NIEUWS

Een ‘tegengeluid’ over de kwaliteiten
van Árpád Weisz als trainer van DFC

Er valt wel wat af te dingen op de bejubelde trainerskwaliteiten van Arpád Weisz bij DFC in Dordrecht. Dat stelt Peter de Roo, oud-sportredacteur van De Dordtenaar, hartstochtelijk DFC-fan en tegenwoordig schrijver van historische voetbalpublicaties. Hij wil geenszins het leed kleineren dat de joodse familie Weisz in de Tweede Wereldoorlog is overkomen: het gezin werd uitgeroeid. Maar over het Dordtse trainerschap van Weisz is mythevorming ontstaan, oordeelt De Roo.

DFC-trainer Arpád Weisz (rechts) en DFC-voetbalofficial Ferdinand G. (‘Ferry’) Triebel

DFC-trainer Arpád Weisz (rechts) en DFC-voetbalofficial Ferdinand G. (‘Ferry’) Triebel, gefotografeerd in de achtertuin van DFC-voorzitter Marinus Scheepbouwer aan de Reeweg-Oost 211 (nu: 255). De foto is gemaakt op zondagochtend 21 september 1941, enkele uren vóór de thuiswedstrijd DFC-VUC, die DFC met 8-3 won.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (RAD, nummer 552_802669)

Plaquette
Over Arpád Weisz is de laatste tijd veel gepubliceerd, voornamelijk in Dordtse media. Dat hangt samen met twee gebeurtenissen. Eerst verwijderde het DFC-bestuur uit de kantine plots de plaquette gewijd aan Weisz plus het straatnaambord van het Betlehemplein – waar het gezin Weisz woonde, op nummer 10a. Beide voorwerpen belandden in de bestuurskamer. Dit maakte oud-DFC-voorzitter Arie Heijstek, die het initiatief tot de plaquette had genomen, zo kwaad, dat hij plaquette en bord weghaalde.
        Vervolgens ontstond het idee om te ijveren voor een Arpád Weisz-pad in het Weizgtpark, aan de Markettenweg, waar het oude DFC-terrein lag. Of de plaquette daar een plek krijgt, is onzeker, maar de initiatiefnemers vonden dat Weisz in ieder geval gewoon een monumentje verdient in Dordrecht, een herdenkingsplek. Een petitie-actie kwam op gang, die dinsdag 13 juli is afgerond met het overhandigen van 609 handtekeningen aan de gemeenteraad.
        Een van de redenen om de petitie te starten is “dat Dordrecht niet achter mag blijven bij Milaan en Bologna, die Arpád Weisz “eren als supercoach”. Nog een reden is
        dat “zijn naam dient te worden verbonden aan het collectieve historische geheugen” van Dordrecht. De initiatiefnemers van de actie waren Hans Berrevoets, oud-journalist van De Dordtenaar, Kees Weltevrede, historicus van de werkgroep Stolpersteine Dordrecht, en de werkgroep zelf, in de persoon van voorzitter Arij Boogerman.

Verheerlijking
Peter de Roo is gaan gruwen van de “persoonsverheerlijking” die gaandeweg rond Weisz is ontstaan, vooral in Dordrecht. In e-mails aan de redactie van deze website heeft hij, daartoe uitgenodigd, uiteengezet wat hem zo dwars zit.
        De Roo wil voorop stellen dat hij Weisz, die op 31 januari 1944 in Auschwitz op 47-jarige leeftijd is omgebracht, niet als jood “wil bekladden”. Dat er op het Betlehemplein Stolpersteine zijn aangebracht voor de familie Weisz, “is volkomen juist”. Daar wil hij vanaf blijven. “Het is heel erg wat er met de familie is gebeurd.” Maar de Dordtse tijd van Weisz, die in uiteenlopende publicaties “een legende” en “een vermaarde toptrainer” wordt genoemd, wil hij “in het juiste perspectief plaatsen”.
        Weisz arriveerde met zijn gezin per trein in Dordrecht op 16 februari 1939. De Dordrechtsche Courant begroette hem opgewonden als een soort internationale grootheid, schrijvend dat Weisz was gekomen om “DFC nieuw leven in te blazen en haar te redden van dreigenden ondergang”: van degradatie namelijk. Weisz slaagde er inderdaad in om DFC in de eerste klasse te houden, in juni 1939.
        Op 15 september 1941 was het al voorbij voor Weisz. DFC kreeg het verbod opgelegd om hem nog langer te werk te stellen, zie de verhaal 180 en verhaal 181. Na de oorlog raakte hij volledig in de vergetelheid.

Tegengas
Peter de Roo wil “tegengas geven”. Hij vindt dat de kwaliteiten van Weisz in diens Dordtse periode worden overdreven. “Als trainer had je bij DFC tot het seizoen 1962-1963 niets te vertellen”, meldt hij. “Het was de elftalcommissie die bij rood-en-wit alles bepaalde. Ook de opstelling van het elftal werd door deze wijze heren gemaakt. Twee of drie dagen voor een wedstrijd stelde de commissie het eerste elftal samen. Pas in 1962 kwam daar enige verandering in, met manager-trainer Wim de Smit, die een zetel in de elftalcommissie kreeg.”
        Hij wijst, ten overvloede, op de notulen van de algemene ledenvergadering van DFC, gehouden op 23 juli 1941. Die werden gepubliceerd in het Clubnieuws der DFC van augustus 1941. Een citaat: "Het samenstellen der elftallen kon zoo serieus mogelijk geschieden, daar zooveel mogelijk bij een spelend elftal een commissielid aanwezig was, waardoor de elftalcommissie steeds op de hoogte bleef van de capaciteiten der spelers.” De Roo: “Ook hieruit blijkt dat een trainer eind jaren dertig bij DFC nauwelijks zeggenschap had. Weisz mocht uitsluitend zijn advies geven.”
        Niet alleen de elftalcommissie besliste, Weisz stond “bij wijze van spreken ook onder curatele van bondsvoorzitter Karel Lotsy. De Roo heeft het in de stukken nog eens uitgezocht. Hij concludeerde dat “het behoud van DFC voor de eerste klasse niet uitsluitend aan Weisz te danken is geweest”, maar dat het “ook de verdienste was van Lotsy. De beste man liet zich niets vertellen. Hij was in de periode-Weisz enige tijd als mental-coach aan DFC verbonden. Hierover is informatie terug te vinden in het Clubnieuws van DFC.”
        Met andere woorden: ‘Weisz heeft bij DFC niets tot weinig kunnen inbrengen.”

efltal van DFC voor de tribune op het voetbalveld van DFC

Het efltal van DFC voor de tribune op het voetbalveld van DFC aan de Markettenweg in juli 1939,
met rechts achteraan trainer Arpád Weisz.
Foto RAD (nr. 552_800291)

Buitenland
Voor Weisz is de oorlog “triest verlopen, zondermeer”. Maar bij elkaar is de Hongaar “nog geen anderhalf jaar in onze stad werkzaam geweest. In het buitenland mogen ze hem wat mij betreft eren. Geen enkel probleem.” Maar met name door Heijstek, meent De Roo, wordt “nu iedereen op het verkeerde been gezet” over de verdiensten van Weisz voor DFC.
        “Weisz is helemaal niet zo belangrijk geweest voor DFC of voor het Dordtse voetbal. Zelfs Jan met de Pet had DFC in de moeilijke periode voor de eerste klasse kunnen behouden. De westelijke klasse was gewoonweg te sterk voor de overige districten van het land. De landskampioen kwam meestal uit deze regio, Sparta veelal. Een trainer had bij DFC in deze periode niets te betekenen.”
        Ook op tactisch en technisch gebied was er voor een trainer, vervolgt hij, “nauwelijks enige eer te betalen, tot midden jaren zeventig van de vorige eeuw. Een speler die faalde bijvoorbeeld, kon niet worden gewisseld, tenzij er sprake was van een gebroken been of erger. Iedereen laat nu zijn plasje over Weisz gaan, maar zij weten niet van de hoed en de rand.”
        Veel meer dan Weisz is volgens De Roo de joodse trainer Richard ‘Dombi’ Kohn (Wenen, 27 februari 1888 – Rotterdam, 16 juni 1963) van belang geweest voor het Dordtse voetbal. Hij was trainer van Emma in het seizoen 1952-1953, en van EBOH van 1954-1955. “Het moet mij als DFC’er van het hart: Dombi heeft bij EBOH en Emma voor vele kampioenschappen gezorgd. Als iemand vanuit de joodse gemeenschap recht heeft op een vernoeming in Dordrecht, is het Richard Dombi wel.
        “Dombi grossierde in titels, ook bij FC Barcelona en Bayern München. Tijdens zijn loopbaan vergaarde hij er meer dan dertig. Arpád Weisz mag in vergelijking daarmee niet eens de veters van de voetbalschoenen van Dombi vastmaken.”

Vrijwilligers
Volgens De Roo wordt Arpád Weisz ten onrechte op een voetstuk gezet, op een manier “die in Dordrecht niet op zijn plaats is”.
        “Wat te denken van alle vrijwilligers bij DFC die zich dag en nacht voor de club inzetten? Wat zullen zij er wel niet van denken? Honderden leden van DFC hebben meer verdiensten voor de club gehad. Weisz is amper anderhalf jaar in Dordt is geweest. Je moet niet aan persoonsverheerlijking doen als dat niet gepast is. Je kunt er dan op wachten dat er mensen in het geweer komen.”
        Hiermee doelt De Roo op de leden van DFC. “De vereniging heeft zich als vereniging bewust rustig gehouden”, maar dat kan op een eerstvolgende vergadering afgelopen zijn.
        De Roo wijst er op dat de plaquette door oud-voorzitter Jack Bakker is geschonken aan de voetbalvereniging, “en niet aan Heijstek”. “Hij heeft de plaquette onrechtmatig in bezit. En trouwens: wat is er mis mee om in de bestuurskamer van DFC terecht te komen naast de grote weldoener van DFC, Wim Verzijl? De plaquette had nooit in de kantine mogen hangen. Die is volkomen terecht verwijderd.”
        Nee, besluit De Roo, “met de verheerlijking van Weisz wordt de plank volledig misgeslagen. Ik heb mijn vader, die bij DFC toch wat in de melk te brokkelen had, nooit over hem horen praten.”

Ingepompt
Kees Weltevrede, mede-initiatiefnemer van de petitie-actie, vindt desgevraagd dat een ‘tegengeluid’ over Weisz mogelijk moet zijn. “Het mag geen hagiografie worden”, zegt hij. Als historicus oordeelt hij dat de feiten de doorslag moeten geven.
        En juist de feiten doen hem “tot een ander inzicht komen, namelijk dat de rol van Weisz voor DFC toch wel wat groter is dan De Roo veronderstelt”. Hij adviseert om in de krantenbank van het Regionaal Archief Dordrecht eens de sportverslagen uit de Dordrechtsche Courant (DC) er op na te slaan, zoals hij zelf heeft gedaan. Hij las dat “sportjournalisten specifiek schrijven over de invloed van Arpád Weisz op het spel van het eerste elftal. Daaruit blijkt toch dat hij als trainer beslissende invloed heeft gehad.”
        Vooral uit de thuiswedstrijd tegen UVV op zondag 11 juni 1939 blijkt dat. Voor DFC was dit een beslissende wedstrijd: de club bleef behouden voor de hoogste divisie, de eerste klasse. In de krant van de volgende dag stond dat UVV “voor de rust de beste was, maar daarna gaf DFC den toon aan”. DFC won de “spannende” en “zoo moeilijke degradatiewedstrijd glansrijk en volkomen verdiend”, met 2-1.
        De sportverslaggever zwaait trainer Weisz lof toe. Schrijvend over die tweede helft meldt hij: “Toen demonstreerden de rood-witten, dat zij toch nog wel wat in hun mars hebben, dat de lessen, die trainer Weisz er in enkele maanden ingepompt heeft, niet zonder vruchten zijn gebleven.” Met andere woorden: als trainer is Weisz allerminst zonder betekenis geweest.
        Anders werd de situatie, besluit Weltevrede, bij de hervatting van de competitie in september 1939. “Toen was er de oorlogstoestand. Vele spelers werden opgeroepen als dienstplichtigen en er werd een noodcompetitie ingevoerd. De rol van een trainer was toen natuurlijk geheel anders.”