Het voorbije joodse dordrecht
Na Barend Katan heeft Dordrecht
nooit meer een rabbijn gekregen
Barend Katan, op een foto, gemaakt in 1935, uit het Dordtse archief. |
Barend Josua Katan geniet een twijfelachtige eer: hij is de laatste rabbijn van Dordrecht.
Na hem heeft de joodse gemeente van Dordrecht nooit meer zo’n functionaris gekend, om een vrij onthutsende reden: er was geen joodse gemeenschap meer om rabbijn voor te wezen. Dordrecht is in de Tweede Wereldoorlog zo grondig geariseerd, dat er geen joodse gemeente meer overbleef. Zij is weggevaagd, van enkele honderden leden teruggebracht tot 55.
Barend Josua Katan heeft niet geweten dat hij de allerlaatste rabbijn van Dordrecht zou zijn. Hij heeft wel meegemaakt hoe kwaadaardig de Duitsers joden bejegenden, persoonlijk zelfs: hij werd op 21 februari 1941 in Gorinchem ontslagen als leraar Hebreeuws, op bevel van de bezetter. Hij zal ook voorvoeld hebben hoe pijnlijk al dit agressieve anti-semitisme voor het jodendom zou uitpakken.
Maar dat de Duitse jodenhaat tot een massale, stelselmatige jodenvervolging en -vernietiging zou leiden, op ongekend grote schaal en òòk in zijn Dordrecht, heeft hij niet geweten. Kon hij ook niet weten. Barend Josua Katan werd in 1942 al bij de allereerste deportatie in Dordrecht opgepakt en weggevoerd. Op 30 april 1943 vermoordden onverschillige nazi’s hem in Auschwitz, op 38-jarige leeftijd.
De Holocaust was al wel gaande, maar pas na de oorlog kon Dordrecht de balans opmaken. En toen bleek de joodse gemeenschap uitgedund, en Dordrecht ontjoodst. Dordrecht was voor de weinige joodse overlevenden een onverdraaglijke stad geworden. In De verdwenen Mediene Dordrecht, een boek dat juist is gewijd aan die ondergang, wordt een joodse oud-Dordtenaar geciteerd. “Dordrecht was voor mij als een begraafplaats”, zegt hij, “alles herinnerde aan dood en verlies.”
De joodse gemeenschap was ontwricht, Katan werd de laatste rabbijn. En 75 jaar nadien is dit nog altijd het geval.
Hoe kwam Barend Josua Katan eigenlijk in Dordrecht terecht? Hoe ging hij tewerk als rabbijn, wie was hij als persoon? En wat is er met zijn vrouw en drie kinderen gebeurd? Een portretterend verhaal, over zijn leven en werk.
De gezinskaart van de familie Katan in Rotterdam. Barend Josua is het eerste van de drie kinderen. |
De loopbaan van Katan aan de hand van berichten in Gorkumse kranten: Katan wordt benoemd tot waarnemend vorzanger (11.9.1925), tot leraar Hebreeuws in Dordrecht (4.5.1932), tot rabbijn in Dordrecht (18.3.1932), tot tijdelijk leraar Hebreeuws in Gorkum (27.5.1932) en tot vaste leerkracht Hebreeuws (30.8.1933). |
Bruusk
Op 25 juli 2011 werden in Brielle, op verschillende adressen, struikelstenen geplaatst voor 21 vermoorde joodse inwoners. De Stolpersteine dienen als een kleine herinnering aan gewone mensen die gewoon hun leven hadden willen leiden. In de Voorstraat verschenen vijf steentjes, vlakbij de winkel in goud, zilver en klokken die Israël Levie (‘Ies’) Katan (1894) daar dreef - totdat hem werd bevolen zich op 27 oktober 1942 met zijn gezin te melden bij het gemeentehuis, voor deportatie naar Westerbork.
Ies, zijn vrouw Francisca Katan-Beerenborg (1896) en hun drie kinderen Kaatje Cato (‘Kitty’, 1929), Levie (‘Loutje’, 1930) en Guus (‘Guusje’, 1935) vertrokken, waarna hun levens bruusk werden ingekort. Moeder Francisca en haar kroost waren een week later al dood, in Auschwitz, op 5 november 1942. Vader Ies werd onderweg uit de trein gesleept, tewerkgesteld, om op 31 maart, waarschijnlijk van uitputting, te sterven, ergens in Midden-Europa.
Bij de steenlegging in Brielle hield dr. Martijn B. Katan, biochemicus en emeritus hoogleraar voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam, een toespraak. Hij bleek de herkomst van de familienaam exact, en in ingetogen, elegant-eenvoudige zinnen, te kunnen herleiden, tot tweehonderd jaar terug. Omdat Martijn Katan een verre verwant is van de Dordtse rabbijn Barend Josua Katan, en omdat Kitty, dat 13-jarige Brielse meisje, een achter-achternicht is van diezelfde Barend, wordt die geschiedenis hier kort weergegeven.
In 1932 trouwt Barend Katan in Gorinchem met Cornelia Vriesland, bericht het Nieuwsblad voor Gorinchem en Omstreken in de uitgave van 9 december. |
Achternaam
“Op 27 december 1811”, begon Katan, “stond er een jood genaamd Salomon voor de burgemeester van Maassluis, hier tien kilometer vandaan. Nederland was toen een Franse provincie. Salomon had geen achternaam, maar zijn vader heette Marcus en daarom werd hij Salomon Marcus genoemd. Maar de Franse bezetter wou dat iedereen een achternaam had. Dat gaf meer grip op de bevolking, bijvoorbeeld als ze jongens wilden oproepen voor het leger. Salomon koos tweehonderd jaar geleden als achternaam Katan. Dat is Hebreeuws voor ‘klein’.”
Salomon had een broer die Izaak heette. Deze koos een andere achternaam, Gazan. Dat betekent voorzanger. “Inderdaad was hun vader Marcus rond 1760 voorzanger in de synagoge van Leiden, en zijn zoons zetten dat voort, als bijverdienste. Verder liepen ze de boerderijen af met garen en band, want ze waren arm.”
Salomon Katan is de bet-betovergrootvader van Martijn Katan. Izaak Gazan is de betovergrootvader van Liesje Gazan uit de Nobelstraat 10 en van Miep Katan van de Nobelstraat 85, waar òòk nog Stolpersteine gelegd zouden worden die dag: allemaal gezinnen die waren vernietigd, respectievelijk 7 en 3 mensen tellend. Katan: “Die zijn dus allemaal familie van mij.”
Salomon Katan stierf vijf jaar later in Maassluis. En vanuit Maassluis vestigden ze zich eerst in het aanpalende Vlaardingen, daarna in Rotterdam, vervolgens verder in het land. “Dat uitzwermen”, lichtte Martijn Katan desgevraagd toe in een e-mail, “had denk ik te maken met het vinden van werk, en misschien ook met huwelijken. Zie bijvoorbeeld Jacob, de overgrootvader van Barend Josua Katan, die een bruid vond in Den Haag en daar ging wonen, althans daar werd zijn zoon Marcus geboren. Vervolgens verhuisde hij ergens in de 19de eeuw naar Rotterdam, net als mijn grootvader Nathan. Het is voorstelbaar dat ze elkaar gekend hebben en wie weet heeft de een de ander geholpen met het vinden van onderdak en werk.”
De benoeming van Katan tot opvolger van rabbijn Dasberg kan de joodse gemeente in Dordrecht alleen maar geruststellen, vindt het Nieuw Israëlitisch Weekblad op 18.3.1932 in een enthousiast artikel. |
Vierde graad
Zo gedetailleerd hoeft de stamboom van de Katans verder niet te worden geschetst. Vooral van belang is of de na-oorlogse Martijn Katan ooit al eens van de voor-oorlogse Barend Josua Katan had gehoord? Nee, reageert hij. “Alle Nederlandse Katans stammen af van dezelfde stamvader en zijn dus allemaal verwant, maar sommigen staan erg ver van mij vandaan.” Barend Josua is weliswaar een verre achterneef van Martijn Katan, “om precies te zijn een neef in de vierde graad”, maar tot in de jaren negentig wist hij niets van dit familielid.
Barend Josua kwam ter wereld in Rotterdam, op 20 januari 1905. Zijn vader Samuel (Rotterdam, 31.3.1877) was pettenmaker van beroep. Barend was het eerste kind van hem en zijn vrouw Rijntje Polak (Rotterdam, 21.4.1877). Een jaar verscheen dochter Sophia (6.8.1906), en op 29 augustus 1909 zoon Marcus.
Al op vrij jonge leeftijd vertrok Barend naar Amsterdam, volgens de gezinskaart op 28 oktober 1919. Hij was toen pas 14 jaar. Hij stond eerst nog ingeschreven op de kaart van ene Aron van Frank. Daarna, vanaf 11.11.1919, vestigde Barend zich in de Jodenbreestraat 52 3hoog. Zijn laatste Amsterdamse adres is, vanaf 30 mei 1930, de Kromme Mijdrechtstraat 65 3hoog.
Katan studeerde er godsdienst. Misschien was hij wel ‘gewoon’ een vroege leerling, en verklaart dat zijn vroege start. Nadat hij zijn studie had voltooid, werkte hij in Amsterdam als godsdienst-hoofdonderwijzer. Op 30 april 1932 vestigde hij zich in Dordrecht, op de Vrieseweg 18 rood (nu: 44). Tot die verhuizing had hij alle reden: op 15 maart 1932 al was hij namelijk benoemd tot rabbijn van Dordrecht. Op 1 mei deed Katan er officieel zijn intrede.
Hij volgde Samuel Dasberg op, die op 1 juli 1931 zijn werk in Dordrecht moest beëindigen. “Wegens ongesteldheid”, zoals archivaris René F. van Dijk schrijft in een terugblikkend artikel over de geschiedenis van het onderwijs in het Hebreeuws, op het Gorcumse gymnasium. Dasberg werkte vanaf 1 april 1916 op dit Stedelijk Gymnasium; een verzwakte gezondheid dwong hem op 60-jarige leeftijd deze nevenfunctie op te geven. Met ingang van 1 april 1932 kreeg hij eervol ontslag, aldus Van Dijk in Oud-Gorcum Varia (nr. 3, 19914), het tijdschrift van de vereniging Oud-Gorcum.
Al op 20 januari 1934 overlijdt Katans echtgenote Cornelia, iets meer dan een jaar na de huwelijksvoltrekking (NIW, 26.1.1934). Katan hertrouwt op 1 mei 1935 met Roza Duizend. |
Warmvoelend
Katan volgde Dasberg niet alleen als rabbijn op, hij ging net als Dasberg ook als Hebraïcus lesgeven op het Gorkumse en op het Dordtse gymnasium. In het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 18 maart 1932 werd de aanstelling van de eerwaarde Katan enthousiast begroet.
Met de keuze voor Katan, schrijft het tijdschrift, heeft de joodse gemeente van Dordrecht een leraar gekregen die “in alle opzichten een waardig opvolger” van Dasberg zal blijken. “De heer Katan is een man met een warmvoelend Joodsch hart, die aan uitgebreide Joodschen profaan wetenschappelijke kennis, takt en bescheidenheid paart, zoodat het voor de gemeente in het algemeen en voor de leden individueel een genot zal zijn met hem samen te werken in het belang van Jodendom en Joodsche Gemeenschap.”
Dordrecht zij gelukgewenst, en Amsterdam moet het betreuren dat het Katan niet aan zich heeft weten te binden, vond het NIW.
In familie-historisch opzicht was ook interessant dat Barend Katan nu Dordtenaar werd. Hij ging dienen in de stad waar zijn grootmoeder was geboren en getogen: Sophia Cohen de Heer (Dordrecht, 30.12.1840 - Rotterdam 20.11.1903).
Aanvankelijk woonde Katan in Dordrecht vanaf april 1932 aan de Vrieseweg, |
Verloofd
Zo voorspoedig als zijn komst verliep, zo tragisch verging het hem al snel persoonlijk. Barend Katan trouwde begin december 1932, een half jaar na zijn intrede, in Gorinchem met de 26-jarige Cornelia (‘Cor’) van Vriesland (30.9.1906). Twee jaar daarvoor, op 20 december 1930, had het paar zich al verloofd.
Hoe hij als Rotterdammer deze geboren Gorkumse heeft leren kennen, is niet moeilijk te raden. De krantenbank van het Gorkumse archief laat zien dat Katan enkele jaren eerder al in dit stadje werkte. Op 5 augustus 1925 berichtte de Nieuwe Gorinchemsche Courant dat er “afgelopen vrijdag en zaterdag voor het eerste sinds 1 Jan. weder een leraar was” in de synagoge: “de weleerw. heer B.J. Katan uit Rotterdam, semenarist, asp. rabijn”, die er “voorloopig de godsdienstoefeningen leiden zal”. En op 4 september van datzelfde jaar volgde het bericht in het Nieuwsblad voor Gorinchem en Omstreken dat Katan er voorzanger was geworden.
Katan kende Gorkum dus al enigszins, en zeker de lokale joodse gemeente. Op deze wijze zal hij Cornelia hebben ontmoet.
Met zijn echtgenote betrok Katan in Dordrecht een andere woning, op 9 december 1932, nu aan de Cornelis de Wittstraat, op nummer 33 (gesloopt). Maar het huwelijk duurde slechts een jaar. Cornelia overleed op 20 januari 1934, pas 27 jaar oud - volgens de website Joods Rotterdam “na lang lijden ten huize van haar ouders in Gorinchem”.
Een dik jaar later hertrouwde Katan, op 1 mei 1935, in Amsterdam, met Rosa Duizend (Amsterdam, 9.7.1906). Met haar krijgt hij drie kinderen, steeds met een tussenpoos van twee jaar: Samuel, de eerste, op 24 december 1936, Joseph op 6 maart 1938 en Milkah, een meisje, op 6 mei 1940. Bij de geboorte van deze laatste woonde het gezin Katan al niet meer aan de Corn. de Wittstraat. Op 2 mei 1938 wordt de Levensverzekeringstraat 22 het nieuwe adres, een tamelijk voorname straat die tegenwoordig Rozenhof heet.
Aan het einde van 1932 verhuisde hij naar Cornelis de Wittstraat 33 (later 41), |
Statig
Barend Katan was in die tijd “een statig heerschap, uiterst voorkomend en hartelijk voor zijn leerlingen, haast kameraadschappelijk”. Dit herinnerde zich Ekuias Mari Pannekoek, die in het schooljaar 1939-1940 leerling was in de vijfde klas van het Gorkumse gymnasium. Van Dijk voert Pannekoek op als een (zeldzame, toen nog levende) ooggetuige, die Katan nog heeft gekend.
“Op straat droeg hij een hoed”, weet Pannekoek nog, “maar voor de klas zette hij een keppel op. Ook stopte hij daar zijn pijp om rustig les te kunnen geven. Ordeproblemen had hij niet, ook al omdat de leerlingen voor zijn vak hadden gekozen.” Katan liet in de les “zeker niet zijn jodendom geregeld naar voor komen, en gaf geen mening over het christendom”. Maar soms kon hij iets toch niet voor zich houden. En soms ook “zong hij voor de klas wel eens zoals een rabbijn in de synagoge.”
Joden waren besmet geworden, intussen. In Duitsland was het nationaal-socialisme massaal gaan tieren. Joden werden in toenemende mate behandeld als uitschot, als onmensen. Nadat Hitler in 1933 de macht heeft gegrepen, klonken er steeds onheilspellender berichten, die ook doordrongen tot Nederland. Op 28 maart 1933 is er in de Amsterdamse Rai een protestbijeenkomst tegen de anti-joodse campagne in het buurland. Twaalfduizend mensen nemen er aan deel, onder wie Samuel Dasberg, de vorige rabbijn van Dordrecht.
De gebeurtenissen grijpen Dasberg hevig aan, schrijft Mieke Jansen in ‘De verdwenen Mediene Dordrecht’, met fataal gevolg. “De emoties (...) zijn te veel voor zijn toch al zwakke hart. In enkele dagen gaat zijn toestand snel achteruit en op 2 april overlijdt hij. Twee dagen later wordt hij onder grote belangstelling in Dordrecht begraven.” Een “relatief onbezorgd tijdperk” is voor de Dordts-joodse gemeente tot een einde gekomen.
Barend Katan zal in de navolgende jaren steeds directer te maken krijgen met de voortwoekerende afkeer van joden. In mei 1937 geeft hij er een lezing over, voor de Dordtse leden van de Vrijzinnig Democratische Jongeren Organisatie (VDJO). De Dordrechtsche Courant doet er verslag van, in de editie van 21 mei.
De term ‘anti-semitisme’ bevalt Katan geenszins, zegt hij. “De uitdrukking is te netjes, klinkt te wetenschappelijk. Liever moest men het kind bij den naam noemen en ‘Jodenhaat’ zeggen. Immers, men strijdt niet tegen het semitische ras, zoals bijv. tegen de Arabieren, maar alleen tegen de Joden.” Katan zegt ook dat “het heel erg is, dat men in het jaar 1937 nog over anti-semitisme het woord moet voeren”.
Het zal nog veel erger worden, ook in Nederland, ook in Dordrecht.
Dit is Samuel Katan, geboren in Dordrecht in de Cornelis de Wittstraat |
Baard
De Duitsers veroveren in mei 1940 Nederland en meteen merkt Katan de gevolgen.
Met zijn Gorkumse gymnasiumklas wilde hij een bezoek brengen aan de synagoge in de Kwekelstraat in Gorkum. De Duitsers verhinderden dat, noteert René van Dijk.
Katan probeert de bezetter te negeren, maar zijn vrouw is bezorgd. En zo kwam hij op een dag “op aanraden van zijn vrouw zonder baard naar school, om zo minder als jood herkenbaar te zijn”.
Steeds verder worden de joden ingeperkt, steeds meer wordt hun ontnomen. Op 4 november 1940 gelast Seyss-Inquart, de Rijkscommissaris voor het bezette Nederland, dat alle joden worden ontheven van hun banen bij de overheid. Toen het Gorkumse gemeentebestuur de brief over dit Berufsverbot ontving, was het voorbij voor Katan. De gemeente gehoorzaamde.
“Toch”, schrijft Van Dijk, “bleef Katan bijna wekelijks in Gorinchem komen.” Dat was vooral voor de lessen die hij aan de Gorkumse voorganger Max Seyffers gaf. En in maart 1941 hield het bezoek verband met het ritueel slachten, waarover een conflict gerezen was.
Op 3 december 1940 schrijft Katan een afscheidsbrief aan zijn leerlingen in Gorkum. Op 21 februari 1941 volgt zijn officiële ontslag. Zijn salaris wordt stopgezet. Als zijn leraarschap zijn hoofdbetrekking was geweest, zou hij recht hebben op 8,5 jaar wachtgeld. Het gemeentebestuur oordeelt echter dat elf maanden afdoende is, omdat Katan ook nog rabbijn was en tijdelijk leraar aan het gymnasium in Tiel.
Van Dijk verbindt hieraan de conclusie dat Katan als gevolg van dit lager uitgevallen wachtgeld “al spoedig moest verhuizen van de Corn. de Wittstraat naar “de eenvoudiger Levensverzekeringstraat”. Dit is niet correct. Katan was toen al lang verhuisd, en de Levensverzekeringstraat is bepaald chiquer dan het huisje aan de De Wittstraat.
Katan vocht de beslissing aan. Op 21 mei 1941 bestreed hij in een gesprek met de gemeentesecretaris dat zijn leraarschap een nevenbetrekking was, met argumenten die de secretaris redelijk vond. Hij zou het voor Katan opnemen bij het gemeentebestuur. Dit leidde uiteindelijk tot niets, en in januari 1942 ontving Katan zijn laatste wachtgeld.
In plaats daarvan zou hij nu een uitkering kunnen krijgen. Het gemeentestuur kreeg hiertoe ook een formulier uit Den Haag, dat Katan moest invullen. Op 6 november 1942 werd het verzonden. Maar het kwam oningevuld terug. De reden: Barend Katan zat inmiddels vast in kamp Westerbork, zoals de Dordts-joodse oud-wethouder Isidor van Huiden de gemeente op 28 november schreef. Van Dijk: “Een ijverige ambtenaar, tuk op regels, kwam op het bizarre idee een nieuw uitkeringsformulier op te sturen, nu naar Westerbork. Het kwam, alweer, niet-ingevuld terug.”
In mei 1937 hield Katan in Dordrecht een lezing over het anti-semitisme – dat in Duitsland al agressief woekerde (Dordrechtsche Courant, 21.5.1937). |
Dagboek
Wat had zich intussen in Dordrecht afgespeeld?
In het Regionaal Archief Dordrecht ligt het dagboek dat Barend Katan vanaf 29 juli 1938 is gaan bijhouden, tot 4 november 1941. Het is een verzameling aantekeningen “in telegramstijl” (Van Dijk), die betrekking hebben op zijn dagelijkse bezigheden, aldus de website Joods Rotterdam.
In 1998 heeft Jeroen Kostense, als student aan de Erasmus Universiteit, een scriptie afgeleverd van 296 pagina’s, getiteld Barend Josua Katan, de laatste rabbijn van Dordrecht. De scriptie behandelt het dagboek van Katan, maar een exemplaar ervan, opgevraagd door de redactie van deze website, is niet verkrijgbaar. De universiteit kan het boekwerk desgevraagd niet vinden in de universiteitsbibliotheek, en Kostense zelf heeft het “te druk” om een kopie te maken (zie het kader).
Voor dit artikel wordt dan ook noodgedwongen teruggevallen op vooral de website Joods Rotterdam, op Paula van der Kuijl, de schrijfster van het hoofdstuk over Barend Katan daar.
“In het begin van dit dagboek is te zien”, meldt zij, “hoe druk Katan bezig was met het probleem van joodse vluchtelingen uit nazi-Duitsland.” In bijvoorbeeld augustus 1938 maakt hij een notitie over enkele vluchtelingen, voor wie hij door wethouder Van Huiden om hulp was gevraagd. Van der Kuijl: “Dit was slechts het begin van de vluchtelingenstroom waarmee Katan te maken kreeg. De vluchtelingenstroom zou veel tijd in beslag gaan nemen.”
De komst van Auswanderer, zoals deze uitwijkelingen gingen heten, zou zich zelfs uitstrekken tot zijn eigen huis, kan hier aangevuld worden.
Ernst Jacob Hesdörffer (1926), een joods kind uit Bad Kreuznach, was samen met zijn broer Heinz (1923) door zijn ouders uit het onveilige Duitsland weggestuurd, met een kindertransport. Op 30 maart 1939 kwamen zij aan in Rotterdam. Deze Ernst nu is een pleegkind geworden van Barend en Rosa Katan. Zijn broer Heinz (die anno 2016 nog altijd leeft, in Frankfurt) verblijft in Arnhem, later in Amsterdam. Elders op deze website staat er een uitgebreid verhaal (nummer 44) over.
Nog een dagboeknotitie van Barend: hij liet uit voorzorg de wetsrollen uit de Dordtse synagoge onderbrengen bij niet-joodse particulieren. Ook “ging hij veel langs huizen van joodse inwoners in Dordrecht en controleerde hij consequent de joodse begraafplaatsen”.
In februari 1941 had Katan contact met de politie. Van der Kuijl: “De politie vond het niet nodig dat de synagoge politietoezicht zou krijgen. Iets later is in het dagboek te lezen dat aan de synagoge en de joodse begraafplaats vernielingen zijn aangebracht.”
In mei 1938 verhuist het gezin Katan, dat uiteindelijk drie kinderen zou tellen, naar een gerieflijker woning (in het midden) |
Represaille
In november 1941 stoppen de aantekeningen. Enkele dagen later wordt Katan opgepakt. Van der Kuijl: “De bezetter ontdekte dat hij de waardevolle spullen van de joodse gemeenten liet onderduiken en als represaille moest hij mee op het allereerste transport.” Welke dag dit is, is niet te achterhalen.
Maar de dag waarop zijn vrouw Rosa, inclusief de kinderen en het pleegkind Ernst in bewaring worden gesteld, is geregistreerd, in de politiejournalen: donderdag 12 november 1942. Die dag werden er in Dordrecht in totaal dertien joden gearresteerd en ’s middags naar Amsterdam vervoerd, naar de Hollandsche Schouwburg, het nationale verdeelcentrum.
Terwijl Katan in Westerbork verbleef, werden Rosa en haar drie kinderen van 5, 4 en 2 rechtstreeks (volgens Van der Kuijl) op transport naar Auschwitz gesteld. Op 23 november 1942 werden ze daar geprogrammeerd vergast. Ernst volgde op 28 februari 1943, nog eens twee maanden later was Barend Katan aan de beurt, op 30 april 1943.
Dordrecht was zijn rabbijn nu voorgoed kwijt.
Ernst Hesdörffer was een Duits vluchtelingenkind dat door de familie Katan |
Benauwend
Het was de studie van Jeroen Kostense waardoor Martijn Katan achter het bestaan van Barend Josua Katan kwam. Voordien had hij nog nooit van hem gehoord.
Kostense stuurde Martijn Katan een papieren kopie van het dagboek. “Het is benauwend te lezen hoe hij zijn best deed, maar steeds verder in het nauw werd gedreven, tot de ondergang van de joodse gemeenschap in Dordrecht, inclusief hemzelf en zijn gezin.”
Barend Katan was de laatste Katan van Dordrecht, zoals het gezin van Ies Katan in Brielle de laatste Katans dáár waren. Er is nog een overeenkomst: Kitty, de dochter van Ies, was een achter-achternicht van Barend Katan. Maar, zegt Martijn Katan, “of ze van elkaars bestaan hebben geweten, is mij niet bekend.”
De Katans in Brielle zijn al herdacht met een Stolperstein, de Katans van Dordrecht krijgen er nog een, mogelijk eind 2016. Martijn Katan zou bij die gelegenheid diezelfde tere woorden kunnen spreken als indertijd in Den Briel: de Dordtse Katans zijn immers ook allemaal familie van hem. Zo luidden die woorden:
“Sterven doet uiteindelijk iedereen, net als de dieren en de planten. Het verschil is wel dat wij mensen nadenken over onze dood, en over wat er voor ons is geweest en wat er na ons gaat komen. Als er iets na ons komt, geeft dat veel vreugde. Ik heb een kleinzoon, en dat is een groot geluk. Mijn partner heeft een kleindochter. Daar mag ik ook opa voor zijn, en dat is een even groot geluk.
“Dat geluk is dus niet alleen dat je genen en je naam blijven bestaan. Het is ook het idee dat er na mijn dood mensen over me zullen praten, en herinneringen ophalen en mijn naam noemen. Dat is een troost voor het besef dat ik dood ga. Zolang iemand je naam nog noemt, ben je niet helemaal dood.”
In de oorlog wordt het complete Dordtse gezin Katan uitgemoord, inclusief het pleegkind Ernst. Ver na de oorlog verschijn in het NIW van 5.10.1979 een oproep: of nabestaanden zich willen melden bij de organisatie Keren Hatora. Het is niet bekend of dat ook is gebeurd. Foto Delpher |
‘Katan was een herder’ Op de valreep, net voordat dit artikel op de website van de Dordtse werkgroep Stolpersteine zou worden geplaatst, is alsnog iemand gevonden die over de scriptie van Jeroen Kostense blijkt te beschikken: de Dordtse historicus drs. Kees Weltevrede. |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'