Het voorbije joodse dordrecht

Riet de Leeuw van Weenen legde, nadat de herdenkingssteentjes in de stoep waren gemetseld, vlakbij, op een muurtje, een gedicht.

Ze vond, zei ze, dat het bij de steentjes hoorde. En als niemand iets had verteld over de familie Van Dijk, had zij iets willen zeggen en het gedicht willen voorlezen. Maar er sprak wel iemand, Adriana de Reus, een lerares uit Papendrecht.
        Het gedicht is een variatie op een gedicht dat Riet de Leeuw van Weenen eens las in een krant, van ene Kees van Kempen. Ze sneed het toe op de familie Van Dijk. De wind woei het bijna weg, die dag, maar het gedicht kon ternauwernood worden gered. Het luidt:

Stolpersteine

In deze straat liggen drie struikelstenen
Erover vallen kun je niet.
Misschien zul je je tred vertragen
Als je de namen van mensen ziet
Die hier woonden en die verdwenen.

Andries, Selma en Ineke van Dijk.
Meegesleurd. Opgesloten in een veewagon
Op naar Auschwitz en een of ander kamp in Midden-Europa.
Daar werden ze vermoord.

Het gebeurde 73 jaar geleden.
Andries, Selma, Ineke.
Hun namen blinken in het zonlicht.
Zie ik een glimp van hun gezicht?
We mogen hen niet vergeten.

© 2017 Riet de Leeuw van Weenen

< 'Gedichten'