Het voorbije joodse dordrecht
In Dordrecht begon de tragiek van
de weduwe Susanna Keesje-Philip
* Overzicht familie Philip
Dordrecht was ’t einde voor Susanna Keesje-Philip, maar anders: letterlijk.
Op 4 juli 1940 trok Susanna van Amsterdam naar Dordrecht, zo’n anderhalve maand nadat haar echtgenoot Jacob Keesje was gestorven. Ze ging naar dochter Gesina, hun enige kind. Gesina woonde aan de Toulonselaan, op nummer 7, met haar man Meijer Michiel Cohen.
Misschien zocht Susanna troost en steun bij haar dochter en zwager. Misschien hield ze het als weduwe in haar eentje niet meer uit in Amsterdam. Misschien hoopte ze – de oorlog was immers volop gaande – dat ze in Dordrecht veiliger af zou zijn. Of er in ieder geval kon onderduiken.
Wat haar beweegreden ook was, in Dordrecht vond ze geen rust of beschutting, integendeel. Ze zag zich gedwongen om ook de Toulonselaan weer te verlaten en tijdelijk in te trekken bij de familie Duits aan de Johan de Wittstraat, op nummer 23. Totdat het daar ook gevaarlijk werd, en ze verder trok, naar de Reeweg-Oost, naar nummer 195.
Dat huis werd haar fataal, en met haar nog acht andere onderduikers. Op 10 november 1942 werden zij er bij een inval gearresteerd in opdracht van de SS in Rotterdam, en opgesloten in het Huis van Bewaring in Dordrecht. Een jaar later was Susanna Keesje-Philip dood, vergast in Auschwitz. Dordrecht was voor haar het einde gebleken. In die stad was, achteraf gezien, haar laatste levensfase begonnen.
In dit verhaal: achtergronden over Susanna en de eilandelijke familie Philip, afkomstig van Goeree-Overflakkee.
Van Susanna Keesje-Philip is geen enkele afbeelding gevonden. Daarom is gekozen voor deze foto, die de jodenvervolging symboliseert waarvan ook zij, en vele familieleden van haar, het slachtoffer zijn worden. De foto toont een nauwe doorgang van het Holocaustmonument in Berlijn, vlakbij de Brandenburger Tor. Dit Denkmal für die ermordeten Juden Europas herdenkt de miljoenen Europese joden die de Duitsers in de Tweede Wereldoorlog hebben vermoord. |
Dit is tegenwoordig de Nieuwe Achtergracht. Nummer 65 is links van de voorbijwandelende vrouw. Op dit adres woonden ook twee ongetrouwde zussen van Susanna, Jetje en Wilhelmina Debora Philip. |
In het pand aan de Toulonselaan 7, met het oranje zonnescherm, kwam het gezin Cohen uiteindelijk te wonen. En daar zocht Susanna haar dochter op, nadat haar man Jacob was overleden. |
Sporen
Summier was wel bekend dat Susanna Keesje-Philip zich tijdens de oorlog in Dordrecht bevond. Ze had er immers gewoond, beter gezegd: ingewoond, en dan laat je ambtelijk sporen achter. Op haar gezinskaart in het Amsterdamse archief werd genoteerd dat zij op 4 juli 1940 haar woonadres aan de Nieuwe Achtergracht 65 I had verruild voor de Toulonschelaan 7 in Dordrecht. En op woonkaarten in het Dordtse archief is niet haar aankomst bij haar dochter Gesina geregistreerd, maar zijn dat wel de twee adressen waar zij daarna naar toe was gegaan, beter gezegd: zich als jodin er angstvallig had verscholen.
Toen deze Stolpersteinewebsite werd opgestart, zo’n tien jaar geleden, was er niet veel meer bekend over Susanna dat dit. Op Lijst 1 op de openingspagina staat dan ook slechts, gebaseerd op het databestand van de website ‘Joods Monument’: Susanna Keesje-Philip, Middelharnis, 23 december 1874 - Auschwitz, 19 februari 1943, verwant. Adres in mei 1942: Toulonselaan 7.” Geen samenhang, geen duiding. En wie was die verwant?
Anno 2021 biedt ‘Joods Monument’ een uitvoeriger biografie over Susanna. Maar haar moeder wordt bijvoorbeeld in tegenstelling tot haar vader niet met name genoemd. En er wordt gerept van vier broers en zussen, terwijl dat er in werkelijkheid negen waren. De onvolledigheid is ‘Joods Monument’ allerminst aan te rekenen; dit digitale monument voor joods Nederland is nog altijd onverminderd in ontwikkeling. De titanenarbeid is nog niet afgerond.
Boek
Desondanks kon de precieze samenstelling van het gezin waarvan Susanna Philip deel uitmaakte, bij toeval worden achterhaald. Zoekend naar verwanten van Susanna stiet de redactie van deze website op Jan Both, de plaatsvervangend gemeentearchivaris van de gemeente Goeree-Overflakkee, zetelend in Middelharnis. Hij is bezig met een boek over de joodse families op dit Zuid-Hollandse eiland, dat hij komende herfst hoopt te publiceren. De eerste bevindingen zijn digitaal al in te zien, in een pdf. En daarin staan al die essentiële persoonsgegevens.
Onderdeel van het aanstaande boek, schrijft Both in een toelichting, is “het in kaart brengen van alle joodse families die op het eiland hebben gewoond”. Maar, waarschuwt hij, niet alle joden gaan in het boek beschreven worden. Dat is omdat zij “er vaak maar korte tijd verbleven, soms maar een jaar”. Dit gaat zeker op voor de familie Philip. Op één na zijn alle kinderen van vader Hartog Jonas Philip en moeder Sara van Laar er geboren, maar de ouders zelf niet. En in 1880, na een verblijf van bijna twintig jaar, vertrekken ze allemaal naar Rotterdam.
“De familie”, schrijft Both, “behoort tot de zogenaamde passanten, mensen die slechts korte tijd op het eiland verbleven. Het is vanwege hun korte verblijf niet interessant de familie verder uit te zoeken. In het laatste kwart van de 19de eeuw vertrekken zij, zoals zoveel bewoners in die tijd van het eiland.”
Hij wijst er ter vermijding van verwarring op dat er van de joodse familie Philip twee takken zijn, beide afkomstig uit de Hoeksche Waard. De een vestigde zich in Middelharnis, de ander in Oude-Tonge. In dit verhaal wordt de tak van Menheerse gevolgd, zoals het dorp Middelharnis is plaatselijk dialect wordt genoemd. Daarbij is voor aanvullende documentatie gebruik gemaakt van eigen research en van de stamboomsite die Regina Philip (Rotterdam, 1955) heeft gemaakt. Zij is een achternicht van de ‘Dordtse’ Susanna.
Van wie stamt Susanna af? Wat is er met haar familieleden gebeurd in de oorlog? In dit verhaal, maar ook in het familieoverzicht hieronder, worden de dikwijls beklemmende feiten ontvouwd.
Pagina’s uit het Rotterdamse bevolkingsregister. Op 16 juli 1880 streek de familie Philip neer in Rotterdam, komend uit Middelharnis. De kinderen waren allen geboren op Goeree-Overflakkee, in Rotterdam kwam er nog een kind bij, Izaak. |
De foto toont de grafsteen van Willem, op de joodse begraafplaats aan het Toepad in Rotterdam. Willem was getrouwd met Eva Debora van Dijk, en had met haar drie kinderen gekregen. In 1914 scheidden zij. Hij overleed in 1923, zij werd vermoord in Auschwitz, met haar tweede echtgenoot Asser Lion Goudsmit. |
Omvangrijk
Hartog Jonas Philip, geboren op 2 mei 1831 in Korendijk, nu de gemeente Goudswaard, trouwde op 29 mei 1861 in Utrecht als 30-jarige met de 23-jarige Sara van Laar, geboren in Utrecht, op 4 maart 1838. En daarmee legden zij de basis voor het omvangrijke gezin Philip.
Hartog is een vleeshouwer. Dat beroep zal waarschijnlijk de reden zijn geweest om zich met Sara te vestigen op het destijds tamelijk geïsoleerd liggende Goeree-Overflakkee: hij zocht emplooi. Wanneer precies zij het Haringvliet overstaken, is volgens Jan Both niet bekend, maar het zal niet lang na de bruiloft zijn geweest: op 13 april 1862 werd namelijk in Oude-Tonge hun eersteling Jonas geboren, elf maanden later.
Op 3 november verhuisde het prille gezin naar Middelharnis, waar nog eens zeven kinderen ter wereld kwamen, op de laatste na: die verscheen in Rotterdam.
Negen kinderen baarde Sara in totaal, van wie Susanna, de ‘hoofdpersoon’ van dit artikel, de zevende is. Zij werd geboren op 23 december 1874. Aan haar vooraf gingen na Jonas: Jetje (26 juni 1864), Mietje (30 december 1866), Willem (3 januari 1869), Wilhelmina Debora (12 maart 1871) en Hester (30 maart 1873). En na Susanna volgden nog Markus (11 april 1877) en de Rotterdammer Izaak (7 december 1881).
Van al deze kinderen heeft Hester het kortst geleefd: zij stierf na vier maanden op 6 juli 1873. Ook Izaak is geen volledig leven gegund geweest; hij overleed op 10-jarige leeftijd in Vught. Niet duidelijk is waarom dit in Vught gebeurde. Was het gezin bij toeval daar? In ieder geval is er verder geen connectie tussen de Philipsen en deze Brabantse plaats.
Mietje, ook een zus van Susanna, was getrouwd met Hijman Prins. Zij zijn beiden tegelijk vermoord in Auschwitz, op 15 oktober 1942. |
Voor de Tweede Wereldoorlog stierven al vier van de negen kinderen. Als eerste Hester (na vier maanden), als tweede Izaak (na 10 jaar), als derde Willem (na 54 jaar), als vierde Markus (na 57 jaar). |
Het graf van Markus Philip op de joodse begraafplaats Muiderberg bij Amsterdam. Hij stierf in juni 1934. |
Huisvrouw
In 1880, diepte streekarchivaris Jan Both op, verhuisde het gezin naar Rotterdam. Dat was op 9 juli, op de 16de wordt het gezin ingeschreven, zo blijkt uit het Rotterdamse bevolkingsregister. Toen anderhalf jaar later Izaak, op 7 december 1881, werd geboren, “des voormiddags ten vier ure”, woonde het gezin in “een huis aan de Hooge Boezem”, op nummer 30. Vader Hartog Jonas stond nu geregistreerd als koopman. Sara was volgens de geboorteakte “zonder beroep” en “zijn huisvrouw”.
Hartog Jonas heeft zijn laatste nakomeling niet lang kunnen meemaken. Hij overleed op 30 september 1889, op 58-jarige leeftijd, bijna acht jaar na de komst van Izaak. Hij werd begraven op de joodse begraafplaats aan de Dijkstraat in Rotterdam. Moeder Sara werd aanmerkelijk ouder, 83. Zij overleed op 6 november 1921 in Amsterdam, waar zij inmiddels was gaan wonen. Zij is begraven op de joodse begraafplaats Muiderberg bij Amsterdam.
Haar is bespaard gebleven dat twee jaar later, op 21 februari 1923 een derde kind van haar heenging, in Zevenbergen: Willem, kind nummer 4, 54 jaar oud. Hij is op een andere joodse begraafplaats in Rotterdam begraven, die aan het Toepad.
Willem had zelf al een gezin. Hij was op 11 december 1895 in Rotterdam getrouwd met Eva Debora van Dijk (Rotterdam, 2.10.1877), en ook al van haar gescheiden, per 26 oktober 1914. In de tussentijd waren hun drie kinderen geboren, achtereenvolgens: Hartog Jonas, duidelijk vernoemd naar zijn opa, op 25.9.1896, Levie (27.10.1897) en Jonas (30.5.1908). Deze Jonas stierf al naar vijf maanden, op 4 november 1908.
Van de negen kinderen leefden er nu nog zes. Voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, zou het gezin echter nog een familielid verliezen: op 14 juni 1934 overleed magazijnbediende Markus, kind nummer 8. Ook hij was getrouwd, op 5 juni 1901 in Amsterdam met Rosalina Jacobs (Amsterdam, 29.12.1894). Dit echtpaar is kinderloos gebleven. Markus is eveneens bijgezet op de begraafplaats in Muiderberg.
De kroost van Hartog Jonas en Sara was nu gekrompen tot vijf kinderen. En die zijn in de oorlog door de nazi’s allemaal vernichtet, in Auschwitz en Sobibor.
Susanna en Jacob Keesje gaan na hun vertrek uit Velsen (waar Gesina werd geboren) per 24 juni 1932 wonen aan de Nieuwe Achtergracht 65 I, zoals de gezinskaart uit het Amsterdamse Stadsarchief laat zien. |
Gesina Keesje, het enige kind van Susanna en Jacob Keesje, verlooft zich met Dordtenaar Meijer Michiel Cohen (‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’, 7.6.1929) en huwt hem in maart 1930 (NIW, 7.3.1929). Het echtpaar gaat oorspronkelijk wonen aan de Blekersdijk, later aan de Toulonselaan. |
Enig
Susanna, kind nummer 7, had haar geluk gevonden bij manufacturier Jacob Keesje, geboren in Alkmaar op 1 november 1877. Op 30-jarige leeftijd trouwde zij met hem, een 27-jarige, in Amsterdam, op 28 juni 1905. Ze woonden in Velsen, waar hun eerste en enige kind geboren werd, dochter Gesina, op 1 april 1906. Zestien jaar later verlieten zij de stad, op 24 juni 1932, om in Amsterdam te gaan wonen, aan de Nieuwe Achtergracht 65 I. Op dit adres verbleven twee familieleden van haar, de ongetrouwde zussen Jetje en Wilhelmina Debora. Wilhelmina was er de pensionhoudster van.
Acht jaar na hun komst, de oorlog was nog maar net aangevangen, stierf Jacob, op 13 mei 1940, 62 jaar oud. Hij kreeg zijn laatste rustplaats in Diemen, op de joodse begraafplaats daar. Zijn dood deed weduwe Susanna na enkele weken besluiten om weg te gaan uit Amsterdam. Ze ging naar Gesina, die ondertussen getrouwd was met Dordtenaar Meijer Michiel Cohen (Dordrecht, 30 augustus 1900), die met zijn vader Joseph (‘Jos’) eigenaar was van de Metaalhandel Jos Cohen en Zoon, aan de Maasstraat 27.
Gesina woonde met haar man en de twee kinderen Bruintje Suzanna (‘Betty’, 5.3.1931) en Joseph Jacob (‘Jos’, 10.3.1935) aan de Toulonselaan, op nummer 7 (nu ook nog 7). Bijna twee jaar wist Susanna zich kennelijk veilig in Dordrecht, ook haar dochter, schoonzoon en kleinkinderen slaagden er vooralsnog in uit handen van de jodenjagers te blijven.
Dit veranderde op 15 mei 1942. Uit woonkaarten, gedigitaliseerd door de Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen, blijkt dat Susanna op die dag uitweek naar de Johan de Wittstraat 23 (nu: 31), de woning van de joodse familie Duits. Waarom zij daar heen trok, en of zij de familie kende, is niet (meer) na te gaan. Feit is dat zij er bleef tot 31 oktober 1942, dus zo’n 5,5 maand. Kennelijk was het huis van haar dochter niet veilig meer, of de Cohens waren genoodzaakt onder te duiken.
[Van de vijf gezinsleden Duits zijn er in de oorlog twee vermoord, zoon Abraham (Dordrecht 1.2.1901 – Ladelund, 16.11.1944; 35) en dochter Elisabeth (Dordrecht (21.11.1907 – Auschwitz, 30.9.1942; 34 jaar). De ouders, Salomon Duits (Dordrecht, 8.1.1881) en Daatje Duits-Fonteijn (Den Haag, 12.4.1881) wisten te overleven, evenals dochter Clara Rosette (Dordrecht, 21 april 1913). Zie ook verhaal 97.]
Deze foto’s tonen de woningen waar Susanna ook onderdook, na haar vertrek uit de Toulonselaan. Het hoekpand op de eerste foto is het adres Johan de Wittstraat 23 (nu: 31), de tweede foto is genomen op de Reeweg-Oost. In het witte pand is Susanna gearresteerd, met nog acht anderen, op 10 november 1942. |
Razzia
Na haar verblijf bij de familie Duits verschool Susanna zich op de Reeweg-Oost, op nummer 195 (nu: 233). Dit was het woonhuis van de familie Kleinkramer, dat enkele honderden meters verwijderd lag van de Toulonselaan. Een hele groep mensen verstopte zich daar. Ze zag er Meijer Michiel en Gesina terug en haar twee kleinkinderen. En vader Jakob Kleinkramer (1897) was er natuurlijk, zo ook zijn vrouw Sophia Helena Kleinkramer-Weijl (1901) en hun dochters Esther Rosalina (1928) en Rosalina (1932).
Zoals in verhaal 47 al is beschreven, sloegen de Duitsers, geholpen door Dordtse agenten, op 10 november 1942 hun grote slag. Op verschillende plaatsen in Dordrecht vonden ze bij razzia’s in totaal 39 joden, onder wie de negen van de Reeweg-Oost: de complete families Cohen en Kleinkramer plus oma Susanna.
Voor Susanna betekende de arrestatie het begin van het einde. Van het Hoofdbureau van Politie werd zij naar kamp Westerbork overgebracht, en vandaar op 16 februari 1943 naar Auschwitz. Op haar persoonskaart uit de cartotheek van de Joodsche Raad staat haar lot in rode letters: “Tr. 16/2.43.” Drie dagen later, op de 19de, eindigde haar leven voortijdig in het vernietigingsoord − vier dagen voordat Susanna Keesje Philip anders 69 had zullen worden.
En het gezin Kleinkramer? Dat is door de bezetter uitgewist. Moeder Sophia en haar twee meisjes gingen ook ten onder in Auschwitz, gedrieën tegelijk op 19 november 1942. Vader Jacob stierf ruim twee jaar later, in het concentratiekamp Gross Rosen in Oost-Polen, op 7 februari 1945 (zie verhaal 97).
Een gezinsfoto, gedateerd 22 juni 1935, van Meijer Michiel, Gesina en hun kinderen, |
Jacob Keesje overleed in de begindagen van de oorlog, op 13 mei, 62 jaar oud. Hij werd begraven op de joodse begraafplaats in Diemen. |
Stokoud
En Susanna’s dochter Gesina? Die heeft de Holocaust overleefd, en ze is stokoud kunnen worden.
In verhaal 47 staat het uitgebreid – hoe het gezin Cohen al in Westerbork was beland, maar na negen dagen op het nippertje terug mocht naar Dordrecht. Meijer Michiel, het gezinshoofd, was dringend nodig (kriegswichtig) om de metaalhandel draaiende te houden. De Duitse toezichthouder, de Beauftragte, kon zonder directeur Cohen niets uitrichten, terwijl het bedrijf belangrijk was voor de Duitse oorlogsindustrie. Hij verzocht zijn meerderen om Cohen vrij te laten uit Westerbork, hetgeen gebeurde.
Het volledige gezin Cohen bleef hierdoor in leven. Op 2 maart 1943 moest het evenwel alsnog onderduiken. Vader, moeder en dochter Betty doen dat verderop in de Maasstraat, op nummer 58 (nu: 84), bij Aart Bezemer en Dirkje Sluiters. Zij blijven er tot de bevrijding, 26 maanden. Zoon Jos verdween naar Oene, een Gelders dorp. Na de oorlog startte Meijer Michiel zijn metaalfirma weer op.
(Op 13 augustus 2018 zijn Aart en Dirkje op de Israëlische ambassade in Den Haag door Yad Vashem postuum onderscheiden voor hun onderduikhulp. Zij kregen de eretitel ‘Rechtvaardige onder de Volkeren, red.)
In augustus 1977 emigreert Jos met zijn echtgenote Henriëtte (‘Jet’) Zadoks naar de Verenigde Staten, samen met hun drie kinderen Mike (1959), Ida (1960) en Mitchel (1964). Jos Cohen is er gestorven op 9 januari 2016, 80 jaar oud.
Zijn vader Meijer Michiel is een jaar na de emigratie van zijn zoon overleden, in Dordrecht, op 21 februari 1958. Hij is 57 geworden. Gesina leefde na hem nog veertig jaar. Zij verhuisde een jaar later, op 10 maart 1959, naar een flat aan de Mauritsweg, op nummer 132. Zij is op hoge leeftijd overleden, als 92-jarige, op 8 december 1998.
De kaart uit de cartotheek van de Joodsche Raad van Susanna. Zij is op 16 februari 1943 op transport gesteld, |
De kaart uit de cartotheek van de Joodsche Raad van haar ongetrouwde zus Jetje werd op 2 maart 1943 getransporteerd naar Sobibor, |
Wilhelmina Debora, nog een zus van Susanna, |
Vermoord
Susanna was niet de enige Philip die werd vermoord. Met haar drie overgebleven zussen en broer Jonas gebeurde hetzelfde. In het overzicht hieronder staan alle details over de gruwelijkheden die hen zijn overkomen. Maar zij niet alleen: er zijn soms ook partners en kinderen bij betrokken.
Kortheidshalve wordt hier volstaan met slechts enkele, maar veelzeggende gegevens.
Jonas, kind nummer 1, is samen met zijn tweede vrouw Roosje van Wessel omgebracht in Auschwitz, op 1 september 1943, 80 en 71 jaar oud.
Jetje, kind nummer 2, eindigt op 5 maart 1943 in Sobibor, 78 jaar oud. Ongehuwd.
Mietje, kind nummer 3, is samen met haar man Hijman Prins vergast in Auschwitz, op 15 oktober 1942, beiden 75 jaar oud.
Wilhelmina Debora, kind nummer 5, eindigt ook in Sobibor, ook op 5 maart 1943, 71 jaar oud. Ongehuwd.
***
Geboren op Goeree-Overflakkee, tot as verworden in het gindse Polen. Al wat straks nog herinnert aan de bange Dordtse tijd van Susanna Keesje-Philip in Dordrecht is niet een foto − want die is er niet −, maar een Stolperstein. Op de Reeweg-Oost, de onheilsplek.
Negen kinderen telde het joodse gezin waarvan Susanna Philip, de vrouw die in Dordrecht werd gearresteerd, deel uitmaakte. Al die kinderen zijn, op de jongste na, geboren op Goeree-Overflakkee, voor het allergrootste deel in Middelharnis, de ‘hoofdstad’. Hun ouders kwamen niet van dit eiland.
[* Over Mietje en haar man Hijman Prins is iets meer bekend geworden, via de website ‘Joods Amsterdam’. Zij hadden een koosjere slagerij in de Swammerdamstraat, op nummer 61, staat er. “De Swammerdam was een op-en-top joodse straat, waar nauwelijks niet-joodse mensen woonden.” In 1928 waren Hijman en Mietje op leeftijd “en dat, gecombineerd met de crisis, liet hen de slagerij verkopen”. Ze trokken met hun gezin naar Rotterdam, waar “ze op de Crooswijksesingel bij hun dochter Christina en haar man Abraham Spier introkken”.] [Bij het samenstellen van dit overzicht is dankbaar gebruik gemaakt van de stamboomsite van de joodse Regina Philip, die secretaresse, office manager en webmaster is (geweest). ‘Reis naar het verleden’ heet de site, die de genealogie toont van de families Philip, Van Dam en Kooke. |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'