Het voorbije joodse dordrecht

Archiefdossier nr. 2274: veelzeggende
correspondentie over Dordtse joden

Het legendarische Electro Motoren Fabriek (EMF) aan de Korte Parallelweg

Het legendarische Electro Motoren Fabriek (EMF) aan de Korte Parallelweg. Hier mocht de 17-jarige joodse Robert van Raalte als volontair gaan werken, nadat hij was gescreend en in orde bevonden.
Foto RAD (nr. 309_105853)

Eén dossier, zeven verhalen.
        Een eind verwijderd van de Dordtse binnenstad, op het industrieterrein Dordtse Kil, staat het zogenoemde Stadsdepot. Dit tamelijk ontoegankelijk ogende gebouw is het externe depot van het Regionaal Archief Dordrecht (RAD), dat juist midden in de binnenstad is gevestigd. Het depot herbergt zo’n tien kilometer aan papieren archieven, tienduizenden foto’s en talrijke voorwerpen, waaronder ook de schilderijencollectie van het Dordrechts Museum.
Wie het juiste nummer weet, kan uit het depot een map opvragen, om die vervolgens te bestuderen in de studiezaal van het RAD in het Hofcomplex.
        Het dossier-met-de-zeven-verhalen heeft invoeringsnummer 2274 en een titel die even zakelijk als veelzeggend is: Maatregelen tegen Joden tijdens de Duitse bezetting. Dan weet de lezer ongeveer wel wat hem te wachten staat: onaangename treurigheden.
        In de map, vrij bescheiden van omvang, ligt allerlei correspondentie verzameld, die zich heeft afgespeeld rondom de joden van Dordrecht. In de meeste gevallen zijn het brieven die particulieren en (Duitse) instanties in de oorlog hebben gestuurd naar ‘den Heer Burgemeester’ − of andersom. Ze zijn vrijelijk in te zien, want tegenwoordig openbaar.
        De redactie van deze Stolpersteine-website heeft dit dossier doorgenomen, en was verrast. Hoewel zij inmiddels redelijk op de hoogte dacht te zijn van de lotgevallen van Dordtse joden tijdens de bezetting, bleek de map kwesties te bevatten die niet eerder aan het licht zijn gekomen, zeven in totaal. De redactie besloot ze stuk voor stuk te onderzoeken, want ook de kwesties uit stuk 2274 vertellen immers elk voor zich het verhaal van het joodse leed tijdens de Holocaust.
        Van alle personen die figureren in het dossier heeft de redactie nagetrokken wat er naderhand van hen is gewordend. Hebben zij de oorlog weten te overleven of juist niet? Er kwam naar voren dat hun levens dikwijls eindigden met de bijna onvermijdelijke dood in een vernietigingskamp. Maar heel soms was er een monter, vrolijkstemmend slot: ze hadden het gered en leefden nog lang nadien.
        De verhalen die de research opleverde, zijn soms kort, soms iets langer. Met opzet zijn ze niet los van elkaar onder aparte nummers op deze website geplaatst, maar overzichtelijk bij elkaar, hier in dit ene artikel – zeven verhalen uit één dossier.

commissaris van politie deelt de burgemeester mee dat Van Raalte deugt

De commissaris van politie deelt de burgemeester mee dat Van Raalte deugt. “Hij staat alhier gunstig bekend.” Van Raalte weet de oorlog te overleven, hij overlijdt in Israël in 2014.
Redactie Website

Volontair
Op 2 november 1940, een halfjaar nadat Nederland was ingelijfd door de Duitsers, betrad de 17-jarige Robert van Raalte Dordrecht. Hij, geboren in Den Haag op 16 maart 1923, ging als volontair werken bij de Electro Motoren Fabriek (EMF), op de hoek van de Korte Parallelweg en het Wilgenbos. Robert kwam te wonen in de Sumatrastraat, op nummer 7 rood (nu 1).
        Een jaar later, op 1 december 1941, schreef de lokale commissaris van politie, B.G. Meijer, een brief naar burgemeester J. Bleeker. Blijkbaar was er navraag gedaan naar afkomst en antecedenten van Robert van Raalte, want Meijer stelde de burgemeester ervan op de hoogte dat Van Raalte “staat ingeschreven als jood”. Maar, voegde hij toe: “Hij staat alhier gunstig bekend. Op politiek gebied treedt hij niet op den voorgrond. Te dezer stede kwam hij met de Justitie niet in aanraking.”
        Van Raalte deugde dus, al garandeerde dat niets. In de ogen van de Duitsers diende iedere jood gewoon gedood te worden.
        Robert van Raalte, zo blijkt uit naspeuringen, is aan dit noodlot ontsnapt, en hij niet alleen. Ook zijn vader Ernst van Raalte (Rotterdam, 29.7.1892), zijn moeder Ida Estella Mathilde Simons (Den Haag, 7.1.1895), zijn zus (Maja Constance, 1.4.1925) en zijn broers Hans Joël (23.1.1919), Tom Joseph Abraham (9.11.1920) en Frank Evert (‘Peretz’, 15.8.1928) wisten uit handen van de nazi’s te blijven. Hoe hen dat is gelukt, is niet bekend.
        Robert van Raalte is overleden in Israël, in Haïfa, op 31 oktober 2001, op 78-jarige leeftijd. Zijn vader stierf in Den Haag op 16.11.1975, 83 jaar ou01 Zijn moeder is 92 geworden; zij overleed in diezelfde gemeente op 1.12.1987.

Koopman benoemd tot directeur van de GG&GD in Dordrecht

Koopman kwam op 28 maart 1938 met zijn gezin vanuit Haren naar Dordrecht, en ging er wonen aan de Singel, op nummer 314, zoals blijkt uit deze gezinskaart. Hij is in 1988 in Ede overleden.
Foto’s RAD

Een foto van de arts Koopman, op de voorpagina van ‘De Telegraaf’ van 18 maart 1938. Koopman, chef van de Militaire Geneeskundige Dienst in Groningen, was zojuist benoemd tot directeur van de GG&GD in Dordrecht.
Foto Delper

Samuel Barkelau, 80 jara oud, mag niet vervoerd worden

Samuel Barkelau, 80 jara oud, mag niet vervoerd worden, oordeelt de GG&GD-directeur dr. Koopman in 1943 in een brief. Transport zou hem het leven kosten. Barkelau is hiermee gered, hij overlijdt in 1950.
Foto Redactie Website 

Ziek
Midden in de oorlog, op 1 oktober 1943, stond Samuel Marcus Barkelau op het punt om gedeporteerd en afgevoerd te worden. De jodenvervolging was in volle gang. Maar de directeur van de Gemeentelijke Geneeskundige- en Gezondheidsdienst (GG&GD), dr. P.J. Koopman, achtte een transport onverantwoord; Samuel Barkelau kon erdoor overlijden. In een ambtsbericht, aangetroffen in map 2274, schreef Koopman op 1 oktober 1943 in de taal van de bezetter: “Auf meiner amtsarzlichen Untersuchung vom 1. Okt. 1943 geht hervor, dasz die obengenannte Person, welche 80 Jahre alt is, derart gefährlich krank ist, dasz jeder Transport seinem Leben ein Ende zuführen kann.”
        Of Koopman tegenover de Duitse autoriteiten overdreef of naar waarheid waarschuwde, is niet meer na te gaan. Feit is dat het ambtsbericht Barkelau heeft gered.
        Samuel Barkelau was een Zeeuw, geboren in Zierikzee, op 18.9.1863. Hij trouwde op 22.2.1893 met Helena Hamme (1.12.1870) uit Vlissingen. Zij kregen in datzelfde Vlissingen vier kinderen, van wie de eerste, Marcus Samuel (20.7.1893) al na ruim twee weken overleed, op 6.8.1893). Helena, de echtgenote, stierf nog voordat de oorlog begon in Middelburg, op 1.2.1940, 69 jaar oud. Hun dochter Elisabeth (11.11.1900) is tijdens die oorlog vermoord, in Sobibor, op 26 maart 1943, 42 jaar oud.
        Samuel Barkelau is in de oorlog naar Dordrecht verhuisd en in die stad ook na de oorlog blijven wonen. Hij overleed op 2 februari 1950, 86 jaar oud. Zijn dochter Esther (15.8.1894) overleefde de oorlog ook; net als zijn zoon Levie Marcus Samuel Barkelau (27.1.1899). Esther stierf op 19.5.1980, 85 jaar oud, Levie in Wageningen op 3.9.1974, 75 jaar oud.

Marcus Meijer is chronisch en besmettelijk ziek

Ook voor Marcus Meijer neemt dr. Koopman het op. De man is chronisch en besmettelijk ziek, deelt hij mee. Meijer weet hierdoor de Holocaust te overleven, hij sterft in 1977.
Foto Redactie Website

Besmettelijk
Eenzelfde ambtsbericht als over Samuel Barkelau schreef dr. Koopman een week later, op 7 oktober 1943, over Marcus Meijer. Ook deze man, geboren in Dordrecht op 16.3.1890, kon niet vervoerd worden; hij leed aan een besmettelijke ziekte. Meijer was, verklaarde Koopman, “seit mehr als einem Jahre chronisch krank”, hij wordt “zu Bette verpflegt”, en er was “Ansteckunsgefahr”.
        Meijer werd met rust gelaten, en slaagde er aldus in de oorlog onbeschadigd door te komen. Hij overleed ‘pas’ in 1977, op 28 maart, 87 jaar oud, in Dordrecht. Marcus is overigens de echtgenoot van Esther Barkelau, de dochter van de eerder genoemde Samuel en Helena. Marcus en Esther woonden in Dordrecht op de Vest, op nummer 57b. Zie voor meer details over de oorlogstijd ook op deze site verhaal 101: Terwijl de Dordtse Leni onderdook in Rotterdam, verdween haar familie.
        Pieter Johannes Koopman, de GG&GD-directeur, is in 1988 in Ede overleden, op 13 oktober, 83 jaar oud. Hij (geboren in Utrecht op 2.5.1904) en zijn vrouw Wijnanda Vroon (Utrecht, 13.2.1907) kwamen op 28 maart 1938 in Dordrecht te wonen, vanuit het Groningse Haren. Het echtpaar, dat al twee kinderen had (Johannes Cornelia, Den Haag, 28.1.1933) en Anthonia (Groningen, 22.6.1935), kreeg er in Dordrecht nog drie: Helena Wilhelmina (10.5.1938), Wijnanda Hermina (10.5.1940) en Pieter Johannes (29.11.1945). Het gezin woonde op de Singel 314 (nu: 464).

familie Zadoks dreef een apotheek op de Voorstraat, op nummer 128

De familie Zadoks dreef een apotheek op de Voorstraat, op nummer 128. Op deze foto uit 1935 is deze zaak te zien, rechts. In de winkel met zonnekap zat banketbakkerij De Graaf, daarnaast de sigarenzaak van Langendoen en dan volgt drogisterij Zadoks. Twee zonen van Henri en Sara Zadoks, Barend en Philip Izak, zijn vlakbij Wüstegiersdorf omgebracht. Eén van hen heeft Dirk Dirks ontmoet.
Foto RAD (nr. 555_12609)


Dirk Harry Dirks is in Duitsland de zieke, joodse mede-Dordtenaar Zadoks tegengekomen

Dordtenaar Dirk Harry Dirks is in Duitsland, in Wüstegiersdorf, de zieke, joodse mede-Dordtenaar Zadoks tegengekomen en legt hierover in juni 1945 een verklaring af. Hij weet niet welke Zadoks het betrof.

Doodschieten
Kort na de oorlog, op 15 juni 1945, meldde Dordtenaar Dirk Harry Dirks (geboren 3 mei 1913) zich bij het Dordtse districtskantoor van het zogeheten Afwikkelingsbureau van de landelijke organisatie voor onderduikers. Het bureau bevond zich in het gebouw van Vroom & Dreesmann, aan de Voorstraat. Dirks, van beroep bakker en wonend aan de Camphuijzenstraat 13 (nu 25), kwam een belangwekkende verklaring afleggen.
        Dirks was in januari 1945 tijdens een razzia gearresteerd en overgebracht naar Duitsland. Daar werd hij tewerkgesteld in Comnitz, in Wüstegiersdorf en verschillende andere plaatsen.
Op één bepaalde locatie was hij een mede-Dordtenaar tegengekomen, “ene Heer Zadoks”, zoals het Afwikkelingsbureau schreef in een brief aan burgemeester Bleeker, een brief die vergezeld ging van de op schrift gestelde verklaring van Dirk Harry Dirks. Beide stukken zitten ook in map 2274.
        Het was in Wüstegiersdorf in het kreis Waldenburg, dat Dirks Zadoks ontmoette. Wüstegiersdorf heet tegenwoordig Gluszyca en is Pools, destijds lag het in Duits, want Silezisch grensgebied. Zadoks, verklaarde Dirks, was “een Joodse man van Nederlandse nationaliteit”. “Hij vertelde dat zijn vader eigenaar van een bankgebouw tegenover de Nieuwbrug was geweest. Of Zadoks nu dezelfde eigenaar was van de drogisterij op de Voorstraat, of een familielid daarvan”, kon Dirks zich “niet goed” herinneren.
        “Zadoks was ziek en lag in een Jodenkamp met ongeveer 2000 zieke Joden”, vervolgt Dirks, die hem “drie weken voor de bevrijding” had gezien en gesproken. “Zadoks verklaarde dat het niet lang moest duren, anders haalde hij het niet. De Lagerführer zei: ‘Ik heb nog een 1000 Joden waar ik niet weet wat ermee te moeten beginnen, ik denk dat ik ze maar doodschiet.’ Deze zin hebben andere Dordtenaren ook opgevangen van hem. De behandeling die Zadoks kreeg was meer dan slecht. Vele malen werd hij mishandeld en de lichamelijke toestand van hem was erbarmelijk.”
        Dit was de verklaring van Dirks, een verklaring die het Afwikkelingsbureau Bleeker deed toekomen in zijn functie als voorzitter van het Rode Kruis Comité in Dordrecht. Misschien legde Dirks zijn verklaring af, om de familie Zadoks op de hoogte te brengen van het nare lot van één hunner.
        Het trieste is dat de familie Zadoks volledig is uitgeroeid. Betreurenswaardig is evenzeer dat Dirks geen voornaam noemt. Van het gezin Zadoks, dat woonde op de Voorstraat, op nummer 128 (nu: 164), zijn namelijk twee kinderen omgebracht, Barend (4.11.1918) en Philip Izak (19.12.1923), beiden op 21 januari 1945, in Blechhammer. Blechhammer was “een groot dwangarbeidskamp tot april 1944, daarna fungeerde het als subkamp van Auschwitz”, meldt de encyclopedische website Wikipedia. Het lag in het Oppersilezische dorp Sławięcice, dat weer vlakbij Wüstegiersdorf ligt.
        Barend en Philip Izak verloren het leven in het laatste oorlogsjaar, hun ouders eerder. Vader Henri (17.10.1877) is op 14 januari 1943 in Auschwitz vergast, moeder Sara Paërl (Amsterdam, 17.2.1889) overkwam dit enkele maanden daarvoor op 19 november 1942. Voor de vier gezinsleden Zadoks zijn op 18 februari 2015 Stolpersteine gelegd, pal voor hun vroegere woning. Henri Zadoks was drogist.
        Dirk Harry Dirks, getrouwd met Elisabeth de Jong, is na de oorlog verhuisd van de Camphuijzenstraat naar de Groenmarkt 46 (op 19.6.1946), daarna, op 14.6.1947, naar de Tolbrugstraat Waterzijde 8 zwart (nu 41). Hij overleed op 10 november 1954.

de bakkerij van de familie Schepers

Dit is de bakkerij van de familie Schepers, op de hoek van de Van Strijsingel en de Spuiweg.
Foto RAD (nr. 55_30120)


Bankerbakker Schepers vraagt of hij de joodse juffrouw Mina van Berg weer in dienst mag nemen

Bankerbakker C.P. Schepers vraagt de burgemeester of hij de joodse juffrouw Mina van Berg uit Groningen als winkelhulp weer in dienst mag nemen. De burgemeester meldt dat daar geen bezwaar tegen is, maar Mina moet dan wel in Den Haag toestemming vragen. Het is er waarschijnlijk niet van gekomen, Mina van Berg is althans vermoord in Auschwitz.

Winkeljuffrouw
Op 27 september 1941 deed C.P. Schepers, zoon van banketbakker M. Schepers, een dringend verzoek aan burgemeester Bleeker. Hij zou, schreef hij in een brief, graag de Gronings-joodse mejuffrouw Mina van Berg weer als winkelhulp in dienst nemen, maar er gold intussen een verhuisverbod voor joden. Kon de burgemeester iets voor hem betekenen?
        Mina van Berg, geboren in Groningen op 12 mei 1910, had al eerder klanten van de bakkerij op de hoek van de Singel (262; nu 348) en de Spuiweg aan brood en lekkernijen geholpen. Maar op 29 mei 1941 was zij vertrokken naar Amsterdam, om er als hulp in de huishouding te gaan werken. Het beviel haar er kennelijk niet, want zij liet bakker Schepers weten te willen terugkeren. Zoals Schepers de burgemeester berichtte, wilde zij “weer graag in het vak terug”. “En daar er voor haar indertijd geen ander genomen was, kon zij bij ons terugkomen.”
        Schepers was al bij “de Duitsche politie aan den Burgemeester de Raadtsingel” wezen vragen of er “bezwaar bestond tegen het huren van joodsch personeel”. “Hierop mocht ik een ontkennend antwoord ontvangen”, laat Schepers de burgemeester weten, vandaar zijn verzoek: “Of het u mogelijk is iets ten haren gunste te doen.” Hij voegde het huidige adres bij van Mina van Berg: het ouderlijk huis in Groningen, aan de Roode Weeshuisstraat 34.
        In map 2274 zit een brief van de Commissaris van Politie aan Bleeker, gedateerd 3 oktober 1943. De commissaris deelt desgevraagd mee dat er inderdaad ontheffing kan worden verleend op het verhuisverbod voor joden. Maar dan moet juffrouw Van Berg zich wel wenden tot de Commissaris-Generaal voor de Veiligheid in Den Haag.
        Of Mina van Berg dit heeft gedaan, is niet te achterhalen. Vermoedelijk heeft zij er van afgezien: joden werden in toenemende mate buitengesloten en opgepakt.
        Wat vaststaat is dat juffrouw Van Berg is vermoord, op 25 januari 1943, in Auschwitz, 32 jaar oud. Het complete gezin Van Berg is in de oorlog systematisch uitgeroeid: vader Marcus (Groningen, 28.2.1886) samen met zijn vrouw Leentje van Berg-Cohen (Loppersum, 7.3.1881) tegelijk op 15 oktober 1942, in Auschwitz. Mina’s jongere zus Henriëtte (4.10.1911) werd op 10 september 1942 vergast, ook in Auschwitz, net als haar jongere broer Herman (15.5.1920), op 28 februari 1943.

De Dordtse commissaris van politie dient bij de burgemeester een rekening in

De Dordtse commissaris van politie dient bij de burgemeester een rekening in, onder andere voor het vervoer van joden naar Den Haag en Rotterdam. De smid Mookhoek moet 12,20 gulden betaald worden voor het bijmaken van nieuwe sleutels in jodenwoningen.
Foto Redactie Website

Declaratie
In map 2274 bevindt zich ook een rekening, door de plaatsvervangend korpschef Ad. J. Verlooij op 4 november 1943 verzonden naar de burgemeester. Verlooij meldt dat door “mijn tak van Dienst” tot 1 oktober 1943 de navolgende uitgaven zijn gedaan. Daarna volgt een opsomming, die strikt zakelijk is, maar met de kennis van nu ijzingwekkend.
        De eerste uitgave betreft het huren van “een auto voor Jodenvervoer” op 9 november 1942. De auto was geleverd door garagehouder Th. van Duren, Singel 292-296 te Dordrecht. Kosten: ƒ 10,50.
        De Gemeentelijke Reinigings- en Ontsmettingsdienst brengt ƒ 55,50 in rekening. Zij heeft op 9 november 1942 “zesmaal Joden vervoerd met de ziekenauto van Dordrecht naar het Nederlands-Israëlitisch Ziekenhuis in Rotterdam”. Ook heeft zij die dag 1 persoon vervoerd van zijn woning naar het Diaconessen Ziekenhuis in Dordrecht. Kosten: ƒ 5,00.
        Smid D. Mookhoek van de Grotekerksbuurt, heeft een rekening ingediend voor “het openmaken van buitendeuren en het bijmaken van sleutels in Jodenwoningen”, voor in totaal ƒ 12,20.
        Verder is er door de politie op 26 oktober 1943 nog ƒ 2,30 uitgegeven “voor onkosten van de begeleiders van een transport Joden naar ’s-Gravenhage”. Totale uitgaven: ƒ 85,50.



Opperwachtmeester Vink deelt mee dat de jood V.d. Hoek niet meer in Dordt woont

Opperwachtmeester J. Vink deelt op 10 februari 1944 mee dat hem bij onderzoek is gebleken dat de jood V.d. Hoek al geruime tijd niet meer in Dordt woont. Maar er is geen jood V.d. Hoek; dat is de firmanaam voor de winkel van Leon Cohen.
Foto’s Erica van Dooremalen

Sleutel
De laatste kwestie uit dossier 2774 is een vreemd geval.
        Het begint ermee dat de burgemeester op 3 februari 1944 een schrijven krijgt van ‘Omnia Treuhandgesellschaft m.b.H.’ uit Rotterdam. Omnia was, legt Wikipedia uit, “een Duitse trustmaatschappij, die tijdens bezetting joodse ondernemingen te gelde maakte (liquideerde) voor het Duitse Rijk”.
        Omnia wilde weten of V.d. Hoek van de Voorstraat 111 (nu: 143) daar nog woont, waar de sleutel van het pand is gedeponeerd en of zich in de woning “noch Warenvorraete oder Inventar befinden”.
        Ter toelichting: op het betrokken adres bevond zich een winkel in leer, die eigendom was van de Firma Van der Hoek. De winkel werd gedreven door Leon Cohen uit Rotterdam. Leon is een zoon van Benjamin Cohen en Roosje van der Hoek. Vandaar de firmanaam.
        Om de vragen van Omnia te kunnen beantwoorden, schakelt de burgemeester de politie in. Op 10 februari 1944 rapporteert opperwachtmeester J. Vink dat hem bij onderzoek is gebleken dat “V.d.Hoek jood is en dientengevolge geruimen tijd niet meer te Dordrecht woonachtig”. En dat volgens de leider van de NSDAP te Dordrecht, te vinden op Vest 3, de sleutel van het pand “onder zijn bewaring is” en dat in het pand “geen inventaris meer aanwezig is”.
        De burgemeester geeft deze informatie door aan Omnia.

Cohen is gearresteerd op 4 november 1942

Cohen is gearresteerd op 4 november 1942 en uit politierapporten blijkt dat Vink erbij  aanwezig was toen Cohen de volgende dag naar Rotterdam werd overgebracht. In februari 1944 was Cohen ook al een jaar dood, vermoord in Auschwitz.
Foto’s Erica van Dooremalen

        Wat aan het rapport van Vink vreemd is, is dat hij er zelf bij was toen Leon Cohen, die op woensdag 4 november 1942 was gearresteerd, op donderdag de vijfde om half negen naar Rotterdam werd overgebracht. Vink was een van de begeleiders, zo blijkt uit de (gedigitaliseerde) politierapporten uit die tijd. Met andere woorden, Vink “moet dus in 1944 hebben geweten dat er in Voorstraat 111 niemand meer woonde”, zo concludeert de Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen.
        Vink’s melding dat de jood V.d. Hoek al “geruime tijd” niet meer in Dordt woont, is lachwekkend. Roosje van der Hoek, geboren in Rotterdam op 7.8.1841, was toen al 26 jaar dood, overleden als zij is in Poortugaal op 19.4.1918. Haar man Benjamin, Leon’s vader, was al veel eerder gestorven, op 18.8.1887.
        Nog wranger is dat op het moment dat opperwachtmeester Vink in februari 1944 zijn bevindingen uittikte, ook Leon Cohen al niet meer leefde. Cohen, geboren in Rotterdam op 4.9.1880, is op 19 februari 1943 vermoord in Auschwitz, 62 jaar oud, vijftien maanden dus nadat hij door Vink naar Rotterdam was getransporteerd. Ook Leon’s vrouw, Margaretha van Hachgenberg (Rotterdam, 4.3.1876) is diezelfde dag vergast in Auschwitz, op 66-jarige leeftijd.
        Het echtpaar Cohen had één zoon, de accountant drs. Bernard Abraham Cohen (Rotterdam, 10.10.1903). Deze woonde in Dordrecht op de Groenedijk, op nummer 84. Bernard en zijn vrouw Elisabeth Duits (Dordrecht, 21.11.1907) zijn tegelijk omgebracht, ook in Auschwitz, op 30 september 1942. Hun drie dochters Lily Greta, Erna en Clara hebben de oorlog overleefd, zie verhaal 84, Ook twee Dordtse families belandden in beruchte Kazerne Dossin van Mechelen, op deze site.

Leon Cohen en zijn winkel in leer op de Voorstraat

Dit is Leon Cohen, gefotografeerd op 13.8.1926. Hij en zijn vrouw Margaretha van Hachgenberg zijn op dezelfde dag vergast in Auschwitz, op 19 februari 1943. Hun zoon Bernard en diens vrouw Elisabeth Duits werden daar eveneens vermoord, tegelijk op 30 september 1942.
Foto RAD 309_6232)

In dit middelste pand was destijds de winkel in leer van Leon Cohen gevestigd. Voor de deur zijn in februari 2015 twee Stolpersteine aangebracht, voor Leon en zijn vrouw. Foto Redactie Website

Failliet
Van Dooremalen, die vrijwillig grote openbare archiefbestanden digitaliseert voor haar website dordtenazoeker.nl, denkt te kunnen verklaren waarom de winkel van Leon Cohen op naam van Van der Hoek stond. In 1909, ontdekte zij, is hij in zijn woonplaats Rotterdam door de rechtbank failliet verklaard. In Dordrecht, waar hij in 1911 met zijn vrouw en zoon komt te wonen, wordt hij een groothandelaar in lederwaren, en begint er de winkel op de Voorstraat. “Misschien mocht hij zelf geen firma oprichten, wegens dat faillissement, en helpt daarom zijn moeder Roosje van der Hoek hem”, veronderstelt Van Dooremalen.
        Leon Cohen kocht het desbetreffende pand in 1920 van de Haagse arts dr. Johannes David Kaijser (1862-1940). Behalve lederwaren waren er ook schoenmakersgereedschappen en fournituren te koop. Op later leeftijd wordt Leon Cohen eerst secretaris, daarna voorzitter van de afdeling Dordrecht van de Nederlandsche Zionistenbond.
        Duidelijk is dat agent Vink een nogal flodderig rapportje heeft uitgebracht, met oudbakken gegevens. Hij wist wel degelijk beter.
        Johann Vink is geboren in Duitsland, in de Stad Rheine, op 20.10.1894, als zoon van Jan Vink en Christiana Lammers. Hij trouwde als 24-jarige op 22 januari 1920 in Dordrecht met de 25-jarige Aartje Gaasbeek (13.6.1894) uit Ede. Zij gingen wonen op de Zuidendijk, op nummer 32. Hij is in 1970 overleden, op 12 januari; zij op 24.8.1958, beiden te Dordrecht.
        Het pand Voorstraat 111 is na de oorlog eigendom geworden van de drie dochters van Leon en Margaretha Cohen.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'