Het voorbije joodse dordrecht

Zonder handboeien stapte Max Noach
op de tandem, richting de Biesbosch

Max Noach

Het jonge gezin Noach, met Max op de schoot van zijn moeder Sientje, en oudste zoon Michel op tafel bij zijn vader Joseph Machiel.
Foto Familiebezit

Niemand zal het in de drukte hebben opgemerkt, maar raar was het wel – dat voorval op het station van Dordrecht, eind mei 1944.
         Op perron 1 stopte de trein uit Weert. Tientallen mensen stapten gehaast uit, onder wie Max Noach, een enigszins bleek ogende gevangene die zichtbaar geboeid was. Twee politiemannen vergezelden hem. Met hen liep een vreemdeling op, die een koffer droeg.
         Bij het verlaten van het station ontdeden de agenten de gevangene in het gedrang ineens, vlug en zo onopvallend mogelijk van zijn handboeien. Noach stapte vervolgens op een man af, die op het stationsplein klaarstond met een tandem. De politiemannen verdwenen schielijk, de vreemde overhandigde de koffer. Noach en de man fietsten de stad uit, de polders in, ongetwijfeld opgelucht.
         Het voorval speelde zich af in luttele minuten. Niemand zal het hebben vermoed, maar dit was een zorgvuldig georkestreerde actie, bedoeld om het leven van de joodse Max Noach veilig te stellen. Deze opzet is niet alleen tóen geslaagd, geluk is Max Noach (21 juli 1920) altijd blijven begeleiden: hij is nu ver in de negentig.
         Wat ging aan het heimelijke schouwspel op het Dordtse station vooraf, en wat is er nadien gebeurd? De fortuinlijke lotgevallen van Max Noach.

Max Noach Max Noach

De broertjes Michel (rechts) en Max, als opgroeiende kinderen in Voorburg.
Foto Familiebezit

Kleindochter
Het is 27 december 1984. Max Noach zet zijn computer aan en begint te schrijven. Enkele weken eerder, op 20 november, was Erin geboren, het allereerste kleinkind van hem en zijn vrouw Lientje. Hij is 64 nu, Lientje zeven jaar jonger.
         De geboorte van het meisje geeft hem de laatste zet. Hij gaat nu serieus zijn levensverhaal op schrift stellen, een voornemen dat hij al veel langer heeft. Zijn voornaamste drijfveer is: als het weinige dat over de familie bekend is verloren gaat, gaat het voor altijd verloren. Zelf betreurt hij het al dat hij niet zoveel over zijn eigen ouders weet. Hij wil voorkómen dat hij voor de generaties na hem, Erin bijvoorbeeld, ook zo’n vage figuur blijft.
         Zijn vingers beroeren de toetsen, langzaam boetseert hij digitaal zijn leven. Hij hoopt dat waar híj straks ophoudt, iemand anders het familieverhaal vervolgt.
         Dertig jaar later spoort de redactie van deze website Max Noach op in Brewster, zijn woonplaats in de staat New York. Of hij misschien wil vertellen wat zich precies heeft afgespeeld op het station van Dordrecht? Max Noach reageert gul- en ruimhartig, eerst per brief, later per e-mail. Desnoods wil hij ook telefoneren, biedt hij aan.
         Hij is er lichamelijk niet zo best aan toe. Zijn gezichtsvermogen is uiterst slecht, zijn nieren werken allerminst behoorlijk en hij loopt met een rollator. Maar verder voelt hij zich best en wil hij ons graag helpen. “Want hoe meer er bekend is over de oorlogsjaren, hoe beter”, schrijft hij – beurtelings in het Nederlands, de oertaal die hij nog gebrekkig beheerst, en in het Engels, de taal waarin hij als Amerikaanse ingezetene logischerwijs aanmerkelijk beter is thuisgeraakt.
         Hulpvaardig stuurt hij een usb-stick op, die tientallen pagina’s tekst bevat, verdeeld over tien hoofdstukken, rijkelijk geïllustreerd met potloodtekeningen en kiekjes. Het is die complete levensgeschiedenis waaraan hij in 1984 begon. Dit verhaal is er een uittreksel van, toegespitst op zijn verblijf op en nabij het Eiland van Dordrecht, en aangevuld met allerhande archiefmateriaal.

Max Noach

Michel en Max Noach, nu enkele jaren ouder.
Foto Familiebezit

Landmeter
In de zomer van 1941 krijgt Max Noach een brief van zijn voormalige chef Cornelis (Kees) Roggeveen. “Als je ooit in moeilijkheden komt, kom je maar bij ons”, staat erin.
         Max heeft zijn supervisor in 1939 leren kennen. Roggeveen (Schagen, 16 mei 1908) coördineerde in Noord-Holland namens Rijkswaterstaat verschillende landmeetkundige ploegen en had de 19-jarige Noach zojuist in dienst genomen. Roggeveen woonde in het dorp Graft, samen met zijn vrouw Heintje (Rotterdam, 2 maart 1911) en hun zoon Joost, nog net geen jaar oud. Noach huurde met enkele collega’s een kamer in De Rijp. Ze kwamen vaak over de vloer bij de Roggeveens, om de voortgang van het werk te bespreken of zomaar, voor de gezelligheid.
         In de herfst van 1940 begonnen de Duitsers de joden in het nauw te drijven. Anti-joodse maatregelen werden afgekondigd, joodse ambtenaren moesten zich laten registreren. Klaar met zijn werk in Noord-Holland trok Noach naar Oss, voor een ander landmeetkundig project. Het duurde voor hem slechts drie weken: alle joodse overheidsmedewerkers werden ontslagen. De Duitsers begonnen de joden systematisch buiten te sluiten.
         Max ging terug naar het ouderlijk huis. Hij was geboren in Utrecht, maar zijn ouders, de onderwijzer Joseph Machiel Noach (Deventer, 14 maart 1886) en Sientje Zilverberg (Steenwijk, 23 februari 1883) woonden inmiddels in Voorburg. In het halfjaar dat hij er verbleef, werden joden steeds verder ingeperkt. Ze moesten hun scholen verlaten, een ster dragen en uit het openbaar vervoer blijven.
         Max lukte het een andere baan te vinden, een illegale uiteraard, bij een privaat landmeetkundig bedrijf, Ilmer. Hij moest er dikwijls voor op reis, per trein. In de trein droeg hij zijn regenjas met jodenster niet, om deze op het station, op de heren-wc, pas weer aan te trekken. Een jaar lang wist hij dit vol te houden.

Max Noach

Kees Roggeveen, de chef en onderduikouder van Max, met zijn vrouw Heintje en hun drie kinderen in 1944, in Nederweert.
Foto Collectie-Noach

Aanbod
In de zomer van 1942 werd dit rondtrekken te gevaarlijk. De ontjoodsing van Nederland verhevigde zich, in de vorm van massa-deportaties. Noach herinnerde zich de recente brief van zijn baas Roggeveen, die intussen was verhuisd naar het Limburgse Nederweert, en vroeg hem, enigszins in wanhoop, schriftelijk of hij nog altijd bij hem terecht kon. Noach kreeg een kort antwoord terug, dat hij “nooit zal vergeten”: “Mijn aanbod geldt nog steeds.”
         Op 6 augustus 1942 waagde Noach het erop. Hij vertrok per trein naar Limburg. Opnieuw verborg hij zijn ster. Ditmaal had hij ook een vervalst persoonsbewijs bij zich, op naam van Frits Kool. Zo heette een niet-joodse vriend van hem, die bereid was geweest zijn kaart af te staan. Kool vertelde vervolgens de politie dat hij zijn kaart, die niet zo’n grote ‘J’ vertoonde, verloren was. De smoes werd geaccepteerd.
         De moeder van Max huilde toen hij vertrok. Max zei grapsgewijs: “Over drie weken ben ik weer terug”. Het zou drie jaar worden.

Max Noach

Nogmaals Kees Roggeveen, nu in uniform. Nadat hij in de oorlog al buitengewoon actief was geweest in het verzet, vertrok hij naar Nederlands-Indië, om er te gaan vechten.
Foto Collectie-noach

 

         Veilig aangekomen bij de Roggeveens, in een huis in de Kerkstraat 48 (nu: plein Lambertushof), waarin voorheen het restaurant ‘De Adelaar’ was gevestigd, werd besloten dat niemand van het verblijf van Max zou weten, op een paar uitzonderingen na: Netje Vaessen, de huishoudhulp, Jan Koppenol, een familievriend en legerofficier, en dokter Van der Wouw. Ook in het complot werd de politieman Dusink betrokken, een goede politieman, die de Roggeveens bij naderend onraad tijdig kon waarschuwen.
        
Zolder
Max kreeg een kamer op de tweede verdieping toegewezen. Niemand kon hem daar zien. Op zolder kreeg hij een schuilplaats, in de schoorsteen, achter een wand van imitatie-stenen. Hij sleet de tijd door wiskunde te studeren, door ’s avonds “eindeloos” bridge te spelen met de familie en betrouwbare kennissen en door huishoudelijk werk te doen, zoals aardappelen schillen.
         Bij gebrek aan een camera tekende hij, zijn kamer, het uitzicht vanuit zijn raam en vanaf de zolder. Hij had geen talent voor tekenen, vond hij zelf, maar hij had tekentechnieken geleerd, en was te spreken over de resultaten.
         Kees en Heintje Roggeveen hadden in 1942 een tweede kind gekregen, zoon Sjoerd. Hun aanwezigheid en die van Max Noach zette het gezin constant onder druk. Nederweert was (en is) een klein dorp, en de Duitsers waren overal aanwezig. Ze betoonden zich meedogenloos. Om de Roggeveens wat gemoedsrust te geven en te ontlasten, dook Max af en toe een tijdje onder bij het gezin van de politieagent Dusink, verderop in Nederweert.
         Begin 1944 werd Max ernstig ziek. Hij had vreselijke hoofdpijn, zag alles dubbel, waarschijnlijk door zijn lange, lusteloze, maar zenuwen tartende onderduik en een gebrek aan vitaminen. Tegen het voorjaar herstelde hij enigszins van deze depressiviteit, maar niet volledig. Het werd raadzaam geacht dat hij naar een omgeving vertrok die beter was voor zijn gezondheid. Zo kwam Joop Hollebrands in beeld, een Sliedrechtenaar, die actief in het verzet en een kennis van Kees Roggeveen was: Hollebrands werkte ook voor de Landmeetkundige Dienst.

Max Noach

Dit is een amateurkiekje van de Pieter, de ark waarop Max en anderen zich verstopt hielden.
Foto Collectie-Noach

Biesbosch
Hollebrands beschikte in de Brabantse Biesbosch, verscholen in het riet, over een woonboot, Pieter genaamd. Daar verborgen hij en zijn mede-verzetslieden voor korte of langere tijd wisselende mensen. Maar hoe kon Max Noach deze geheime plek bereiken? Hij moest vanuit Nederweert in Dordrecht terecht zien te komen, om vervolgens aan de overzijde van de Nieuwe Merwede op de Pieter te geraken. Maar de treinen werden doorlopend doorzocht.
         Politieman Dusink verzon de oplossing – dat merkwaardige voorval op het Dordtse station. Hij regelde de officiële documenten die nodig waren om een gevangene van de ene gemeente naar de andere te vervoeren. Samen met een (naamloos gebleven, bonafide) collega bracht hij Noach naar het station in Weert, waar ze hem de handboeien om deden. Kees Roggeveen was erbij, met een koffer, maar gedroeg zich opzettelijk als een vreemde.
         In Dordrecht, in de menigte op het station, werden de handboeien stiekem afgedaan, en liepen de agenten onopvallend weg. Kees gaf de koffer af aan Joop Hollebrands, die met een tandem op Max Noach stond te wachten. Ook Kees verdween vervolgens. De twee overgebleven mannen stapten op de fiets, voor hun tocht over het Eiland van Dordrecht.

Max Noach

Deze illustratie maakte Max Noach, die vrij vaardig
kon tekenen, zelf van de ark de Pieter.
Foto Collectie-Noach

        In zijn levensverhaal noteert Max dat hij per fiets en roeiboot de overkant bereikte. Een tekening laat zien waar de Pieter lag: vlakbij de Spieringsluis. Maar het schetsje toont de oude situatie, corrigeert Biesboschdeskundige en journalist Wim van Wijk. De ‘locks’, de sluisdeuren die Max Noach tekende, zijn door de Duitsers vernield, en lagen iets westelijker dan de huidige Spieringsluis. Deze is na de oorlog is aangelegd, en ook “nog eens logischer: een kwart slag gedraaid”. Een van de sluiswachtershuizen markeert nog de oude plek van de sluis.
         Max Noach en Joop Hollebrands zullen hoogstwaarschijnlijk niet bij de Kop van ’t Land zijn overgestoken. Daar waren immers meerdere Duitsers gelegerd en was er een militrailleurspost. Het feit dat hij een roeiboot noemt, betekent al dat de mannen niet het veer hebben genomen, maar vermoedelijk bij de Oosthaven de rivier zijn opgevaren. Deze ligt bijna recht tegenover de Spieringsluis.
         Noach zelf weet desgevraagd niet meer hoe hij bij de Pieter uitkwam, de topografie van het Eiland is hem na 70 jaar ontschoten. Hij meent alleen te weten dat de fietstocht ongeveer een halfuur duurde, wat kan kloppen.

Max Noach

Deze twee situatieschetsjes maakte Max Noach voor zijn levensverhaal van de locatie van de Pieter en de (toenmalige) sluizen in de Brabantse Biesbosch. Foto Familiebezit


Max Noach

Deze satellietfoto van Google Earth toont het deel van de Biesbosch waar Max Noach zich verstopt hield. Links, op het Eiland van Dordrecht, is de Oosthaven, het L-vormige haventje waar hij vermoedelijk overstak. Rechts, aan de overkant van de Nieuwe Merwede, de kreek waar de ark de Pieter moet hebben gelegen. Iets daarboven is de Spieringsluis te zien. Dit is de nieuwe, en een kwart slag gedraaid.
Foto Google Earth

Alarm

Max Noach

De Sliedrechtse onderduikfamilie Feringa met hun zeven kinderen, in het midden vader Klaas en moeder Boukje.
Foto Collectie-Noach

Op de ark trof Max nog drie onderduikers aan, drie niet-joodse mannen, Toon, Jan en Klaas. Hun achternamen noemt hij niet.
         Aanvankelijk was zijn verblijf van piepkorte duur. Joop kwam diezelfde dag nog, ’s middags, terug naar de Pieter, om alarm te slaan. De Duitsers waren van plan de Biesbosch grondig af te speuren naar onderduikers, had hij vernomen. Hij nam de mannen mee naar Sliedrecht; op de een of andere manier had hij fietsen georganiseerd. Max belandde bij Hollebrand thuis.
         De volgende dag vertelde Joop Hollebrands dat hij het mis had: niet de Biesbosch, maar Sliedrecht kon een razzia verwachten. Max werd verplaatst naar het woonhuis van de familie Feringa. Daar bevond zich een uitstekende schuilplek, een open ruimte in het woonkamerplafond. Max verstopte zich er samen met Chris Hollebrands, een broer van Joop. Chris was politieman, maar weigerde pertinent om op joden te jagen, vandaar dat ook hij zich had te verbergen.  
         Inderdaad bezochten twee Duitsers huize Feringa. Max en Chris hoorden hen beneden zich lopen terwijl zij het huis

Max Noach

Max Noach met zijn vrouw Lientje Polak, in 2007.
Foto Familiebezit

doorzochten. Zeven kinderen hadden de Feringa’s, die geen van allen iets wisten van de twee onderduikers. De jongste speelde tijdens de inval op het huisorgel. Alles liep gunstig af. Joop werd weliswaar gearresteerd, maar wist zich vrij te praten, door een grote mond op te zetten en erop te wijzen dat hij in overheidsdienst werkte.
         Na een paar dagen keerden alle mannen, inclusief Chris, terug naar de woonboot in de Biesbosch. Nog een keer dreigde daar gevaar, weer vertrokken zij naar Sliedrecht. Nu werd Max ondergebracht bij de familie Van ’t Hof, gedurende een maand. In Normandië was intussen D-Day aangebroken.
         Zodra het weer veilig was, fietsten de vijf mannen weer naar de woonboot – het is onbekend welke route zij telkens volgden: via Dordrecht of via het kleine veer tussen Hardinxveld en Werkendam.
         De mannen, schrijft Max, hadden er een goede tijd. Ze zwommen; ze waren praktisch alle dagen buiten. Ze bezochten regelmatig vriendelijke boeren in de buurt, om er eten te halen. Max bleef op de boot, hij zag er te joods uit. Maar zijn gezondheid was weer ‘excellent’. Om de beurt kookten de mannen voor elkaar.

Dienstwapen
Dit tamelijke zorgeloze bestaan hield langzaam op in september 1944. De opmars van de geallieerden vorderde tot zuid-Nederland, verzetsgroepen werden steeds actiever in de Biesbosch, de Duitsers dito. Op een dag kwamen Toon en Jan terug van hun ‘werk’ in de Biesbosch. Ze vertelden dat Chris had deelgenomen aan een verrassingsaanval op de Duitsers. Maar zijn dienstwapen blokkeerde, waarop de Duitsers hem neerschoten. Max was woest.
         De volgende dag verlieten ze de Pieter. De Biesbosch was overduidelijk niet veilig meer. Max schrijft dat hij met de pont de rivier overstak, naar het noorden. Hij bevond zich dus nu weer op het Eiland van Dordrecht. Hij kon er onderduiken op een andere woonboot, met twee mannen die daar al waren. Hij noemt hun namen niet, noch omschrijft hij de locatie. Maar het is aannemelijk dat deze ark in de Sliedrechtse Biesbosch lag. Joop werd intussen op de hoogte gebracht van de dood van zijn broer.
         Na twee weken haalde Joop Max weg uit de Biesbosch en bracht hem naar de familie die hij al kende: de Feringa’s. Daar zou hij tot de bevrijding blijven, zo’n driekwart jaar. Toon en Jan zag hij nooit meer, Klaas nog af en toe. Hij begaf zich alleen nog ’s nachts op straat, bijvoorbeeld om een bereidwillige tandarts te bezoeken.
         De Feringa’s adopteerden Max. Ook tijdens de hongerwinter lieten ze hem nooit in de steek, hoewel zij zelf zeven kinderen hadden te voeden, tien monden in totaal. Water was slechts twintig minuten per dag beschikbaar, gas ontbrak totaal, de aanhoudende koude werd vooral bestreden door in bed te blijven liggen. Steeds ellendiger en schraler en uitzichtloos werden de omstandigheden, maar vader Klaas Feringa (Lutjegast, 11 juli 1897) en moeder Boukje Jaarsma (Broek op Langedijk, 27 april 1902) hielden ongebroken stand, volgens Max dankzij hun diep-religieuze opvattingen.

Max Noach

Lientje Polak zoals zij voorkomt in de documentaire over de immigratiereis naar het Beloofde Land.
Foto Redactie Website

Vlaggen
Dinsdag 8 mei 1945. Sliedrecht was zichtbaar bevrijd: een zee van vlaggen en oranje decoraties bedekte de straten. Max Noach begaf zich naar buiten – voor het eerst sinds jaren opgetogen en onbevreesd. Een nieuw leven lonkte.
         Een week later borg hij ’s ochtends zijn schamele bezittingen op in een oude koffer, die hij achterop een fiets van de Feringa’s vastbond. [Die koffer bezit hij anno nu nog immer.] Zijn conditie was schamel, niettemin begon hij langzaam aan zijn tocht, naar Noord-Holland, naar Noordwijkerhout. In de avonduren arriveerde hij er, en zag hij na jaren zijn ouders weer.
         Beiden waren de oorlog doorgekomen, hun geluk was grenzeloos. Maar tegelijk knaagde er iets: hoe was het gesteld met hun oudste zoon Michael? En wie van hun beider families leefde nog?
         Weer een paar dagen later fietste Max naar Voorburg. Hij ontmoette er zijn vriend Frits Kool, en zag dat in het huis van zijn ouders inmiddels vreemden woonden. Zorglijk vroeg hij zich af hoe het die mensen duidelijk kon worden gemaakt dat ze dienden te vertrekken. Gelukkig kostte het geen moeite en kon het gezin Noach zich hervestigen op de tweede verdieping. De feestelijke stemming werd groter toen ineens Michael, roepnaam Michel, voor de deur stond.
 

Max Noach

Max Noach zoals hij voorkomt in de documentaire over de immigratiereis naar het Beloofde Land.
Foto Redactie Website

        Hij, hun eerstgeborene (31 mei 1917), was weliswaar al in september 1937 naar Palestina verhuisd, om er Hebreeuws te studeren op de universiteit van Jeruzalem. Maar hij was in dienst getreden van een Palestijns onderdeel van het Achtste Engelse Leger, en dat vocht in Noord-Afrika. Zijn ouders vreesden daarom voor zijn leven.
         Maar hier was hij dan, blakend en vol zelfvertrouwen. Hij had twee weken verlof gekregen, die hij in Italië had door te brengen. In plaats daarvan was hij stiekem gaan liften, naar Voorburg, dat hij in vier dagen bereikte.
        
Fiets
Eind juli fietste Max terug naar Sliedrecht. Hij bracht het rijwiel terug bij de Feringa’s. Daarna reisde hij door naar Nederweert. Daar trof hij tot zijn vreugde Heintje Roggeveen, zijn onderduikmoeder. Maar niet haar man, Kees. Hij bleek gedurende de oorlog buitengewoon actief te zijn geweest in het verzet, kreeg er ook onderscheidingen voor, maar vond blijkbaar dat hij nog niet genoeg had gedaan. Kees Roggeveen was vertrokken naar Nederlands-Indië, om daar te gaan vechten.

Max Noach

Het volgeladen, schuin hangende schip Theodor Herzl, waarmee Max en Lientje en 2700 mede-reizigers van Frankrijk naar Haifa voeren, in 1947. De Joodse Omroep zond er een documentaire over uit, in mei 2014.
Foto Redactie Website


         Ook afwezig in Nederweert was Dusink, de politieman die deugde. Wat was hem overkomen? In zijn levensverhaal meldt Max dat Dusink (die hij abusievelijk ‘Dussink’ noemt) op een dag in een kamer waar de Duitsers een onderduiker vasthielden, een sleutel achterliet, zodat de gevangene kon ontsnappen. Dat deed deze ook, maar Dusink wachtte er daarna te lang mee om zich te verstoppen. De Duitsers arresteerden hem en volgens Max kwam hij nooit meer terug. Meer weet hij niet over zijn lot.
         [In Nederweert woonde tijdens de oorlog slechts één Dusink. Dit heeft Alphons Bruekers, beheerder van de website Nederweerts Verleden, vastgesteld. Dit feit is bevestigd door zijn stokoude vader Jean (1923). Voluit heette de agent L.H.J. Dusink, zijn bijnaam was Lubbert.
         In het proefschrift Het verborgen front (uitgeverij Eisma, Leeuwarden, 1994, 1262 blz.) van dr. A.P.M. Cammaert, dat de geschiedenis beschrijft van de georganiseerde illegaliteit in de provincie Limburg tijdens de Tweede Wereldoorlog, staat het voorval dat Max noemt, preciezer vermeld, in deel 2. Fred Cammaert promoveerde op dit proefschrift tot doctor in de letteren aan de Rijksuniversiteit van Groningen.
         Wat was er volgens Cammaert gebeurd? De Sicherheitspolizei (Sipo) had de illegale werker P.F. Dorssers gearresteerd. Twee agenten kregen de opdracht de arrestant naar Maastricht te begeleiden. Dorssers ontsnapte, “in een ogenblik van onoplettendheid”. Diezelfde avond ontbood de Sipo vier betrokkenen naar Maastricht voor “nadere uitleg”, onder wie de marechaussee Dusink (1907).
         Drie van hen kwamen uiteindelijk in Duitse kampen terecht. Dusink overleed op 24 mei 1945 tijdens een transport vanuit het kamp Oranienburg, boven Berlijn, aldus Cammaert. Van de andere agent die Noach destijds naar Dordrecht begeleidde, zijn geen nadere gegevens bekend.]

Beloofde Land
Hoe verging het Max verder?
         In grote lijnen: hij pakte zijn oude beroep weer op en leerde in de zomer van 1946 zijn toekomstige vrouw kennen, Selien (Lientje) Betsy Polak. Dat was tijdens een bijeenkomst van de zionistische jeugdbeweging Hechaluts in Apeldoorn. Lientje (Amsterdam, 1927) was een verdrietige vrouw: tijdens die eerste maanden na de bevrijding ontdekte ze dat haar hele familie was uitgemoord. Dit staat althans in het levensverhaal van Max. Maar feitelijk klopt dit niet. [Zie het toelichtend kader verderop.]
         Op 1 april 1947 bevinden Max en Lientje zich in Zuid-Frankrijk. Zij zijn enkele weken eerder getrouwd, op 18 februari in Caillol, niet ver van Marseille. Met het schip Theodor Herzl vertrekken ze vanuit de kustplaats Sète naar Haifa, in het Beloofde Land, waar ze op 15 april aan komen. Verreweg de meeste van de 2700 mede-reizigers waren opgespoord door de joodse brigades. Deze stroopten heel Europa af op zoek naar overlevende joden, met het dringende advies naar Palestina te komen.
         Het schip was ontzagwekkend volgepropt. Max en zijn echtgenote hadden benedendeks ieder exact 40 bij 50 bij 180 cm ruimte voor zichzelf beschikbaar.
         Op 4 mei 2014 zond de Joodse Omroep een documentaire uit over deze illegale immigratie, getiteld ‘Een rest keert weer’, zie: http://joodseomroep.ntr.nl/.... Max en Lientje figureren daarin, in hun huis zijn opnamen gemaakt. “Het schip Theodor Herzl was na de Biesbosch het tweede schip waarop ik illegaal zat”, zegt Max.
         Max ging ook in zijn nieuwe vaderland als landmeter werken en op 14 februari 1949 werd het eerste kind geboren, Gideon. Later kwamen Amon en Ilan erbij. Veertien jaar bleef het echtpaar in Israël. Daarna emigreerde het opnieuw, naar de Verenigde Staten, naar Yorktown-Heights in de staat New York, waar hij zich omschoolde tot computerprogrammeur.
         En daar, in diezelfde staat, wonen zij nog altijd, tobbend met de gezondheid, maar al 67 jaar getrouwd.

Onderscheiding
Voor hun onbaatzuchtige, hartelijke en levensreddende hulp aan Max Noach is de families Feringa en Roggeveen eer betoond. Op 5 oktober 2010 werden in het Canadese Toronto de certificaten uitgereikt die horen bij de Yad Vashem-onderscheiding Rechtvaardige onder de Volkeren. Max Noach woonde de plechtigheid bij, samen met nog bijna duizend belangstellenden.
         Voor sommigen kwam de erkenning postuum. Voor Kees Roggeveen bijvoorbeeld. Hij was naar Canada geëmigreerd, en in 1987 overleden in Charlottetown. Zijn zoon Joost nam de onderscheiding in ontvangst.
         Voor vader en moeder Feringa kwam het eerbetoon ook te laat. Max Noach had altijd contact gehouden met deze Sliedrechtenaren. In 1981 had hij hen zelfs ontmoet bij een bezoek aan Holland. Maar Klaas stierf in 1989 in Zeist, op 92-jarige leeftijd. Zijn vrouw Boukje was drie jaar daarvoor, in 1986, overleden, op 82-jarige leeftijd in De Bilt. Hun zoon Johan vertegenwoordigde hen bij de hommage in Toronto.
        
Op dat Dordtse station, maar ook al daarvoor en zeker nog lang daarna, heeft Max Noach keer op keer groots geboft. Heel zijn lange leven zijn hem wrede tegenslagen bespaard gebleven. Zoals hij zelf concludeert in zijn Engelstalige levensverhaal: “It is unbelievable that my luck never ran out.”

Toch nog overlevenden bij familie van Lientje Polak  

Letterlijk schrijft Max Noach in zijn levensgeschiedenis over de familie van zijn vrouw Lientje Polak: “There were no survivors in the family.” Niemand had de verschrikkingen van de nazi’s overleefd, de familie Polak was volledig uitgemoord – op Lientje na dan.
         Maar er zijn wel degelijk enkele overlevenden, beaamt Max desgevraagd. Wat hij schreef, klopte toen hij aan zijn boek begon, in de jaren tachtig. Hij wist niet beter. Inmiddels is er meer bekend geworden. Max gaat zijn levensverhaal op dit punt aanpassen.

Broer
Op de betrouwbare website Joods Monument is al een eerste aanwijzing te vinden dat er, afgezien van Lientje, nóg een overlevende is.
         Eerst wordt er gemeld dat Lientje’s vader Barend Polak (1901) op 31 maart 1944 is vermoord in een onbekende gemeente. Ook staat er dat haar moeder Betsy Barend (1901) is omgebracht in Auschwitz, op 10 september 1943. De website sluit daarna af met de mededeling “twee kinderen die nog thuis woonden, de oorlog hebben overleefd”.
         Namen worden niet genoemd, maar napseuringen leren dat het ene kind Lientje blijkt te zijn, het andere haar broer Henri. “Overleefd” is overigens een misplaatst woord. Henri Barend Polak (19 januari 1925) heeft weliswaar de jodenvervolging doorstaan, maar niet de oorlog.
         Max vertelt iets over de achtergrond van dit “droevig verhaal”.
         Lientje en Henri wisten, in tegenstelling tot hun ouders, te ontkomen aan de Hollandsche Schouwburg in Amsterdam, de verzamelplaats voor bijeengedreven joden. Lientje kon onderduiken bij een boer in Barneveld “die niet wist dat zij joods was”. Henri week uit naar Frankrijk. Na D-Day, na de invasie, werd hij er lid van de legendarische Irenebrigade, die tot dan in Engeland gelegerd was.
         De brigade bereikt op een bepaald moment Vlodrop, Zuid-Limburg. In een gebouw hadden de Duitsers een groep mensen opgesloten, en daar omheen mijnen gelegd. Korporaal Henri, lid van de mijnopruimingsdienst, bood zich aan als vrijwilliger. Maar er ging iets mis bij het verwijderen van de mijnen, aldus Max, en hij verloor het leven, op 3 maart 1945. Na de oorlog heeft een kapitein van de brigade Lientje in Palestina weten op te sporen. Hij vertelde wat er was gebeurd en “gaf veel morele steun”.
         Henri was aanvankelijk begraven op een katholieke begraafplaats – “onheilige grond”– en ook nog eens tussen twee Duitsers. Het is Lientje evenwel “na veel moeite”, onder andere met een brief aan de koningin, gelukt haar broer herbegraven te krijgen, op de joodse afdeling van de algemene begraafplaats in Maastricht. Zij en Max hebben het graf twee keer bezocht.
        
Nicht
Nog een overlevende die naderhand opdook, was de neef Loek Polak uit Blaricum, telg van een gezin waarmee de familie van Lientje voordien geen contact had. Loek wist zijn volle nicht na meer dan vijftig jaar in de VS op te sporen. Zij hebben elkaar daar ontmoet en telefoneren nu regelmatig.
         Van het Voorburgse gezin waarvan Max deel uitmaakte, is iedereen in leven gebleven. Maar de jongste broer van zijn vader, Simon Machiel Noach (Deventer, 27 december 1887), is op 3 oktober 1941 vermoord in Mauthausen. En de toekomst van de zus van zijn moeder, de weduwe Dieka Querido-Zilverberg (Steenwijk, 15 maart 1878), ging aan diggelen in Sobibor, op 20 maart 1943.
            Van de overige familieleden zijn er meerderen getrouwd met niet-joden, en dat heeft “een beetje geholpen”, constateert Max achteraf.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'