden: Abraham Sons, op 31 maart 1943, 30 jaar oud. Op de plek van het werkkamp daar staat tegenwoordig een monument, vlakbij het massagraf waar ook Sons is begraven. Het monument bevindt zich op het kerkhof, het massagraf juist buiten de kerkhofmuur. Foto’s ervan staan hiernaast.

Abraham Sons en Mathilda Stad trouwden op 15 juli 1942 in de Dordtse synagoge

Abraham Sons en Mathilda Stad trouwden op 15 juli 1942 in de Dordtse synagoge. Zij droegen bij die huwelijksplechtigheid hun jodenster. Abraham is de broer van Louis Sons, de vader van Marianne Bont-Sons (zie het verhaal). Mathilda is de jongste zuster van Marianne’s moeder Rebecca Stad. “Een zogenaamd dubbel huwelijk in mijn familie”, zegt Marianne.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (RAD, nr. 552_303485)


Abraham Sons

Abraham Sons, op een portretfoto die hij op 21 november 1941 heeft laten maken bij Foto Beerman op het Vrieseplein, krap anderhalf jaar voor zijn dood in Auschwitz.
Foto RAD (nr. 309_34579)

Huwelijk
Aan de lotgevallen van Abraham Sons is af te lezen wat het echtpaar Van Rens al constateerde: Abraham, geboren in Den Haag op 6 november 1912, werd in Cosel uit de trein gehaald, zijn echtgenote Mathilda Stad (Rotterdam, 14 november 1916) moest de dodenrit naar Auschwitz vervolgen. Zij werd er vergast op 14 september 1944, pas 25 jaar oud.
        Abraham en Mathilda, gewoonlijk Tilly genoemd, waren twee maanden tevoren nog getrouwd, in de synagoge van Dordrecht, aan de Varkenmarkt. Er bestaat een foto van de huwelijksplechtigheid, die plaatshad op 15 juli 1942. Daarop zijn de jodensterren te zien die bruid en bruidegom moesten dragen. De foto is afkomstig uit de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht, waar ook nog een persoonsfoto van Abraham werd aangetroffen. Beide opnamen staan hiernaast.
        Abraham Sons had ook een roepnaam: Baps. Hij was de vijf jaar jongere broer van Louis Sons en Rebecca Stad. De twee kinderen van deze Louis en Rebecca: Carolina (1935) en Marianne (1938), leven nog. Zij hebben de oorlog weten te overleven, door onder te duiken in Amersfoort. Hun vader heeft de jodenvervolging ook doorstaan, ook in de onderduik. Zijn vrouw, Rebecca (Rotterdam, 2 juni 1911), is daarentegen in handen van de nazi’s gevallen. Zij vermoordden haar op 4 juni 1944 in Birkenau, op 33-jarige leeftijd.

Fietsen
Dochter Marianne, wonend Amstelveen, is op 10 januari 2021 83 jaar geworden. Zij heeft, vertelt ze desgevraagd, “geen herinnering aan oom Baps”. Daarom raadpleegde zij haar zus Carolina, die in 2021 86 wordt en in Jeruzalem woont. Carolina omschreef Abraham Sons als “een lieve, zachte, verlegen man”. “Hij heeft mij leren fietsen.”
        Abraham werd door de vader van Mathilda in de zaak genomen. De familie Stad had op de Voorstraat de winkel ‘Het Lampenpaleis’ en aan de overkant de winkel ‘De Blauwe Pui’. “Zodoende”, vervolgt Marianne, “stond Tilly in het Lampenpaleis en Baps in de Blauwe Pui.” (Zie ook verhaal 28.)
        Toen Tilly Sons-Stad een oproep kreeg om zich te melden, zei haar kersverse echtgenoot Baps: “Ik laat je niet alleen gaan.” Daardoor kwam het dat zij beiden op weg waren naar Cosel, waar Abraham bot van zijn geliefde gescheiden werd.
        Marianne noch Carolina, de nichtjes van Abraham Sons, zijn niet in Seibersdorf geweest, de plek waar hun oom ten slotte overleed, vermoedelijk door uitputting. “Maar”, besluit ze, “wat zou ik mijn familie graag hebben gekend.”

De achttien treinen uitgesplitst

met ingang van 10 april is aan joden verboden om zich op te houden in acht provincies, waaronder Zuid-Holland

Op de voorpagina van de ‘Dordrechtsche Courant’ van 29 maart 1943 kondigt de commissaris-generaal voor de openbare veiligheid Rauter aan dat het met ingang van 10 april aan joden verboden is om zich op te houden in acht provincies, waaronder Zuid-Holland. Zij moeten zich naar kamp Vught begeven.
Foto RAD

Zoveel grondige kennis hebben Herman en Annelies van Rens ondertussen vergaard over Cosel, dat zij nóg preciezer kunnen zijn over de achttien treinen uit kamp Westerbork die daar zolang even werden stilgezet. In die treinen blijken mensen te hebben gezeten die om uiteenlopende redenen in Westerbork waren beland. In dit kader wordt daar nader op ingegaan, ook omdat het samenhangt met Dordrecht.

Melden
Het echtpaar onderscheidt drie groepen slachtoffers. Er waren treinen, delen zij desgevraagd mee, met mensen die in augustus 1942 naar een verzamelplaats trokken, nadat zij een dag eerder daartoe waren opgeroepen. “Een groot deel van deze mensen kwam niet opdagen, maar anderen dus wel.” Deze ‘welwillende’ mensen hebben zich, zonder tussenkomst van de politie, zélf gemeld voor arbeidsinzet in het oosten via Westerbork. Zij werden tot 2 oktober 1942 getransporteerd.
        Daarnaast waren er treinen gevuld met joodse mannen met hun gezinnen, afkomstig uit Nederlandse werkkampen – treinen die van 5 oktober tot begin november naar Auschwitz reden. De derde groep betreft mensen die in de week voor hun transport waren opgepakt bij grote gemeentelijke razzia’s.
        “In alle drie groepen treinen zaten mensen uit Dordrecht”, constateerden Annelies en Herman van Rens. Maar vooral voor de trein van 16 november geldt dit, voegen zij toe. In dat transport, hierboven al aangestipt, zaten mensen die in de week ervoor waren gearresteerd door de politie van Dordrecht: tien van de veertien Cosel-Dordtenaren.
        Het echtpaar zag dit gegeven bevestigd toen het het rapport kreeg toegestuurd dat de Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen jaren geleden al had samengesteld, en dat ter beschikking kwam van de Dordtse werkgroep Stolpersteine. In dit overzicht zijn de (ruim 125) arrestaties van joden in Dordrecht bijeengebracht. Van Dooremalen fotografeerde hiertoe de openbare politiedossiers uit de oorlogsjaren en transcribeerde ze.

Vught
Uit het dossier van Van Dooremalen viel iets ander niet op te maken, namelijk hoeveel Dordtse joden zich hadden gemeld in Kamp Vught, het enige SS-concentratiekamp buiten nazi-Duitsland. Dit onderwerp staat volledig los van ‘Cosel’, maar wordt door het echtpaar Van Rens evengoed bestudeerd.
        Rond 23 april 1943 werden de joden die nog verbleven in de provincie Zuid-Holland door de bezetter verplicht om te ‘verhuizen’ naar Vught. Vandaar gingen de meesten naar Westerbork, om ten slotte te worden gedeporteerd naar vernietigingskampen, met transporten vanaf 11 mei 1943.
        Het rapport van Van Dooremalen vermeldt wie er in Dordrecht door de politie is opgepakt. Maar de Dordtenaren die zich meldden in Vught, zijn daar niet in terug te vinden. Toch denkt het echtpaar dat dit “een grote groep” moet zijn geweest. Dordrecht telde immers veel meer slachtoffers dan de 125 gearresteerde joden, redeneren zij, minstens 175.
        Omdat ‘Vught’ ongenoemd blijft, denkt het echtpaar nu dat “de Dordtse politie kennelijk niet betrokken is geweest” bij de verhuizing naar Vught, en dat deze Dordtenaren dáárom niet voorkomen in de politiejournaals.

Doorgangskamp Westerbork

Doorgangskamp Westerbork, vanwaar de achttien deportatietreinen vertrokken die tussen 29 augustus 1942 en 10 december 1942 tot stilstand werden gebracht in Cosel.
Foto Yad Vashem

Ambtenaren
Herman van Rens denkt dat de groepsgewijze, gedwongen verhuizing naar Vught “louter door de ambtenaren van de gemeente Dordrecht” is uitgevoerd. Hij licht toe: “Op 29 maart 1943 kreeg de burgemeester bericht dat het verblijf van joden in de stad na 22 april verboden was en dat alle joden naar Vught moesten verhuizen.” In de Dordrechtsche Courant van 29 maart 1943 stond de beschikking hierover, op de voorpagina.
        Voor een goed begrip: de joden die gelast werden naar Vught te gaan, waren joden die in april 1943 nog legaal in een dorp of stad woonden. Allen die afkomstig waren uit de acht zuidelijke en noord-oostelijke provincies moesten zich vóór 10 april melden in Vught; de joden uit de beide Hollanden en Utrecht op een datum tussen 22 en 29 april. Alleen voor Amsterdam gold deze verplichting niet.

        Van Rens vervolgt over de waarschijnlijke gang van zaken in Dordrecht: “De burgemeester heeft een ambtenaar opgedragen een lijst te maken van de betreffende joden. Men kwam erachter dat een groot aantal van hen op 6 april ‘verdwenen’ was met onbekende bestemming. Zeer waarschijnlijk waren zij ondergedoken of gevlucht. De ambtenaar schreef dan op hun kaart: VOW (Vertrokken Onbekend Waarheen). De anderen werden geacht op eigen gelegenheid naar Vught te gaan, zonder begeleiding van de politie.”
        “Zo zou het heel goed kunnen zijn gebeurd”, sluit Van Rens af. “Wij weten dat het exact zo verliep op 1 april in Heerlen.”

Doorgangskamp Vught

Doorgangskamp Vught: hoeveel Dordtse joden zich vanaf 23 april 1943 hier hebben gemeld, is niet exact bekend. Maar volgens het echtpaar Van Rens moeten het “een grote groep” zijn geweest.
Foto Yad Vashem




< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'