Het voorbije joodse dordrecht

Ontdekt: twee kinderen van Duits-joods
gezin Sachs wisten oorlog te overleven
* Drie foto’s van de oorspronkelijke hoedenwinkel ‘Maison Pennock’

Otto en Ella Sachs

Otto en Ella Sachs, de ouders van Marianne en Hannelore. In oktober 1936 komen zij, op de vlucht voor het nazisme, vanuit het Duitse Hagen aan in Dordrecht.
Foto Familiebezit

In het rustige, verre Dordrecht dachten ze veilig te zijn.
         Bang en nerveus hadden Otto en Ella Sachs in de jaren dertig hun eigen vaderland, hun Duitsland, verlaten. De intense jodenhaat had epidemische vormen aangenomen; ze voelden zich gedwongen te vluchten. Opgejaagd trok het gezin Sachs vanuit Hagen in Westfalen naar Dordrecht, een voor hen onbekende stad. Zij voelden zich er beschermd, en welgemoed begon Otto Sachs op de Blekersdijk een hoedenwinkel.
         Maar de nazi’s bereikten ook Nederland, en al snel drong tot de familie Sachs door dat zij nu ook in Dordrecht levensgevaarlijke risico’s liepen. Ze vluchtten opnieuw, naar Gorinchem – waar ze onderdoken en dachten, hoopten, dat zij daar voorlopig uit handen van de bezettingsmacht zouden blijven. Maar ze werden verraden, en eindigden in mei 1943 in Sobibor.
         Twee kinderen hadden Otto en Ella: Marianne (1924) en Hannelore (1922). Op de website Joods Monument, die alle Holocaust-slachtoffers opsomt, en ook de overlevenden, worden zij niet genoemd. Ze lijken in het niets verdwenen. Maar de meisjes zijn er nog altijd. Keer op keer op keer moesten zij na de deportatie van hun ouders vluchten – vluchten werd een terugkerend noodlot, maar ze hebben het gered.
         Al decennia wonen ze, inmiddels hoogbejaard, in de veilige Verenigde Staten. Tenminste, tot voor kort. Een van hen is onlangs overleden.

Elisabeth Sussmann, de grootmoeder van Ella, met drie kleinkinderen

Op dit familiekiekje staat Elisabeth Sussmann, de grootmoeder van Ella, met drie kleinkinderen. De foto is nog gemaakt in Duitsland, in Alsbach,
in 1932. Links Hannelore, daarnaast Steven Michael Sussmann
en ten slotte Marianne.
Foto Familiebezit

Knokploeg
Het was Rent Kadijk (1931) die onbewust de speurtocht naar de zusjes Sachs in gang zette. In 2009 is deze voormalige boer geïnterviewd over de aanslag bij de Helsluis in de Biesbosch, in de nacht van 9 op 10 mei 1944. Bij een vuurgevecht met een knokploeg van het verzet kwamen twee landwachters om, Okkerse uit Hardinxveld en Westdijk uit Sliedrecht – en dit was de inleiding tot een traumatische, grote vergeldingsrazzia op 16 mei.
         De Duitsers, aangerukt met tussen de 2000 en 2500 leden van de Grüne Polizei, SS en Wehrmacht, kamden aan weerszijden van de Merwede het gebied uit en wisten honderden jonge mannen op te pakken. Ze werden weggevoerd en velen van deze zogenoemde Merwedegijzelaars keerden nooit meer terug. Kadijk kon zich al deze gebeurtenissen nog levendig herinneren; hij woonde toen in de Sliedrechtse Biesbosch, in de polder Kort en Lang Ambacht, met vader, moeder en acht broers en zussen.
         In het interview vertelt Rent Kadijk dat in de boerderij, die pal naast de Beneden Merwede lag, aan veel onderduikers onderdak werd geboden. Daar was Kadijk zich tijdens de oorlog niet van bewust; het werd hem erna pas verteld. Hij wist niet beter dan dat al die mensen gewoon op de boerderij werkten. En dat was ook weer niet zo vreemd, want “in de personeelswoningen van de akkerbouwboerderij van Kadijk verbleven van maandag tot en met zaterdag altijd werknemers”, aldus de website Merwedegijzelaars.nl.

Otto en Ella Sachs, met hun kinderen Hannelore en Marianne

Otto en Ella Sachs, met hun kinderen Hannelore (de langste)
en Marianne ergens in Dordrecht, zeer waarschijnlijk in een vooroorlogs jaar.
Foto Familiebezit

Jodin
Eén van die zogenaamde personeelsleden was, zo vertelt Kadijk, een jodin. Hij noemt geen naam, maar weet nog ongeveer hoe zij op de boerderij terechtkwam. Zijn relaas: “Het joodse meisje was via de heer Timmers uit Gorinchem bij ons ondergebracht. Eind 1938, na de Kristallnacht, was ze met haar familie uit Duitsland gevlucht. Het gezin kwam in Dordrecht terecht, waar ze een hoedenwinkeltje op de hoek van de Voorstraat met het Scheffersplein begonnen. Kort na het begin van de oorlog verhuisden ze naar Gorinchem.
         “Rond 1942 was het daar ook niet meer veilig en werden er onderduikadressen geregeld; de kinderen apart van de ouders. Een van de dochters kwam bij ons in huis. Omdat ze geen uitgesproken joods uiterlijk had, werd ze niet verborgen, maar draaide ze mee op de boerderij, waardoor wij kinderen dus dachten dat ze een dienstmeisje was.”
         Na de aanslag bij de Helsluis, die vader Kadijk afwees omdat hij “sowieso tegen gewapend verzet” was, liet hij alle onderduikers vertrekken. De oude Kadijk vreesde dat de Duitsers “hard zouden terugslaan”, zoals ook gebeurde.
         De boerderij van de van oorsprong Groningse Kadijks, dat “veilig toevluchtsoord voor velen in de oorlogsjaren”, is inmiddels gesloopt. Een herinrichting van de Biesbosch, met doorgestoken dijkjes, nieuwe waterlopen en massieve grondverplaatsingen (‘Ruimte voor de Rivier’), noopte Rent Kadijk, die het bedrijf met een broer overnam van zijn vader, in 2004 tot vertrek. Hij woont tegenwoordig in Hardinxveld-Giessendam, ietsje verder van de rivier af, aan de Buitendams.

ader Otto met zijn dochters Hanne en Marianne

Vader Otto met zijn dochters Hanne en Marianne (links),
nog in hun Duitse kindertijd.
Foto Familiebezit

Sachen
Weet hij misschien nog hoe de jodin heette? is de vraag die hem wordt voorgelegd, zodra zijn relaas op de website is ontdekt. “Sachen of zoiets”, reageert Rent Kadijk. “Ik heb die naam nooit op papier zien staan. En haar voornaam was, geloof ik, Herma. De voornaam van haar zus, weet ik niet. Zij zat in de Brabantse Biesbosch, bij Wimpie de Waard in de polder De Grote Muggenwaard.”
         Hoe lang Herma bij de Kadijks in de huishouding heeft gewerkt, staat natuurlijk nergens geregistreerd, maar Kadijk schat van april 1942 tot mei 1944, tot aan de aanslag. Twee jaar dus.
         Eén keer, direct na de bevrijding, heeft hij de meisjes teruggezien. “Toen zijn ze allebei bij ons op de boerderij wezen kijken, en bleven ze één nacht logeren. Ik vermoed dat het in de zomer was, juli of augustus.” Daarna, weet hij, emigreerden zij naar Amerika, naar New York, en heeft hij ze nooit meer ontmoet.
         Aan de hand van Kadijks summiere informatie kan niettemin de chronologie van de familie Sachs worden gereconstrueerd. ‘Sachen’, zo blijkt in het Gorkumse gemeentearchief, is ‘Sachs’, en de trieste afloop van hun levens is er nauwkeurig bekend. Met aanvullingen van archiefmedewerker René van Dijk doemt dit beeld op, van een dolend gezin: Otto Sachs, het gezinshoofd, is geboren in Kaiserslautern, op 21 augustus 1884. Hij huwt op 21 november 1920 in haar geboorteplaats Alsbach Ella Sussmann (10 oktober 1890). In 1922 wordt hun eerste kind geboren, Marianne, op 23 januari. In 1924 volgt de tweede dochter, Hannelore, op 24 november.
         In oktober 1936, dus lang voor de beruchte Kristallnacht, keren Otto en Ella noodgedwongen hun nazistische land de rug toe, en reizen naar Dordrecht. Daar arriveren ze op 16 oktober en vestigen zij zich, in de Adriaan van Bleijenburgstraat 7 rood (nu: 13). Kennelijk stelt Dordrecht hen gerust. Otto Sachs durft het in ieder geval al verrassend snel aan om er een winkel in eigengemaakte dameshoeden te beginnen, om de hoek, op de Bleekersdijk 40 zwart (nu: 62).

Adriaan van Bleijenburgstraat 13

In dit pand aan de Adriaan van Bleijenburgstraat 13,
op de bovenverdieping, woonde het gezin Sachs
tijdens het verblijf in Dordrecht.
Foto Redactie Website

Pennock
Volgens de wekelijkse mededelingen van het Handelsregister, gepubliceerd in de Dordrechtsche Courant van 24 oktober 1936, neemt Otto hiertoe Maison Pennock over, die hij onder “denzelfden naam voortzet”. Drie jaar later, op 19 augustus 1939, krijgt het gezin Sachs gezelschap: Elisabeth Sara Sussmann Selig (Hechtsheim, 27 juni 1864), de schoonmoeder van Otto, staat voor de deur, samen met een andere dochter: de ongetrouwd gebleven Johanna Sara Sussmann (Alsbach, 11 januari 1899). Ook zij konden zich niet meer handhaven in Duitsland.
         Elisabeth en Johanna zouden niet lang blijven inwonen. Volgens woonkaarten verhuisden zij tegelijk op 16 december 1940 naar de Voorstraat 202 (nu: 246). Nog weer later, op 23 januari 1943 verhuisden ze opnieuw, nu naar Rotterdam, naar de Schietbaanlaan 42.
         De Duitsers heersten inmiddels totaal in Nederland; de jodenvervolging begon zich af te tekenen. Otto en zijn echtgenote oordeelden blijkbaar dat zij in Dordrecht niet onbevreesd konden onderduiken. Zij vertrokken naar Gorkum, op 21 oktober 1940, waar zij volgens hun persoonskaart onderdoken op het adres Varkenmarkt 2. Hun hoedenmagazijn werd volgens de Dordrechtsche Courant van 4 februari 1942 “ambtshalve opgeheven”. Van een winkel op de hoek Voorstraat/Scheffersplein is in archieven niets gebleken.
         Vanaf 1942 raakt de chronologie van de familie Sachs in de war. Gegevens uit het Gorkums archief stemmen niet overeen met herinneringen van Rent Kadijk, of met getuigenissen die te vinden zijn in Yad Vashem, werelds grootste onderzoeks- en herdenkingsinstituut voor de Holocaust, in Israël. De periodes van onderduikhulp die daar worden genoemd in verband met de gezinsleden Sachs, wijken nogal van elkaar af.

Bleekersdijk nu, voorheen Maison Pennock

In dit pand aan de Blekersdijk was Maison Pennock gevestigd,
de dameshoedenwinkel van de familie Sachs.
Foto: Jeroen Degenaar

Potlood
Eén vreselijk feit blijft echter onbetwist: Otto en Ella Sachs zijn tegelijk op 21 mei 1943 in Sobibor vernietigd. Op de persoonskaart van Otto staat met potlood geschreven dat hij sinds 17 november 1942 in Gorkum “afwezig” is, en ook dat hij op 18 mei 1943 is gedeporteerd via kamp Westerbork. Bij Ella is te lezen: “18-12-1942 v.o.w.”, Vertrokken Onbekend Waarheen.
         Ella’s moeder Elisabeth is, volgens een potloodnotitie, op 10 maart 1943 naar “buitenland” vertrokken. Dat klopt: samen met haar dochter Johanna, die haar al jaren trouwhartig volgde, belandde zij drie dagen later, op 13 maart 1943, in de gasoven van Sobibor, respectievelijk 78 en 44 jaar oud.
         Gorkumers die zich afvroegen waar toch de familie Sachs was gebleven, konden er pas in 1949 kennis van nemen. Het Nieuwsblad voor Gorinchem en Omstreken publiceerde op 12 oktober een bericht, zich baserend op Staatsblad J 227. Daar stonden Otto en Ella, tussen elf “stadgenoten die niet terugkeerden”, allen overleden te Sobibor.
         Maar hoe is het hun dochters Marianne en Hannelore vergaan? Rent Kadijk had toch verteld dat zij los van hun ouders ergens waren verstopt? En dat zij naar zijn weten na de oorlog naar de Verenigde Staten zijn overgestoken?
         Het is op dit punt dat de verklaringen uiteenlopen. Ze worden desondanks hier weergegeven, als ieders eigen versie van de werkelijkheid, ook al omdat het ondoenlijk is om de gebeurtenissen te verifiëren: de oorlog is al bijna 70 jaar geleden en de betrokkenen zijn stokoud.

Rent Kadijk

Rent Kadijk, in 2002 in zijn boot op de Beneden Merwede gefotografeerd door de Dordtse fotograaf Ad Molendijk. Kadijk was op dat moment op weg naar zijn boerderij in de Biesbosch. Deze heeft hij inmiddels verlaten. Kadijk woont nu in Boven-Hardinxveld.
Foto Ad Molendijk

Geheim
Rent Kadijk stelt dat de zusjes Sachs van mei 1942 tot mei 1944 op twee verschillende boerderijen in de Biesbosch dienden. Op de persoonskaart van Hannelore staat vermeld dat zij op 27 mei 1941 van de Varkenmarkt in Gorkum verhuisde naar de Justus van Effenstraat 26 in Utrecht. Op 31 december 1942 is ze spoorloos: v.o.w. Marianne verhuist op 4 maart 1942 van de Varkenmarkt naar de Prof. Pullelaan 35 in Maartensdijk, bij Utrecht. Zij verdwijnt vervolgens op 1 oktober 1942: v.o.w.
         Wie onderduikt, houdt de locatie geheim. Dat is de clou van onderduiken. Het is dus alleszins mogelijk dat de zusjes Sachs zich ondertussen verstopt hielden in de Biesbosch. Maar getuigenissen op de website van Yad Vashem geven een andere lezing.
         Yad Vashem onderscheidt niet-joden die joden hebben helpen onderduiken en overleven, op voordracht, met de eretitel ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’. De namen van de Rechtvaardigen worden in een muur in Jeruzalem gebeiteld.
         Op 6 juli 1992 werd aan de nog levende leden van de familie Hak deze onderscheiding toegekend. Hendrika (1890-1981) en Hendrik Hak (1876-1963), met dertien kinderen en een kruidenierszaak in Giessen, hadden tijdens hun rondes met paard en wagen door naburige gemeenten, Otto en Ella Sachs leren kennen. Toen de situatie te beklemmend werd voor joden, boden de Haks de Sachsen een onderduikplek aan. Zo kwamen zij, volgens een toelichting op de Yad Vashemsite, terecht bij een boerenfamilie in Gorinchem, die Otto en Ella acht tot negen maanden verborg.
         Nadat Otto en Ella door verraad waren ontdekt en afgevoerd, bekommerden de Haks zich om hun dochters Hannelore en Marianne. Eerst verstopten zij de meisjes in hun eigen zaak, maar omdat daar zoveel klanten langskwamen, werden ze zekerheidshalve verplaatst, naar steeds andere locaties. Een van de jongens Hak vervoerde ze telkens op zijn fiets naar weer een nieuw onderduikadres. Omdat Hannelore en Marianne geen eigen inkomsten hadden, werden ze door hun gastfamilies en door de familie Hak onderhouden.
         Dit duurde van midden 1942 tot mei 1945, meldt Yad Vashem, dat in al deze moeite aanleiding zag om de familie Hak te eren.

Marianne Greenblum-Sachs

Van Marianne Greenblum-Sachs werd in 1992 een foto gemaakt, toen in Amsterdam,
in haar aanwezigheid, aan een zoon van de familie Berghout uit Giessen
een Yad-Vashemonderscheiding werd uitgereikt.

Schuilplaats
Op 12 februari 1991 overkwam dat ook Adriaan Burghout (1920), de zoon van de overleden Antonie (1886-1969) en Adriana Burghout (1891-1976). De onderscheiding werd later uitgereikt, in Amsterdam op 29 april 1992, tijdens een speciale bijeenkomst. Bij die gelegenheid was Marianne Sachs aanwezig; de fotodienst van het ANP verspreidde een foto van een vrolijke Marianne en haar trotse beschermer Adriaan.
         Deze jonge Adriaan was in de oorlog werknemer van Hak. Toen het onderduiken in Gorinchem voor de familie Sachs te riskant werd, was het Adriaan, aldus Yad Vashem, die de meisjes meenam naar het huis van zijn ouders in Giessen. En daar werden zij “sheltered for many months”, daar kregen zij maandenlang een schuilplaats, en werden er “uitstekend verzorgd”. Totdat de omstandigheden ongunstig werden, en de zusjes Sachs naar diverse andere adressen moesten worden gebracht. Dat deed Adriaan op de fiets, of anders een van de zonen Hak.
         De pagina over Adriaan Burghout vermeldt geen tijdstippen.
         Rent Kadijk is zeker van de periode die Hannelore op de boerderij doorbracht, zegt hij desgevraagd. “In 1942 kwam een zwager van mij ook bij ons, en toen was Herma er al. Zodoende weet ik het zeker. Ja, zij heette bij ons Herma, misschien was dat haar schuilnaam. En nu u het zegt, haar zus heette inderdaad Marianne, nu weet ik het weer. Zij moest ook zo rond mei 1944 weg bij boer De Waard.”
         Wat zich nu in welke volgorde heeft afgespeeld: zo cruciaal is dat ook weer niet. De zusjes Sachs hebben de oorlog overleefd; dat is het voornaamste.
         De ouders van Rent Kadijk zijn nooit onderscheiden voor “hun dappere daden”, zoals de website Merwedegijzelaars signaleert. Al die hulp aan onderduikers en crossers is onbekroond gebleven.
         Kadijk maalt niet om het uitblijven van onderscheidingen. “Het verzet heeft zich er wel voor ingespannen, maar mijn vader heeft dat eigenlijk altijd afgehouden. Hij was er de man niet naar zich hiervoor op de borst te laten kloppen. Mijn ouders deden wat ze vonden dat ze moesten doen. Het waren sterke mensen, die goed in het leven stonden en vanuit hun christelijke achtergrond hulp boden.”
         Hannelore en Marianne Sachs verlieten Nederland niet meteen. Uit Gorkums archiefmateriaal is af te leiden dat Hannelore op 15 november 1945 weer in Gorinchem gaat wonen, aan de Arkelsedijk 193. Een maand later, op 12 december, gaat ze al naar de Langedijk 49. Ze werkt als verkoopster bij meubelzaak Van der Plank. Op 25 september 1946 wordt het Utrecht, de Corneillelaan 2.
         Haar zus Marianne vergezelt haar een poos. Ze verblijft ook op de Arkelse- en Langedijk, en gaat ook naar Utrecht. Maar zij vestigt zich daar op de Willem Arntszkade 69. Zij werkt in deze stad als hulp in de huishouding is en als typiste bij de Politieke Opsporingsdienst.
         Daarna breekt hun Amerikaanse tijdperk aan.

Onrechtvaardig
Dr. Jesse Greenblum, gynaecoloog van beroep, is een zoon van Marianne Sachs. Meteen in de eerste e-mail die hij stuurt, nadat de zusjes Sachs zijn opgespoord in de Verenigde Staten, rept hij over die onrechtvaardigheid die de familie Sachs in Dordrecht overkwam – de verontwaardiging is blijkbaar nog onverlept, de pijn nog even krachtig.
         “Iets wat u in uw article misschien kan vermelden”, schrijft hij, “is dat de Nederlandse regering tijdens de oorlog de winkel van mijn grootouders inpikte. Mijn grootvader [Otto] ondernam verschillende pogingen om een schadeloosstelling te krijgen; hij schakelde daartoe een advocaat in. Maar om uiteenlopende redenen werd hem de compensatie onthouden. De toenmalige Nederlandse regering zei dat hij geen recht had op een vergoeding, aangezien hij geen Nederlands burger was.
         “Na de oorlog heeft ook mijn moeder een advocaat ingehuurd, weer vergeefs. De Nederlanders hebben mijn moeders leven gered, maar de Nederlandse regering heeft een bar slechte reputatie als het gaat om herstelbetalingen voor gestolen joods bezit. Just a side note [ Ik meld het maar even].”
         Jesse S. Greenblum is het familielid dat reageert zodra de zusjes Sachs waren gevonden. Dat was nog niet zo eenvoudig. Weliswaar bestaan er in de VS tientallen websites die tegen betaling adres, telefoon- en emailgegevens kunnen verstrekken, maar lang niet altijd is die informatie actueel of correct. Bij de redactie van deze website was er daarnaast enige huiver om de zusters, die al eerbiedwaardig oud zijn, zomaar vanuit Holland te overvallen met een telefoontje. Uiteindelijk is het inleidend contact gelegd via een Nederlandse die al lange tijd in Amerika woont.

Familie Sachs geregistreerd door de politie

Noodgedwongen verliet het gezin Sachs Dordrecht, de winkel was gesloten. Bij aankomst in Gorinchem,
eigelijk hun schuilplaats, werden alle gezinsleden geregistreerd door de politie.
Foto's Stadsarchief Gorinchem

         Jesse bood treurig nieuws. Hannelore, de jongste, was recentelijk overleden, in april 2013.
         De na-oorlogse details inkleurend, vertelt Jesse: “Hannelore en mijn moeder verhuisden na de oorlog samen naar de Verenigde Staten. Zij gingen in New York wonen. Mijn moeder ontmoette daar mijn vader, die was opgegroeid in de wijk Brooklyn.” Dit was Carl Greenblum, geboren in 1918. Het stel trouwde, vertrok al snel naar de nabijgelegen staat New Jersey en kreeg drie kinderen – als eerste David N. (1950), daarna Jesse S. (1952) en ten slotte Ellen A., in 1957. Carl bekwaamde zich tot elektrotechnicus.

Kort
Hannelore, die haar naam uiteen liet vallen tot Hanne Lore, trouwde eveneens. Maar dit huwelijk duurde slechts een jaar. Ze verliet Cleveland, in de staat Ohio, waar ze was gaan wonen, en ging terug naar New York. Zij werkte in de detailhandel en zou tot haar overlijden blijven wonen in hetzelfde kleine appartement, in Forest Hills, een wijk in het New-Yorkse stadsdeel Queens.
          “Hanne”, vervolgt Jesse over zijn tante, “kreeg een kleine tegemoetkoming van Duitsland, omdat haar ouders waren vermoord in het concentratiekamp.” Marianne ontving niets en moeder praatte verder ook “nooit over de oorlog”, totdat haar zoon Jesse op de middelbare school kwam te zitten.
         Rond die tijd werden de banden met de familie Hak hersteld. Er volgden meerdere bezoeken aan Nederland. Jesse was erbij. “Ik ben met haar naar Dordrecht geweest en daar heeft ze mij de straat laten zien waar ze destijds woonde.” Ook ontmoette hij de familie Haks. “We staan nog steeds in contact met hen.”   
         Jesse, inmiddels getrouwd met Catherine (Cathy) Alznauer, kreeg bij die gelegenheden een steeds beter beeld van wat de familie Sachs in de oorlogsjaren was overkomen. Hij noemt één voorbeeld: “De Haks hadden een grote familie. Er waren wel vijf broers, van wie de oudste een medische opleiding volgde. Die broers brachten mijn moeder en Hanne midden in de nacht naar verschillende woningen. De Duitsers kwamen erachter. Op een zondag liepen ze de plaatselijke kerk in en schoten die oudste zoon daar ter plekke dood. Zo zijn er allerlei verhalen.”
         Haar belevenissen in Nederland, haar hele levensverhaal, heeft Marianne Sachs, Jesse’s moeder, op video laten vastleggen, als onderdeel van Steven Spielberg’s grootscheepse Shoa-project. De video is opvraagbaar in het United States Holocaust Memorial Museum in Washington. Er is ook in 1995 een boek verschenen, getiteld History of a family dispersed, waarin de schrijfster Marion Mayer een genealogisch overzicht biedt van de joodse families Bentheim, Steiermann, Frohmann, Metzger, Feitler en Sussmann – deze laatsten zijn de voorouders van Jesse.

Brief
Eén akelig feit uit de oorlog wil hij nog kwijt: zijn moeder kreeg een brief van háar moeder, Ella. “Daarin schreef ze dat ze ervoor moest zorgen dat ze zich elke dag wast en gezond eet, en nog zo wat praktische dingen. Die brief was de laatste communicatie die mijn moeder met haar moeder had, want de brief was geschreven net voor de deportatie naar de doodskampen.”
         Marianne Greenblum Sachs is nu de enige overlevende van de ‘Dordtse’ familie Sachs. Volgens haar zoon verkeert ze in “relatief goede gezondheid”. Zij woonde in Titusville, in de staat Florida. Inmiddels is zij ingetrokken bij haar dochter Ellen, in Prescott in Arizona. Ze raakt op leeftijd.

         Marianne heeft dit verhaal, met de kennis van het Nederlands die ze nog had, gelezen. Het klopt allemaal wel, liet ze via Ellen weten. Ze vroeg alleen om er dit nog aan toe te voegen: “Marianne heeft bij verscheidene moedig families ondergedoken gezeten. Maar omdat ze donker haar had en er joods uit zag, was het niet veilig voor mensen om haar te verbergen. Ze moest van huis naar huis trekken, reizend in de nacht. Ze heeft ondergedoken gezeten op vele plekken, zoveel dat ze zich niet alle namen meer herinnert van de mensen die hebben geprobeerd haar te helpen.”

         In Hagen, de stad die Otto en Ella Sachs in onversneden angst ontvluchtten, hebben ze hun voormalige joodse bewoners weer ‘omarmd’. Althans, bij hun woning is een herdenkingssteentje aangebracht, zo’n Stolperstein, zodat in elk geval hun namen blijven leven. Hun eigen levens hebben ze niet mogen afleven.


[Rentje (‘Rent’) Kadijk, geboren 2 november 1931, is op 15 februari 2020 op 88-jarige leeftijd in Hardinxveld-Giessendam overleden.]

Drie foto’s van de oorspronkelijke hoedenwinkel ‘Maison Pennock’

Van wie was Maison Pennock eigenlijk vóórdat Otto Sachs deze dames- en kinderhoedenwinkel aan de Blekersdijk in 1936 overnam en onder dezelfde naam voortzette? Het antwoord kan nu gegeven worden, zes jaar nadat bovenstaand verhaal op deze website verscheen: van een modiste die zelf ook Pennock heette, Johanna Maria Theodora Pennock. Dit vertelt een familielid van haar, Rob Pennock uit Hank. Hij schreef de redactie in mei 2020 een e-mail waarin hij niet alleen enkele gegevens verschafte over zijn oudtante, maar ook foto’s meestuurde.

Maison Pennock

Maison Pennock, vermoedelijk gefotografeerd in de jaren twintig of dertig.
Foto Familiebezit


Maria Johanna Pennock

Maria Johanna (‘Rie’) Pennock voor de hoedenwinkel,
waar zij werkte en later ook woonde.
Foto Familiebezit

Kleermaker
Johanna Maria Theodora Pennock, geboren op 23 november 1880 in Dordrecht, werd in 1919 eigenaresse van het pand aan de Blekersdijk 44 (later: 66) waarin zij ‘Maison Pennock’ opende. Johanna is een zus van Cornelis Dominicus Albertus Pennock (Dordrecht, 23 januari 1879), die zelf kleermaker was en in de Hoekstraat woonde, op nummer 53 rood (nu 79).
        Cornelis was op 25 augustus 1904 in Dordrecht getrouwd met Huberdina Wilhelmina Duister (Dordrecht, 25 oktober 1882). Zij kregen drie kinderen, als eerste Maria Johanna (16 juni 1905), daarna Nicolaas (29 januari 1907) en Cornelis Dominicus Albertus junior (26 december 1919). Zoals de namen al enigszins doen vermoeden, was het gezin rooms-katholiek. Cornelis Huberdina stierf op 2 augustus 1934, zijn vrouw Huberdina een halfjaar later, op 12 februari 1935.
        Deze uitleg van namen is hier nodig. Want Rob Pennock, die een zoon is van Nicolaas, vermoedde aanvankelijk dat het Maria Johanna was, zijn zogenoemde ‘tante Rie’, die ‘Maison Pennock’ in 1936 overdroeg aan het joodse echtpaar Sachs. Maar geconfronteerd met nieuwe archiefgegevens van het Kadaster bleek het anders te zitten: het was zijn ongehuwd gebleven oudtante Johanna Maria die de winkel in eigendom had.
        Rob Pennock reconstrueert nu dat tante Rie, die ook modiste van beroep was, is ‘Maison Pennock’ is gaan werken. Volgens haar archiefkaart in het Regionaal Archief Dordrecht gebeurde dat per 5 maart 1923. Zij was toen pas 17, te jong nog om een hoedenwinkel te exploiteren. Pas per 12 februari 1935 kwam zij ook in het pand te wonen, samen met haar broers Nicolaas en Cornelis junior. Dat is alleszins verklaarbaar, wetende dat op die dag hun moeder is overleden.

Huur
Johanna Pennock kocht de woning aan de Blekersdijk 44 van de stukadoor en metselaar Arie Brand Franszn, aldus het Kadaster. Het betrof perceel D03091. De Dordrechtsche Courant van 28 februari 1925 bericht dat ‘Maison Pennock’ die middag om 18 uur is heropend op nummer 42, “precies vier jaar ‘Maison Pennock in het daarnaast gelegen pand gevestigd werd”. Maar in het Dordtse adresboek van 1938 wordt de winkel op weer een ander nummer gesitueerd: 40. Toen Otto Sachs de hoedenwinkel overnam in 1936, betrof het weer nummer 44, enigszins verwarrend allemaal. Hij werd overigens niet de eigenaar van het pand. Johanna verkocht perceel D03091 volgens de kadastrale leggers namelijk zelf in 1946, aan de schilder Aart Terlouw. Dit betekent dat Sachs het pand alleen maar in huur had.
        Tante Rie is nog lang op de Blekersdijk blijven wonen. Maar op 19 juli 1938 vertrok ze kort naar de Vrieseweg 40 rood (74 nu), een maand later naar Dubbeldamseweg 69 rood (111), ten slotte op 2 augustus 1940 naar de Dubbeldamseweg 42 rood (nu: 60). En daar, beneden op nummer 42 zwart (62), opende zij haar eigen hoedenmagazijn, onder de naam ‘Rie Pennock’, op de hoek met de Toulonselaan. “Deze zaak is blijven bestaan tot haar dood in 1959.”
        Haar broer Nicolaas, die kleermaker en later perser werd, bleef in de buurt: ook hij verhuisde, op 2 augustus 1940, naar de Dubbeldamseweg 42 rood. Naderhand vertrok hij naar de Borneostraat 30 zwart (op 4.3.1943) en de Krispijnseweg 108 B rood (5.12.1951). Maria’s andere broer Cornelis was in augustus 1935 verhuisd naar Voorhout, waar hij les kreeg op de Bisschoppelijke Nijverheidsschool. Maar op enig moment keerde hij terug naar Dordrecht, naar zijn zus Maria. Zijn leven heeft slechts kort geduurd, hij overleed op 22-jarige leeftijd op 4 april 1942.
        Volgens het politierapport gebeurde er dit: “Te 23.40 uur rapporteert hoofdagent H.C. Gazendam na onderzoek, dat mej. M. Pennock, Dubbeldamscheweg 42, thuis komende in haar woning te 9.50 uur, bevorens haar broer Cornelis Dominicus, administrateur, geb. te Dordt 26-12-1919, ged. te Voorhout, dood vond in een achter de woning gelegen schuurtje. Vermoedelijk heeft hij daar hout willen halen en een toeval gekregen (hij is toevallijder), waarna hij voorover op de steenen plaats is gevallen. Dr. Fuite, die geroepen was, constateerde den dood, vermoedelijk door schedelbasisfractuur. Vanmiddag had hij ook een toeval gehad. Aan misdrijf behoeft niet gedacht te worden.”
        Johanna Maria, de oudtante, is op 27 december 1962 overleden, op 82-jarige leeftijd.

Rie Pennock met twee medewerksters van de winkel

Nogmaals Rie Pennock (links) met twee medewerksters van de winkel.
Foto Familiebezit

Ergens
Rob Pennock heeft nog een aanvulling op bovenstaand verhaal. Hij las in het bijschrift bij de foto met Otto en Ella en hun kinderen Hannelore en Marianna, dat deze opname “ergens in Dordrecht” is gemaakt. Maar hij kon meteen de locatie duiden. “Gezien de markiezen en de handgrepen aan de deuren, is de foto niet op een onbekende plek genomen, maar vóór het winkelpand.” Rob Pennock weet weer niet waarom de winkel na de overname de naam ‘Maison Pennock’ bleef houden, evenmin waarom zijn tante de nieuwe winkel onder eigen naam begon.
        De joodse familie Sachs verliet Dordt in de oorlog en verhuisde in oktober 1940 naar Gorkum, naar de Varkenmarkt 2. Rob Pennock wijst nog op een oproep die hij vond op de website ‘Joods Monument’. In het Algemeen Politieblad van 3 december 1942 verzoekt de commissaris van politie in Gorkum opsporing, aanhouding en voorgeleiding van Otto Sachs. Want: “Hij was van woonplaats veranderd zonder de daartoe vereiste vergunning te hebben verkregen.” Dit betekende dat hij als jood was ondergedoken.
        Otto en Ella Sachs werden vermoord in Sobibor op 21 mei 1943, hun dochters overleefden de oorlog en emigreerden daarna naar de VS.
        In het familiealbum kwam Rob Pennock nog enkele foto’s tegen die zijn gemaakt vóór de overname van de winkel. Drie ervan staan in dit kader afgedrukt.






< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'