Het voorbije joodse dordrecht

Oorlogsbrieven ontdekt van Charlotte
van Praag, de waakhond van Dordrecht

Charlotte van Praag in de theetuin van park Weizigt

Charlotte van Praag in de theetuin van park Weizigt. Hier was zij dikwijls te vinden tijdens haar laatste levensjaren. Ze ried politici en bestuurders aan om langs te komen. Want: “Hier hoor je alles wat in Dordt gebeurt.”
Foto Frits Baarda

Charlotte van Praag was een lastige tante – voor autoriteiten en instanties.
        Ze bestookte hen onophoudelijk en onverstoorbaar met brieven, klachten, adviezen, kritiek, verzoekschriften en verbeteringsvoorstellen. Ook stuurde ze doorlopend ingezonden brieven naar kranten, waarin ze gemeentebestuurders bokkig wees op kleine misstanden en domme onvolkomenheden.
        Ze verwierf in Dordrecht, haar woonplaats, grote faam met haar aanhoudende protesten. Ze werd ‘de waakhond van de stad’ genoemd en ‘het geweten van Dordrecht’. Ze was Dordrechts oudste brievenschrijfster en een alomtegenwoordige dwarsligger, maar van de goede soort: ze ijverde lokaal voor een iets betere samenleving. Ze kreeg er een bronzen eremedaille voor, en in 2013 werd er een pad naar haar vernoemd, in het Weizigtpark.
        Maar behalve als een sociaal bewogen activiste genoot Charlotte van Praag, die zich consequent als “dra. litt. germ.” presenteerde, ook anderszins bekendheid - bij haar leerlingen. Honderden scholieren heeft zij op het Christelijk Lyceum tussen 1946 tot 1976 Duitse les gegeven. Een leerling die dan steevast met name wordt verbijzonderd, is de burgemeesterszoon - en latere minister - Elco Brinkman uit Hardinxveld-Giessendam.
        Dat zij docente Duits was, bevreemdt nogal. Want de joodse Charlotte van Praag is tijdens de oorlog van kamp naar kamp versleept, van Vught naar Westerbork naar Theresienstadt, samen met haar zus Alice en haar zwager Eduard. Haar ouders zijn in Sobibor vergast en verbrand. Ze heeft de Holocaust ternauwernood kunnen overleven, doordat ze werd uitgewisseld tegen hulpgoederen.
        Over de oorlogsjaren sprak Charlotte van Praag niet of nauwelijks. Maar in kamp Westerbork zijn de brieven terechtgekomen die zij, Alice en Eduard gedurende die tijd stuurden naar vrienden en familie. Het bestaan van deze correspondentie stond verstopt in een voetnoot van een proefschrift. De redactie van deze Dordtse website heeft ze mogen inzien, en citeert er hier uit. De ‘oorlogsbewegingen’ van Charlotte van Praag kunnen nu grotendeels worden gereconstrueerd.
        Wat is haar overkomen? En vooral: hoe bracht zij het op om na de oorlog Duits te gaan geven? Het mag dan de taal zijn van literaire grootheden als Goethe; het Duits is òòk de taal van een monsterlijk misdadig regime geweest.
        In dit artikel: het oorlogsleed van een kittige querulante, die niet van het Duits, maar wel van haar joodse geloof afscheid nam.

voor- en achterzijde van de gezinskaart van de familie Van Praag

De voor- en achterzijde van de gezinskaart van de familie Van Praag.
Te zien is dat vader en moeder Van Praag op verschillende tijdstippen uit Keulen naar Nederland terugkeerden.
Foto Gemeentearchief Den Haag


kasteel De Schaffelaar in Barneveld

Vier willekeurige gebeurtenissen die verband houden met het gezin Van Praag: Joseph van Praag verlooft zich met Martha Liebenstein in februari 1909 (NIW, 19.2.1909); Joseph is een agentschap begonnen in Keulen, aan de Hardtstrasse 37II (Adresboek Keulen, 1935), waar het echtpaar overigens al sinds 1918 woont; Charlotte is geslaagd voor het examen MO-akte Hoogduitsche taal (Haagsche Courant, 31.7.1935) en in de woning van de vier dames Kranenburg, De Box, Van Praag en Koppejan, aan de Blekersdijk 18 rood, is brand ontstaan door “broeiing van briketten”, aldus het politierapport van 11 december 1946.
Foto’s Erica van Dooremalen

Moeder
Misschien verklaart dit al deels haar voorliefde voor het Duits: de moeder van Charlotte van Praag was een volbloed Duitse. Martha Liebenstein is geboren in Gotha, een stad in de deelstaat Thüringen, op 12 oktober 1884. Charlotte van Praag raakte dus via haar moeder al jong vertrouwd met het Duits; misschien is ze zelfs tweetalig opgevoed.
        Martha Liebenstein trouwde met Joseph van Praag, een koopman die in hetzelfde jaar als zijn bruid is geboren, in 1884, op 23 augustus, in Amsterdam. Twee kinderen kreeg het echtpaar. Charlotte kwam als eerste, in Amsterdam, op 22 december 1910; Alice als laatste in Den Haag, op 24 april 1914. Blijkbaar was het gezin tussentijds verhuisd. Op de Haagse archiefkaarten staat bij alle vier de gezinsleden dat zij Israëlitisch zijn, joods.
        Charlotte van Praag is afgestudeerd in de Duitse letterkunde. Zij is, wellicht voor haar studie, in vooroorlogs Duitsland geweest. Haar archiefkaart vermeldt dat zij zich op 9 september 1933 in Den Haag heeft laten inschrijven, op het adres Frederikstraat 75, en dat zij voordien in Keulen woonde. ‘1933’ is een berucht jaar: de nationaalsocialisten wonnen op 5 maart onder leiding van Hitler de Rijksdagverkiezingen, het jaar werd de inleiding tot jacht op joden. Van Praag zal ongetwijfeld iets van de verkiezingen hebben meegemaakt; ze verliet Keulen immers pas een halfjaar later.
        Het is niet meer betrouwbaar vast te stellen hoelang Charlotte van Praag in Duitsland verbleef toentertijd. Maar één herinnering heeft zij later gedeeld met Nancy Witsen Elias-Kool (Utrecht, 1946), een latere Dordtse kennis van haar. De vrouwen hebben elkaar leren kennen bij de Vereniging van Vrouwen met Academische Opleiding.

Foute man
Mevrouw Witsen Elias, Dordtse sinds 1982, oud-docente Frans en oud-directrice van het Huiswerkinstituut Damiate, sprak over Charlotte van Praag toen op 13 juni 2012 in Dordrecht het Charlotte van Praagpad werd ingewijd. Bij die gelegenheid vertelde zij iets over het verblijf van haar “goede vriendin” Charlotte in Duitsland. Dit:
        “Over haar verleden, met name het leven in het concentratiekamp, vertelde zij niet zo veel. Wel hoorde ik dat zij vlak voor de oorlog, tijdens een studieperiode in Duitsland, door een goede vriend was meegenomen naar een bijeenkomst waar Hitler sprak. De vriend was enthousiast, maar zij voelde meteen dat Hitler een foute man was. De vriendschap met haar studiegenoot was daarna snel bekoeld.”
        Keerde Van Praag al in 1933 terug naar Nederland, haar moeder twee jaar later pas, op 17 september 1935 om precies te zijn, ook komend uit Keulen. Zij ging volgens de gezinskaart wonen aan de Van Slingelandtstraat 22c. Of Charlotte’s vader haar toen vergezelde, valt uit de kaart niet goed op te maken. Bij hem staat nog een andere datum: 22 december 1938. Joseph van Praag kwam die dag òòk al uit Keulen. Drie van de vier gezinsleden hebben in ieder geval, zo valt te concluderen, in de jaren dertig korte of langere tijd in Duitsland verbleven. Misschien sloegen ze wel op de vlucht voor het sluipend aanzwellende nazisme, als joodse vluchtelingen.
        Dit gold nadrukkelijk niet voor Alice. Haar archiefkaart laat zien dat zij zich per 11 mei 1935 in Den Haag vestigde, en dat zij voorheen Amsterdam als woonplaats had.

kasteel De Schaffelaar in Barneveld

In dit kasteel De Schaffelaar in Barneveld heeft Charlotte van Praag korte tijd gevangen gezeten, samen met haar zus en zwager. Het kasteel is in de oorlog gebruik als interneringskamp voor joodse Nederlanders die maatschappelijk van belang waren,
de zogenoemde Barneveldgroep.
Foto: M.M. Minderhoud (Wikipedia/Michiel1972)

Sobibor
De oorlog breekt uit, ook Nederland gaat nu grondig ontjoodst worden.
        In 1943 krijgt het Haagse gezin Van Praag er alles mee te maken. De ouders van Charlotte en Alice worden opgepakt en afgevoerd, net als 104.000 andere Nederlandse joden zal overkomen. Joseph en Martha eindigen in het Poolse Sobibor, een van de huiveringwekkendste vernietigingskampen. Ze worden er gedood en tot as verbrand. Allebei op 16 april 1943, allebei pas 58 jaar oud.
        Hun kinderen hebben onuitsprekelijk geluk: zij weten te ontsnappen aan de wrede praktijken van de nazi’s, althans aan een voortijdige gasdood. Zij weten zelfs de streep te halen, de bevrijding.
        Hoe ze dit is gelukt, is aan één feit bovenal te danken: Charlotte, en Alice en haar man Eduard van Cleeff (Rotterdam, 30.12.1899) stonden op de zogenoemde Barneveld-lijst. Zij waren uitverkoren joden.
        Ter toelichting: mr. K.J. Frederiks, voor en in de oorlog secretaris-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken, kreeg van Fritz Schmidt, Generalkommissar zur besonderen Verwendung in het bezette Nederland, toestemming om een lijst samen te stellen ‘van verdienstelijke joodse Nederlanders’. Ruim zeshonderd mensen ging die lijst tellen, allemaal joden die “behoorden tot de hoogste sociale, intellectuele en artistieke kringen”, zoals Hans Kroon uitlegde in Trouw op 18 mei 1998, toen ’s avonds op Nederland 3 de documentaire ‘Een gelukkige tijd’ vertoond ging worden. Daarin werd de Barneveldgroep belicht, Kroon beschouwde voor.
        Onder de uitverkorenen bevonden zich Charlotte, Alice en Eduard. Samen met de andere prominente gelukkigen werden zij geïnterneerd in kasteel De Schaffelaar bij Barneveld. De groep joden leefde daar, schrijft Kroon, “in splendid isolation: terwijl de deportatietreinen naar de concentratiekampen af en aan reden, hadden de Barnevelders een betrekkelijk normaal bestaan.”
        “Op De Schaffelaar werd professioneel gemusiceerd, konden wetenschappers hun kennis op peil houden, ontstonden romances en werd ook fiks geruzied. In 1943 werden ten slotte ook de Barneveldjoden weggevoerd, eerst naar Westerbork en een jaar later naar Thesienstadt. Bijna allemaal zouden ze de oorlog overleven.”

Via bijvoorbeeld deze twee krantenberichten werd bekendgemaakt welke joden zijn vrijgelaten

Leden van de Barneveldgroep die in concentratiekamp Theresienstadt zaten, werden in 1945 geruild tegen hulpgoederen en kwamen in Zwitserland terecht.
Via bijvoorbeeld deze twee krantenberichten werd bekendgemaakt
welke joden zijn vrijgelaten, wie zich “in veilige haven” bevonden
(De Nieuwe Amsterdammer, 15.7.1945). Tot hen behoorden ook Charlotte,
haar zus Alice, haar zwager Eduard en Eduard’s moeder Elisabeth.
In het tweede knipsel staan  (enigszins foutief) drie van hun namen.
Charlotte wordt genoemd in een ander gedeelte van de lijst (Ons Volk, 23.4.1945).
Foto Delpher

Brieven
Dat Charlotte, Alice en Eduard deel uitmaakten van de Barneveldgroep, schrijven ze zelf in getypte brieven die zij in de oorlog hebben gezonden naar kennissen en familieleden. Deze correspondentie, die begint met een briefkaart op 23 januari 1943, is ontdekt door de historica en schrijfster dr. Eva M. Moraal tijdens research voor het proefschrift waarop zij op 20 september 2013 promoveerde in Amsterdam. De titel ervan is: ‘Als ik morgen niet op transport ga ik ’s avonds naar de revue’, kamp Westerbork in brieven, dagboeken en memoires (1942-2010).
        Voor haar promotieonderzoek vergeleek Moraal, aldus een toelichting op de website van het Niod, het instituut voor oorlogs-, holocaust- en genocidestudies, “vijftig briefcollecties, acht dagboeken en elf verslagen die tijdens het verblijf in kamp Westerbork werden geschreven, met 122 memoires die na de oorlog verschenen”. Volgens het Niod was “het voor het eerst dat voor een overkoepelende studie op deze grote schaal zowel brieven als dagboeken en memoires van kampingezetenen van doorgangskamp Westerbork zijn geanalyseerd”.
        In een voetnoot noemt Eva Moraal als één van haar bronnen de brieven van Charlotte, Alice en Eduard. Zij trof ze aan in het Herinneringscentrum Kamp Westerbork (HCKW), publiceerde erover in haar proefschrift en bracht zo het bestaan ervan aan het licht.
        De redactie van deze website heeft in het HCKW de correspondentie, die in Dordrecht volslagen onbekend is, mogen fotograferen en bestuderen. Zij omvat twintig briefkaarten en brieven. Meestal ondertekenden Charlotte, Alice en Eduard de post alle drie, maar het was doorgaans Alice die de brieven typte en schreef.
        De vondst van al deze persoonlijke documenten verheldert veel over wat Charlotte, haar zus en zwager is overkomen. Omdat Charlotte van Praag liever, en vasthoudend, zweeg over haar ‘oorlogsbelevenissen’, zijn de brieven historisch een waardevolle aanvulling. Al die honderden mensen, die haar als lerares en als goedbedoelende dwarsligster hebben leren kennen, weten nu iets beter wat haar is overkomen.
        In een apart kader staat de inhoud van de correspondentie weergegeven.

Duiding
Eva Moraal heeft desgevraagd kort de oorlogsgeschiedenis van de drie uiteengezet, ter duiding van de brieven.
        Eerst zaten zij opgesloten in kamp Vught. Moraal: “Daar hadden zij het een stuk minder dan later in Westerbork. Zowel Charlotte (‘Lotte’) als Alice kwam per brancard in Westerbork aan.” Dit was op 20 mei 1943. Op 19 juli 1943 werden zij alle drie naar Barneveld gebracht, omdat ze op de Barneveldlijst stonden. Op 29 september 1943 kwamen zij terug in Westerbork. Charlotte werkte in Westerbork als onderwijzeres op de kampschool en op de protestantse school (voor gedoopte joden).
        Alice, een kantoorbediende en analiste, trouwde in Westerbork op 31 maart 1943 met Eduard van Cleeff, die was gescheiden van Johanna Rebecca Wolf.
        [Eduard (‘Eddy’, Rotterdam, 30.12.1899) is een zoon van Juda Isaac (‘Jules’) van Cleef (Rotterdam, 25.11.1863 – Den Haag, 19.5.1936) en Elisabeth Sophie van Cleeff-Polak (Rotterdam, 9.3.1877). Daarnaast is hij broer van Henriette (‘Han’, Rotterdam, 25.10,1902), Lodewijk (‘Lo’, Rotterdam, 11.11.1942) en Bernard (Rotterdam, 22.4.1906 - Rotterdam, 5.11.1928). Zijn zusje Rosa (Rotterdam, 20.4.1901- Den Haag, 21.08.1901) zal hij nauwelijks hebben gekend; zij stierf na vier maanden al.]
        Het nieuwe bruidspaar kreeg een klein huisje toegewezen op het kamp, “een stuk comfortabeler dan de grote barakken, waar Charlotte nog zat”, aldus Moraal. Eduard had een administratieve functie in Westerbork. Net als Alice was hij een gedoopte jood: zij was Nederlands Hervormd, hij Remonstrants.
        Alle drie waren ze gesperrt, als gevolg van de Barneveldlijst. Op 4 september gingen zij samen met andere Barnevelders naar het Tsjechische, zogenaamde modelkamp Theresienstadt. Hier werden Charlotte en Alice verplicht om in de oorlogsindustrie te werken, in de zogeheten Glimmerfabrieken. Veel Nederlandse vrouwen kwam daar terecht. Eddy kreeg een baantje als statisticus.

 Charlotte van Praag eerst aan de Blekersdijk 18

Nadat ze in Dordrecht aan de slag was gegaan als lerares Duits,
woonde Charlotte van Praag eerst aan de Blekersdijk 18 rood
(nu 32, rechts, bij de fietster), van januari 1947 tot september 1958.
Foto Redactie Website

Defilé
Op 5 februari 1945 was er plots een oproep voor een transport naar Zwitserland, voor een uitruil, via het Rode Kruis, tegen hulpgoederen. (Witsen Elias rept van “verband en geneesmiddelen”.)
        Kampgevangenen moesten een defilé houden voor de commandant. Degenen die er het best, het gezondst uitzagen, werden geselecteerd. Charlotte, Alice en Eddy kwam er door. Moraal: “Na een vrij voorspoedige reis kwamen ze na twee dagen in Zwitserland aan en waren ze bevrijd.”
        Op 30 mei 1945 stuurt Alice een laatste brief naar Nederland, vanuit Genève. Ze vraagt of haar ouders nog leven. Maar die zijn dan al lang vermoord, evenals trouwens Eddy’s broer Lodewijk, op 11 november 1942 in Auschwitz.
        In Nederland dringt vrij snel door dat de drie nog in leven zijn. De verzetskrant Paraat publiceerde al op 6 mei 1945 een lange lijst met bijna 800 van de 850 Nederlanders die bij de bevrijding van het concentratiekamp Theresienstadt zijn aangetroffen (de lijst is korter omdat alleen de gezinshoofden met naam worden genoemd.) Op 23 april herplaatst de krant Ons Volk “wegens de groote uitgebreidheid in gedeelten” de lijst, die zij weer ontleende aan een uitgave van Vrij Nederland.
        Op 15 juli 1945 publiceert De Nieuwe Amsterdammer een “van de Nederlandse regering afkomstige lijst” met de namen van 430 Nederlandse overlevenden van Theresienstadt. De lijst is nog altijd te vinden op website Vernoeming.nl. De krant schrijft dat deze 430 personen “zijn ontsnapt aan het nazi-inferno”. “Ze zijn gered, doordat zij in Zwitserland zijn aangekomen.”
        Eduard staat vermeld als nummer 232, Charlotte als nummer 258, en Alice, abusievelijk “Cleef van Brang” genoemd, als nummer 26. Verrassend is nummer 48: “Elisabeth Cleef Polak 9-3-1877”. Dit is onloochenbaar Eddy’s moeder. Uit de opgedoken correspondentie bleek pas op het allerlaatst dat ook zij en haar dochter Henriette zich in Theresienstadt bevonden.

Mauritsweg 202

Vervolgens verhuisde ze naar de Mauritsweg 202, naar een woning
in dit flatgebouw, waar ze tot haar overlijden zou blijven.
Foto Redactie Website

Blindedarm
Terug in het vaderland pakken de drie hun leven weer op. Voor Alice is de vreugde bitter kort: zij overlijdt op 4 mei 1947, 33 jaar oud, aan een blindedarmontsteking.
        Haar man Eduard leeft aanzienlijk langer. Hij overlijdt op 9 oktober 1972, in Den Haag, op 72-jarige leeftijd. Hij is niet weer hertrouwd. Volgens de website Dutch Jewry.org heeft hij in zijn werkzame leven verschillende functies bekleed: procuratiehouder, econoom en wetenschappelijk adviseur van het Centraal Planbureau.
        Charlotte van Praag duikt op in Dordrecht. Zij kon er in 1946 lerares Duits worden op de christelijke hbs, later het Christelijke Lyceum geheten, nog later het Insula College. Per wanneer zij Dordrecht officieel betrad, is af te leiden uit haar Dordtse woonkaart. Op 3 januari 1947 liet zij zich bij de gemeente registreren. Ze betrok een woning aan de Blekersdijk 18 rood (nu: 32). Haar vorige adres was de Balistraat 73 in Den Haag.
        Op 27 september 1958 verhuisde Van Praag naar de Mauritsweg 202. In dit flatgebouw zou zij tot haar overlijden blijven wonen, uitkijkend over het Weizigtpark.

Mevrouw Van Praag in1999

Mevrouw Van Praag in oktober 1999.
Foto Frits Baarda

Biografie
Bij het onthulling van het straatnaambord voor het Charlotte van Praagpad, in juni 2012, plaatste de lokale journalist en voorzitter van het Platform Stedelijke Herdenking Hans Berrevoets, een korte biografie over Charlotte van Praag, op de website dordrecht.net. Hij schrijft daarin dat Charlotte’s “band met Dordrecht een tragisch begin” had.
        “Ze kwam na de Tweede Wereldoorlog als joodse vluchteling en wees aan. Charlotte had ingrijpende ontberingen meegemaakt door terreur van de nazi’s. Het dieptepunt was, dat zij op een dodenakker werd gegooid in een concentratiekamp. De bewakers dachten dat Charlotte van Praag niet meer leefde. Ze overleefde en dat bepaalde mede haar drijfveren om levenslang strijdbaar te zijn. In het openbaar wilde Charlotte weinig kwijt over die tijd. Ze benadrukte dat haar verdere leven extra gegeven tijd was.”
        Berrevoets rept daarna over de familie Van Alphen aan de Parklaan in Dordrecht, waarmee Van Praag “warme banden” kreeg en die voor haar de “nieuwe familie” werd. De kinderen van vader Henk en moeder Lous noemden Van Praag “tante Lotte”.
        Wat betekenden de Van Alphens voor Charlotte van Praag, en omgekeerd?
        Mevrouw Van Alphen kon niet meer om uitleg worden gevraagd. Zij was helaas dementerend, onaanspreekbaar. Maar haar zoon H.J. (1946), de ziekenhuisdirecteur Hans van Alphen, gaf in haar plaats graag de feiten.

Een groepje mensen, onder wie mevrouw Charlotte van Praag

Bij deze foto van 13 april 1990 uit het gemeentearchief wordt vermeld:
“Een groepje mensen, onder wie mevrouw Charlotte van Praag (met schop, ijveraarster voor theehuis en kruidentuin), plant een boompje in het Weizigtpark.”
Foto RAD (nr. 552_306146)


Naar Charlotte van Praag is een wandel- en fietspad in het Weizigtpark vernoemd

Charlotte van Praag in de theetuin van park Weizigt.
Foto Frits Baarda

Begeleid
Hij schetste eerst de samenstelling het gezin. Het bestond uit vader Hendrik Johannes (Henk) van Alphen (30.6.1914), leraar, directeur en rector en moeder Louise Antonia (Lous) van Alphen-Lindeboom (28.5.1916), huisvrouw. Er waren vier kinderen: Hans, Michiel van Alphen (31.3.1952, directeur Maatschappij van welstand), Louise Antoinette (Antoinette; 27.4.1956, adviseur) en Cornelis Antonius (Kees; 11.1.1958, ondernemer).
        Dit was het gezin waarmee Charlotte optrok.
        “Charlotte werd lerares op de school waar mijn vader ook les gaf”, vertelt Hans van Alphen, “al zat hij toen nog in Indië voor zijn nummer. Mijn moeder heeft toen contact met haar onderhouden en haar sociaal gesteund -, laten wij zeggen: uit collegiale overwegingen. Dat contact is de rest van het leven van Charlotte gebleven. Ik zou het geen adopteren willen noemen [zoals zijzelf deed, red.], maar ze hoorde wel bij de familie. Charlotte heeft bij haar afscheid van school verklaard dat zij in moeder en vader een zus en broer had gevonden. Moeder heeft Charlotte in haar laatste levensjaren intensief begeleid, tot aan de uitvaart toe. Voor zover mij bekend heeft zij echter nooit bij ons gelogeerd.”
        Ook Hans van Alphen heeft het verhaal gehoord dat Charlotte van Praag voor lijk op een dodenakker heeft gelegen. Maar de vraag of dit werkelijk is gebeurd, durft hij “niet stellig” te beantwoorden. Eva Moraal is dit verhaal in haar documentatie “niet tegengekomen”. “Ik heb het nog gecheckt,” liet ze weten.
        Hans van Praag meent wel te weten hoe Charlotte indertijd vanuit Zwitserland terug in Nederland geraakte. “Charlotte heeft toen contact gezocht met Karl Barth [Zwitserse protestantse theoloog] en is langs die weg weer naar Nederland gekomen.”

Naar Charlotte van Praag is een wandel- en fietspad in het Weizigtpark vernoemd

Naar Charlotte van Praag is een wandel- en fietspad in het Weizigtpark vernoemd. Het ‘straatnaambordje’ werd onthuId in juni 2012, in bijzijn
van een van haar bekendste leerlingen, oud-minister Elco Brinkman.
Foto Redactie Website

Het Duits
Charlotte van Praag bleef lesgeven tot 1976 - Duits, de taal van de wreedaardige nazi’s. Hoe kwam zij daartoe, na al die zwaarbeproefde oorlogservaringen en na de moord op haar ouders? “Ik weet het niet”, reageert Hans van Alphen. “Mogelijk vond zij de taal van Goethe en Schiller mooi. Ik heb haar overigens nooit haatdragend over Duitsers horen spreken.”
        Dit constateert ook Witsen Elias. “Zij was niet haatdragend”, vertelde ze in haar speech. “Ik heb haar daar altijd om bewonderd.”
        Zij haalde in dit verband een treffende anekdote aan, over een gebeurtenis op de school.
        “Een leerling, zoon van de omgekomen Dordtse verzetsheld Beekman, wilde geen Duits leren. De moeder vroeg Charlotte om raad. Met veel geduld en begrip heeft zij de jongen weten te overreden om toch haar lessen te volgen.”
        Ad van Dongen (1928) heeft Charlotte van Praag “goed gekend”, in twee hoedanigheden: als leerling kreeg hij in 1946 een jaar Duits van haar; in 1956 werd hij leraar biologie aan hetzelfde lyceum. Van Dongen werd een collega van haar. Weet hij hoe zij het opbracht om Duitse les te geven?
        Hij schudt het hoofd. “Over haar keuze om na de oorlog Duits te gaan geven, hebben we het nooit gehad. In die jaren had ik zelf echt een hekel aan alles wat met Duits te maken had. Onze gesprekken gingen voornamelijk over de verloedering van het onderwijs in ons land, zij wilde eigenlijk het oude gymnasium terug.”
        Niet met het Duits, maar met het joodse geloof brak ze. Hans van Alphen: “Op enig moment is zij christen geworden en lid van de Nederlandse Hervormde Kerk.” Hans Berrevoets: “Op een bepaald moment is zij hervormd geworden: Pauluskerk, wijkzaal Krispijn.” Deze kerk ligt naast haar flat.

Mevrouw Van Praag overlijdt op 27 mei 2002, op 91-jarige leeftijd

Ook in de overlijdensadvertentie werd zij nog consequent “dra. litt. germ” genoemd.
Zij hield aan de vrouwelijke vorm van doctorandus
aan toen dit al lang niet meer gemeengoed was.
Foto Website Online Familieberichten.nl

Aanklaagster
Na haar pensionering ontpopte Charlotte van Praag zich tot kritisch volgster van gemeentebestuurders, politici, instanties en directeuren - tot waakhond, onbezoldigd aanklaagster des Dordtses volk.
        Ze wees in een eindeloze reeks brieven op oneffenheden in het dagelijkse straatleven, gebreken die je ook kon zien, maar waarvoor de verantwoordelijke autoriteiten te bijziend waren geworden.
        In een profiel in de Straatkrant van najaar 1999 werd opgesomd wat zij zoal heeft aangekaart – en soms voor elkaar gekregen. Enkele voorbeelden: ze vroeg aandacht voor de door houtworm aangetaste koorbanken in de Grote Kerk. Ze pleitte voor langer groen licht voor voetgangers. Ze ijverde voor renovatie van het koetshuis in het Weizigtpark. Ze stelde het vervoerbedrijf voor om in de stadsbussen een lage instap aan te brengen voor oudere mensen. Ze liet het Dordrechts Museum weten dat het tijd werd voor een expositie over beeldhouwer Hans Petri. Ze adviseerde jong huisartsen stage te lopen in een ziekenhuis om te zien of ze wel geschikt waren voor de omgang met patiënten. En zo behandelde, bevroeg en bekritiseerde ze nog tientallen andere onderwerpen.
        “Door haar vasthoudendheid”, recenseerde Nancy Witsen Elias, “gingen alle deuren voor haar open en kreeg ze onder andere voor elkaar dat er liften werden geplaatst op het station van Dordrecht en dat de theetuin er kwam.” Zij doelt op theetuin Melisse in het Weizigtpark, waar Van Praag van mei tot september tijdens de openingsuren op zaterdag en zondag (14-16 uur) dikwijls te vinden was. Ze werkte er vrijwillig als theeschenkster.
        Oud-leerlingen verloor ze niet uit het oog, zoals docenten nu eenmaal overkomt, integendeel. Ze onderhield met velen van hen stevig contact, tientallen jaren lang soms. Ze vertelde de verslaggever van de Straatkrant er dit over: “Ik heb geen familieleden meer, zelfs geen verre. Ik ben al heel lang alleen op deze wereld. Misschien begrijpt u nu waarom ik zo aan mijn oud-leerlingen gehecht ben, en waarom mijn omgang met hen heel anders is.”
        Aan diezelfde oorlog, gelooft Witsen Elias, hield Van Praag niet alleen een inniger contact met oud-leerlingen over, ook die “niet-aflatende strijd voor rechtvaardigheid”, die zich bij haar uitte in al die pittige ingezonden brieven. En de wens om haar privacy te beschermen. “Ze wilde bijvoorbeeld geen bonuskaart op haar naam, ze koos voor een anonieme.”

***

Op 27 mei 2002 stierf Charlotte van Praag – als laatste van het drietal dat van kamp naar kamp werd gezeuld. Door “een gemene val” (Witsen Elias) belandde ze in een verpleeghuis. Niet lang daarna overleed ze, 91 jaar oud.
        Dordrecht verloor voorgoed z’n waakhond: er is niet meer zo’n lastige tante opgestaan als Charlotte van Praag.

De toon van de brieven uit de kampen is steeds optimistisch

plattegrond van kamp Westerbork

Een plattegrond van kamp Westerbork. Pakjes en brieven voor Alice, Charlotte en Eduard moesten aanvankelijk naar Barak 85 worden gestuurd, na een luchtgevecht boven deze barak naar Barak 85.
Foto HCKW

Twintig brieven en briefkaarten omvat de oorlogscorrespondentie, meestal geschreven door Alice, de zus van Charlotte, en vrijwel altijd getypt. Maar steevast ondertekenden ook Eddy en Charlotte (‘Lotte’) ondertekenden de post, vriendelijk of hartelijk de groetend doend. Soms krabbelden ze er een enkele eigen zin bij. In het begin schreven de drie nog briefkaarten, later werden het getypte brieven, van hooguit één kantje. De brieven waren weliswaar gericht aan bijvoorbeeld “lieve Janny” of “lieve Henny”, maar uitdrukkelijk bedoeld om ook gelezen te worden door alle overige vrienden en familieleden. Henny en Janny stuurden de velletjes ook netjes door.

        De mensen die ze ontvingen, worden vaak rechtstreeks aangesproken. Voor iedereen is er een groet of wordt geïnformeerd naar hun omstandigheden. Gaat alles goed? Hoe is het met de gezondheid? Geeft het werk voldoening? Ga je met vakantie? De groeten aan je moeder. En een aai voor Blacky - de hond die aldoor terugkomt in de correspondentie. De toon is vriendelijk, voorkomend en bovenal: optimistisch, opgetogen bijna. Misschien beschikten Eddy, Lotte en Alice over een goedgemutst karakter. Misschien is de reden prozaïscher en was het (de angst voor) censuur die hen ervan weerhield om openhartig en vrijelijk te schrijven over interne kampaangelegenheden.
        In totaal omvat het pakketje vijftien getypte brieven en twee handgeschreven briefkaarten. Daarnaast zijn er nog drie briefkaarten, afkomstig van Henny Bolten en gericht aan mejuffrouw Janny (ook wel: Jannie) van de Velden. Met drie briefkaarten bedankte Henny Bolten voor getypte brieven die ze doorgestuurd had gekregen. Vrijwel alle post is gedateerd, om enkele uitzonderingen na. Maar vaak kon aan de hand van de inhoud ervan zo’n briefkaart in de tijd geplaatst worden.
        De correspondentie bestrijkt een periode die begint in Den Haag op 23 januari 1943 en die eindigt op 30 mei in 1945 in Genève. Het Herinneringscentrum Kamp Westerbork (HCKW) kreeg haar als schenking van ene C. Bollemeijer, op 26 september 1995. Hoe zijn of haar relatie is tot Henny Bolten of Janny, is niet vast te stellen. Op haar beurt heeft de redactie van deze website de briefwisseling, met toestemming van archiefmedewerkers, mogen fotograferen in het HCKW-documentatiecentrum.
        Hieronder volgen enkele citaten, zinnen die iets feitelijks vertellen over hoe en waar de drie de laatste twee oorlogsjaren doorkwamen.

Met deze briefkaart, ook ondertekend door Lotte (Charlotte), kondigt Alice van Praag aan dat de zussen naar kamp Vught gaan, hun ouders zijn al naar Polen gedeporteerd.

Met deze briefkaart, ook ondertekend door Lotte (Charlotte), kondigt Alice van Praag
aan dat de zussen naar kamp Vught gaan, hun ouders zijn al naar Polen gedeporteerd.
De briefkaart is geadresseerd aan Janny v.d. Velden.
Foto Redactie Website

Blacky
Het eerste poststuk is een briefkaart, gedateerd 23.1.1943. Alice en Lotte, nog wonend aan de Paviljoensgracht 27, feliciteren daarin mejuffrouw Jannie (soms geschreven als: Janny) van de Velden met haar verjaardag. Janny, een vriendin schijnbaar, woont aan de Appelstraat 228 in Den Haag: “Wij moeten nu ook gaan verhuizen. Wij gaan woensdag a.s. naar de Scheldestraat 22. Maar misschien zie ik je nog daarvoor bij ons in het oude huis. ’t Is hier nog alles in tact. Blacky gaat ook mee.”

Briefkaart, 10.4.1943, opnieuw van Alice met groeten van Lotte, aan Janny:
“Lieve Janny, ik kom op deze weg afscheid van je nemen. Mijn ouders zijn reeds 14 dagen weggehaald, terwijl wij nu – gescheiden van de ouders; wij gaan naar Vught, de ouders naar Polen - op het transport van a.s. maandag wachten. Dit zijn de nuchtere feiten. Meer ben ik niet in staat om te schrijven. Heel veel goede wenschen en vaarwel, je Alice, ook groeten van Lotte.”

Getypte brief, geschreven in kamp Westerbork door Lotte, Eddy en Alice, voor Jannie van de Velden, op 30.11.1943 ontvangen door Henny Bolten, Carpentierstraat 163, Den Haag:
“’t Mag nu nog slechts één brief in de 14 dagen zijn. Lotte heeft weer last van galstenen, Eddy is ook niet heelemaal 100% en ik heb middeloorontsteking, maar nadat [die] opengeprikt is, zijn de pijnen sterk verminderd. (...) Of wij hier blijven? Wij weten het niet. In elk geval blijven wij vol vertrouwen in onzen Vader, Die alles naar zijn Wil regeert. De geest onderling in ons barak is vrij goed.” Henny stuurt de brief door naar Jannie op 17.12.1943 en schrijft: “Ingesloten zend ik u weer een afschrift van een brief van Alice. De touwtjes worden hoe langer hoe strakker aangehaald, nu weer met het zenden van de pakjes. Wat is nu één pakje in de 6 weken? De meisjes hebben nog nooit iets van hun ouders gehoord. En nu die kou! Ik moet er steeds aan denken. ’t Is zeker vurig te hopen, dat aan al die leed gauw een einde komt.”

Getypte brief, 26.2.1944, bestemd voor Henny en allerlei “lieve vrienden”, naar wie Lotte, Eddy en Alice ook informeren:
“Hier alles goed. Wij zijn gezond en betrekkelijk in goede conditie. Lotte werkt nu in het weeshuis, heeft het druk. Eddy krijgt waarschijnlijk andere baan, in eigen werk. Omgeving goed. Geest van Barneveldgroep goed. Toekomst duister? (...) Gaat het kerkelijk leven ondanks oorlog zijn gang? Hier weinig kans voor Vrijz. Protestanten.”
De drie briefschrijvers bedanken iedereen voor alle post en (zegel)pakjes, met kleren bijvoorbeeld, en geven wensen door: kousen, pyjama’s, huidcrème, schuifspeldjes, puddingpoeder, verpakt roggebrood en “indien mogelijk nog gaarne” stopzijde.

Nuttig
Getypte brief, 10.3.1944, voor alle lieve vrienden, ondertekend door Alice, Lotte en Eddy. Alice, die werkt in de röntgenkamer, meldt: “Drie keer wilde ik nu reeds beginnen om even een praatje te maken, maar steeds werd ik weer geroepen voor een spoedopname. Veel ongevallen waren er in de laatste week en ik ben als steeds blij, nuttig werk te kunnen doen. Wel zijn er sinds een week zeer lange werktijden – 60 uur per week. Dat is voor ’t ziekenhuis veel avondwerk. Lotte werkt nu op school en ’t bevalt haar best. En Ed in de industrie als statisticus. Ook hij is tevreden.”

Getypte brief 31.3.1944, afkomstig van Alice:
“Lieve vrienden allemaal; dit is wel een heel byzondere dag. Eddy en ik zijn nl. hedenmiddag om 12 uur getrouwd. Ik wou, dat jullie nu een kiekje kunnen nemen ... (...) Begonnen met ’t bij elkaar zoeken van de garderobe. Een heele puzzle, hoor. Maar zoowel bruidspaar als getuigen zagen er zeer “Haagsch” uit. De ambtenaar van de burgelijke stand van Westerbork heeft een aardige toespraak gehouden. Het zonnetje straalde in volle gloed en er waren zoo mooie lentebloemetjes. Van de Barneveldgroep kregen wij een prachtige bos witte seringen en blauwe met roode annemoontjes, een eenig geheel! (...) Het niet aanwezig zijn van mijn ouders en Eddy’s broer Lo deden schrijnend pijn.”

Getypte brief, 4.5.1944, opnieuw voor allerlei mensen. Zich richtend tot Henny, schrijven Alice, Lotte en Eddy:
“Heel hartelijk dank voor al je warme spontaniteit, waarvan al je brieven en briefjes, al je gaven en zorgen blijk geven. Het vervult ons met innerlijke blijdschap, met een gevoel van warmte en geborgenzijn, te weten, dat er thuis zulke goede vrienden op ons wachten. Moge de tijd niet ver meer zijn, waar ook wij kunnen tonen, hoe zeer onze vriendschap voor jullie juist door alle moeilijkheden, die wij moesten ondergaan, verdiept is.” Eddy voegt toe: “Huwelijk bevalt goed.”


Getypte brief, 21.4.1944, van Alice, met hartelijke groeten ook van Eddy en Lotte:
“’t Is nu al weer 3 weken, dat wij getrouwd zijn, en ik ga er een beetje aan wennen, dat ik nu Mevr. Van Cleeff ben. (...) Er is post uit Polen gekomen, maar voor ons was er weer niets bij.”

Gezellig
Getypte ‘rondstuurbrief’’, 18.5.1944, van Alice, Eddy en Lotte:
“Wij hebben nu over onze tafel in de barak een lamp gekregen. Dat is gezellig. Wij kunnen er ’s avonds lezen en er samen zitten. Gisteren hebben wij onze ouders geschreven – in ’t blauwe.”
(Zonder dat Lotte en Alice het wisten, waren de ouders van Alice en Lotte op dat moment al een jaar dood, vergast in Sobibor.)

Getypte brief, 1.6.1944. Lotte, Eddy en Alice melden een adresverandering. Post en pakjes moeten voortaan naar Barak 71, Lager Westerbork, Hooghalen Oost. Dit was eerst Barak 85. Alice schrijft dat er die week een luchtgevecht boven de (oude) barak is geweest. “Er zijn dientengevolge ca. 20 gewonden. De meesten zijn gelukkig niet ernstig gewond. Ons gezin is er Goddank heelemaal heelhuids uitgekomen.”
Getypte brief, 12.6.1944, van Alice:
“Hier gelukkig alles best. Wij zijn Zondag 4 juni naar een andere barak verhuisd, die niet zoo ruim en prettig dan oude barak is. (...) Vandaag toestemming gekregen, om een eigen kamertje – Eddy en ik – te gaan bewonen, zoodra iets open komt. Uiteraard zeer gewenscht, hoewel veel werk eraan verbonden is.(...) Lotte had last van oedem, dat echter door extra voeding reeds een stuk beter is. (...) Ik ben mijn zakagenda helaas kwijt, zoodat ik geen enkele verjaardag meer weet. Mijn geheugen is zoo vreeselijk slecht geworden. Trouwens bij de meesten van ons. Zou dat een oorlogsverschijnsel zijn? Hopen dat er spoedig vrede is.”

Getypte brief, 17.7.1944, van Alice:
“Het leven is in “ons eigen home” veel dragelijker geworden. We zitten ’s-avonds rustig bij elkaar, soms of eigelijk veelal is er bezoek. Het begint er echt gezellig uit te zien en we voelen ons een beetje thuis.” Henny Bolten bedankt per briefkaart Janny van de Velden voor een (doorgestuurde) brief. De briefkaart is ongedateerd, maar omdat daarin wordt gerept van het huisje dat Eddy en Alice nu hebben, zal het in dezelfde tijd spelen, juli 1944. Henny schrijft: “Ik hoop van harte dat de oorlog nu niet meer zoo lang zal duren en wij hen dan behouden zullen terugzien.”

Zwitserland
Op 12 mei 1945 komt er pas weer een levensteken, uit Genève, een brief (de enige) van liefst vier dichtbetikte kantjes, ondertekend door Eddy en Alice. Uitgebreid wordt uitgelegd wat er in de tussentijd is gebeurd – sinds dat laatste bericht uit kamp Westerbork, in juli 1944. Op 30 mei 1945 krijgen de lieve vrienden, via Henny, nog een brief, nu van Alice alleen, die in feite kort herhaalt wat in de brief van 12 mei heeft gestaan. Alice weet namelijk niet of de vrienden die brief wel hebben gekregen, vandaar de herhaling.
        Een samenvatting:

Op 5 februari 1945 werden Eddy, Alice en Lotte plotseling vrijgelaten uit Theresienstadt, waar zij vijf maanden hebben doorgebracht - dus, teruggerekend, vanaf september 1944. Zij mochten mee naar Zwitserland, “met het enige transport dat ooit uit Theresienstadt naar het buitenland is vertrokken”. Wat de reden was “van het laten gaan van deze 1200 personen, onder wie 400 Nederlanders, meest gedoopten en Barnevelders, is nooit helemaal duidelijk geworden”.
        Toen de drie vertrokken, waren er nog ongeveer 1200 Nederlanders over, zoals tante Floor, die zwaar ziek was, en moest worden achtergelaten. Eddy, Lotte en Alice waren twee dagen onderweg, voordat zij in Zwitserland arriveerden, overigens in gezelschap van Eddy’s moeder en z’n zus Han. Die zijn blijkbaar ook in Theresienstadt terechtgekomen. Allen verbleven samen eerst twee maanden in Auffanglager Adliswil bij Zürich; daarna werden ze verspreid.
        Eddy’s moeder woont nu “in een door de Nederlandse regering gehuurd hotelkamp (adres: Grand Hotel, Mont Pélerin sur Vevey). Zuster Han “rust momenteel op regeringskosten uit” in een Hollands pension te Cadempio boven Lugano. Charlotte logeert bij een Zwitserse predikant “en werkt aan haar dissertatie (adres: prof. Farnor, Zwingliplatz 4, Zürich). Eddy en Alice verblijven in Genève, in Rue de Chène 98. Zij hebben “een oproep ontvangen om in Londen voor de Regering te werken”; zij wachten nog op de visa.

Geen pleziertje
Verderop in hun lange brief vertellen Eddy en Alice dat zij in september 1944 “per veewagen” vanuit Westerbork naar Theresienstadt zijn “geëvacueerd”. Ze reisden “in een dichte wagon - “achter slot en grendel, geen licht, geen lucht” - “waar we twee nachten in gemengd gezelschap moesten slapen, teerwijl men er ook voor het doen van behoeften of om te luchten geen moment uit mocht”. Het was “geen pleziertje”.
        Theresienstadt was dat evenmin. Dit vestingstadje, 700 meter lang en 700 meter breed, stond vol grote kazernes, ouderwetse huizen en enkele barakken. In dit zogenaamde Bevorzugtenlager waren bij aankomst van Alice, Lotte en Eddy al 30.000 mensen gepropt. “Later verminderde dat door transporten, waar die heengingen weet niemand, tot 12.000.” “Maar ook toen was het er nog onmogelijk vol, men sliep mannetje aan mannetje op koude zolders op de grond zonder dekens en zonder kleren, behalve dat wat wij toevallig aanhadden.”
        Ze moesten er werken, 70 uren per week, zonder ooit een rustdag. Han, Charlotte en Alice werkten “evenals de meest Hollandse vrouwen in Glimmerfabrieken (oorlogsindustrie)”. “We moesten daar 8 uur per dag aan één stuk mica kerven om dan nog een paar uur per dag lichamelijk werk te doen (schrobben of dergelijke). Bijna niet uit te houden.” Eddy kreeg, nadat hij enige tijd oude vesten had gesorteerd, er een baan als statisticus.
        De toestand in Theresienstadt werd “nog verergerd door angst voor transporten”. “Daar hebben wij, blijkt nu achteraf, minder onder mogen lijden dan de anderen. Barneveld mocht niet op transport gesteld worden. Maar dat weet je tenslotte pas, als je er doorheen bent gekomen. De angst heb je zolang je in handen van de Duitsers bent.” Lotte, Alice en Eddy vonden het leven in Theresienstadt “alles bij elkaar beter dan Vught, maar verder het slechtste kamp dat wij meegemaakt hebben”.

Defilé
Het selecteren van mensen voor het transport naar Zwitserland verliep “op een heel rare manier”: men moest voor de commandant defileren. Vervolgens werden díe mensen uitgekozen, onder wie dus relatief veel Hollanders, die er “lichamelijk en naar kleding niet te slecht uitzagen (Het geheel moest in Zwitserland een goede indruk maken.) Verder mochten alleen diegenen mede, die geen hoge positie hadden. Geen artsen, advocaten en dergelijke. Maar jullie zien, dat we wisten te jokken.”
        De reis verliep dit keer in “goede wagens, wel vol maar toch te harden”. In Augsburg kregen de ‘passagiers’ te horen dat zij “niet meer als joden beschouwd werden”, zij mochten de ster verwijderen. “Men waarschuwde ons echter, om te vertellen hoe het in Theresienstadt was geweest, omdat wij daardoor de andere joden in gevaar zouden brengen.” Via Kreuzlingen bereikte de trein “na een betrekkelijk voorspoedige reis van twee dagen het vrije Zwitserland”.
        In de brief van 30 mei, haar laatste, schrijft Alice nog over haar ouders. Van hen en een zwager heeft zij “nooit meer iets gehoord”. “We vrezen dat zij tot de ca. 6.000.000 ongelukkigen behoren, die in Poolse gaskamers vernietigd zijn. Dit zullen wij nooit kunnen wreken en daarvan wordt ook niemand meer levend. In elk geval zijn wij dankbaar, dat ’t voor Nederland nu tenminste afgelopen is.”
        Ze verlangt ernaar, schrijft ze, terug te keren “om onszelf ervan te overtuigen, dat alles goed gaat”, en doet iedereen alvast de hartelijke groeten. “Leeft Blacky nog?”, vraagt ze tot slot.

In deze brief, waarvan hier vel 2 wordt getoond, vertelt Alice, ook namens haar zus, wat er is gebeurd sinds zij vanuit kamp Westerbork naar Theresienstadt waren getransporteerd

In deze brief, waarvan hier vel 2 wordt getoond, vertelt Alice, ook namens haar zus, wat er is gebeurd sinds zij vanuit kamp Westerbork naar Theresienstadt waren getransporteerd. Nadat zij waren uitgeruild, kwamen Alice, Charlotte en Eduard in Zwitserland terecht. De brief is vier vel lang en op 12 mei 1945 gepost in Genève.
Foto Redactie Website



< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'