Het voorbije joodse dordrecht

Zes Dordtenaren kwamen om bij massamoord
op patiënten gesticht ‘Het Apeldoornsche Bos’

* Ook joods ziekenhuis in Rotterdam werd leeggeveegd

Een prentbriefkaart van Het Apeldoornsche Bos, ver voor de oorlog gemaakt, in 1900.<br />
Foto: Archief Vereniging Oud Apeldoorn

Een prentbriefkaart van Het Apeldoornsche Bos, ver voor de oorlog gemaakt, in 1900.
Foto: Archief Vereniging Oud Apeldoorn

In de nacht van donderdag 21 op vrijdag 22 januari 1943 haalden de Duitsers, tegen alle verwachting in, het Centraal Israëlitisch Krankzinnigengesticht ‘Het Apeldoornsche Bos’ leeg, Nederlands grootste joodse inrichting. De ontruiming vormde de inleiding tot een massamoord. Bijna 1200 patiënten en zeker vijftig verpleegkundigen werden rechtstreeks weggevoerd naar het vernietigingskamp Auschwitz, en bij aankomst meteen gedood. Niemand van hen is teruggekeerd, naar het schijnt.
         Zes Dordtenaren waren getuige van dit ijzingwekkend drama – en het slachtoffer.

         Lang heeft niemand geweten wie precies destijds in de veertig veewagons vanaf het station in Apeldoorn naar Auschwitz zijn gestuurd. De slachtoffers werden bij vertrek niet geregistreerd op een transportlijst en ook niet bij aankomst.

Het Apeldoornsche Bos 1956

Nogmaals Het Apeldoornsche Bos, nu op een foto van na de oorlog, in 1956. Tegenwoordig heet de gehandicapteninstelling 'Groot Schuylenburg', en is het een inrichting tot opvoeding en verpleging van geesteszwakke jongens en meisjes.
Foto: Archief Vereniging Oud Apeldoorn

Maar begin 2012 achterhaalde de stichting Joods Apeldoorn in het Amsterdamse Stadsarchief de totale administratie van Het Apeldoornsche Bos, 1576 namen. Zo wist zij, na grondig vergelijkend onderzoek, de identiteit van 1023 patiënten en 46 personeelsleden vast te stellen – een tragische, eindeloze lijst.
De gedeporteerden, van wie de persoonsgegevens zeven decennia achtereen verborgen bleven, zijn hiermee uit de vergetelheid geraakt. Ze hebben een naam gekregen, een leeftijd en een woonplaats. De volledige lijst is sinds 21 januari 2013 te raadplegen, keurig alfabetisch gerangschikt op achternaam, via de regionale dagbladen De Gelderlander en De Stentor.
         Ook de joodse Dordtenaren die in die beklemmende januarinacht naar de gereedstaande vrachtwagens werden gecommandeerd, zijn nu bekend geworden. De jongste was twaalf, de oudste 65. In dit verhaal wordt de summier beschikbare informatie over hen ontsloten. Een gezicht hebben zij daarmee nog niet, want foto’s zijn tot dusverre nergens aangetroffen. Maar hun anonimiteit is er wel mee opgeheven.
        

Kermis op het terrein van Het Apeldoornsche Bos, in 1931

Kermis op het terrein van Het Apeldoornsche Bos, in 1931.
Foto: Archief Vereniging Oud Apeldoorn


Verpleegsters op het dakterras van het gesticht, in 1942

Verpleegsters op het dakterras van het gesticht, in 1942.
Foto: Archief Vereniging Oud Apeldoorn

Modern
Op 24 mei 1909 ging Het Apeldoornsche Bos open, aan de Zutphensestraat 106 in Apeldoorn. Joodse geesteszieken konden zich hier, in een bosrijke en joodse omgeving, volgens de modernste inzichten laten verzorgen. Ook zwakzinnige kinderen, of kinderen met opvoedingsmoeilijkheden, werden er opgevangen, in een eigen kindertehuis naast het hoofdgebouw. Paedagogium Achisomog heette deze voorziening, die volgens de encyclopedische Wikipedia-pagina’s over deze psychiatrische inrichting op 6 september 1934 betrokken werd.
         Het Apeldoornsche Bos groeide uiterst snel. In 1909 waren er nog slechts 53 verplegenden voor 235 patiënten. In 1921 stonden 144 medewerkers tot hun beschikking voor 542 patiënten. In 1938 had de instelling al 900 patiënten, een aantal dat fors steeg vanaf 1939, toen joodse vluchtelingen uit Duitsland toestroomden. Wikipedia meldt dat er in 1942 “even tekort aan personeel was”, doordat de bezetter het niet-joodse personeel liet ontslaan. Maar uit het hele land arriveerden kort daarna vele vooral jonge joden, als vervangende verpleegkundigen.
         In 1943, het jaar dat zo ontluisterend zou worden, bevonden zich in Het Apeldoornsche Bos 1181 patiënten, onder wie talrijke kinderen, en 330 personeelsleden. Ze verbleven er “in relatieve rust”, zoals het NOS-Journaal het eens omschreef in een terugblik. Terwijl joden elders in de hoek gedrukt werden en opgejaagd, werd de inrichting lang ongemoeid gelaten. “In Apeldoorn sprak men van de ‘jodenhemel”, aldus Wikipedia, de aanwezigen beschouwden het gesticht als een veilige haven.

Het verplegend personeel poseert voor een groepsfoto, in 1937

Het verplegend personeel poseert voor een groepsfoto, in 1937.
Foto: Archief Vereniging Oud Apeldoorn

Ordedienst
Maar dat veranderde in één klap, totaal onverwacht, op woensdag 20 januari. Ineens verscheen er de Ordedienst van kamp Westerbork, het doorgangskamp voor te deporteren joden. Op het station kwam een goederentrein te staan, met veertig veewagons. De Ordedienst was “kennelijk een dag te vroeg” (Wikipedia), en het personeel voorvoelde onheil. De helft van de artsen, verpleegsters en broeders vluchtte ’s nachts weg en dook onder. Volgens de NOS stond het personeel “voor een moeilijk dilemma: bij de patiënten blijven en ze ondersteunen of vluchten.” Een deel ging er vandoor.
         In de volgende nacht, die van donderdag op vrijdag, voltrok zich het drama: de paviljoens van Het Apeldoornsche Bos werd compleet leeggehaald. Alle patiënten werden, “soms naakt, verward of in dwangbuis” (NOS), resoluut naar vrachtwagens gedirigeerd, in gezelschap van de nog aanwezige verplegenden. Onder hen bevonden zich 74 jongens en twintig meisjes, ernstig gestoorde pupillen.
         De operatie, uitgevoerd door eenheden van de Waffen-SS en de Ordnungspolizei, stond onder de persoonlijke leiding van Hauptsturmführer Ferdinand aus der Fünten, die erbij werd geholpen door de SS-commandant van kamp Westerbork, Albert Konrad Gemmeker.
         Op het perron werden de patiënten de wagons ingeduwd, “vaak ook naar binnen gesmeten”, schrijft dr. Loe de Jong in deel 6 van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. De zware deuren werden afgegrendeld, “soms vingers verpletterend”, de luchtkokers dichtgemaakt. De Jong citeert een getuige die krankzinnigen heeft horen gillen en schreeuwen.

Sfeerbeelden uit een documentaire over Het Apeldoornsche Bos

Sfeerbeelden uit een documentaire over Het Apeldoornsche Bos, van werkende, tuinierende, dansende en sportende patiënten den personeelsleden. De vooroorlogse opnamen worden af en toe vertoond in items van het NOS Journaal of Omroep Gelderland.
Still Redactie Website

Neergeknald
Om 07 uur vrijdag de 22ste vertrok de trein. Omdat het transport niet via Westerbork liep, maar rechtstreeks naar Auschwitz voerde, werd van de gedeporteerden geen transportlijst opgesteld. Evenmin gebeurde dat in Auschwitz. Volgens Tom Fürstenberg, de voorzitter van de stichting Joods Apeldoorn, “vonden de SS’ers het niet nodig om de namen op te schrijven”, zo zei hij tegen het NOS-Journaal in januari 2013.
         De speciale trein kwam zondag 24 januari in het immense concentratiekamp aan. Enkelen waren onderweg overleden, anderen renden weg over het lange perron. “Ze werden neergeknald.”
         De overige gedeporteerden werden meteen vermoord. Eerst werden ze in kipkarren gegooid, vervolgens uit die karren in vrachtauto’s, opgejaagd door “tierende SS’ers” Dr. L. de Jong: “De vrachtauto's voerden hen niet naar de gaskamers, maar naar een van de grote langgerekte kuilen waarin de lijken van vergasten verbrand werden. Hoog laaiden er de vlammen op. De pas aangekomenen werden er midden in gesmeten. Brokken hout en blikken petroleum volgden.”
         Niemand van de weerloze gehandicapten overleefde deze barbaarse behandeling. Voor allen werd 25 januari als overlijdensdatum aangewezen.

Aantallen
Het correcte aantal slachtoffers van de slachting bleef tientallen jaren volstrekt onduidelijk. Waar De Jong repte van 896 patiënten en 52 personeelsleden, hanteren Wikipedia en de NOS hogere getallen: 1200 tot bijna 1300.
         Verwarrend is ook dat uiteenlopende bronnen, variërend van diezelfde NOS en De Jong tot de website van Joods Monument en het Herinneringscentrum Kamp Westerbork, suggereren dat er “waarschijnlijk mogelijk toch personeelsleden zijn die de massamoord hebben overleefd, al gaat het hooguit om “slechts veertien mensen” tot “een klein deel”. Dezen zouden bij aankomst zijn afgezonderd in quarantainebarakken. Of het betrof personeelsleden die eerder al, in Nederland nog, (alnog) waren opgepakt en naar verschillende kampen getransporteerd.
         Hoe dan ook: incomplete aantallen, en het ongewisse lot van mogelijke overlevenden – zo confuus was het lang het beeld.
         Sinds enkele jaren is er evenwel een aantal dat consequent wordt genoemd, en geldt als richtsnoer: I, oftewel 1023 patiënten en 46 personeelsleden. Van hen zijn de namen ook in jauari 2013 vrijgegeven, nadat de stichting Joods Apeldoorn en het Herinneringscentrum Kamp Westerbork een onverhoeds opgedoken cartoheek zorgvuldig hadden uitgeplozen.
         Stichtingsvoorzitter Fürstenberg kwam er achter dat zich in het Amsterdamse Stadsarchief een kaartsysteem moest bevinden, met 1576 namen van alle patiënten van Het Apeldoornsche Bos. Hij vertelde I dat hij daarop een verzoek indiende om deze cartotheek te mogen openbaren. Hij trof het: de termijn waarbinnen medische gegevens achter slot en grendel moeten blijven, was verstreken.
         Alle vrijkomende gegevens werden gecontroleerd en vergeleken, en het resultaat is die lijst met 1069 namen. Deze zijn simpel op te roepen via de website van zowel De Gelderlander als De Stentor, zie bijvoorbeeld op deze site: destentor.nl.
         De slachtoffers hebben een identiteit gekregen, zij zijn ontdaan van hun anonimiteit.

De Dordtenaren
Het herinneringscentrum ontsluit de lijst nadrukkelijk niet via het internet. Het heeft de namen toegevoegd aan een al bestaande database, Een Naam en een Gezicht geheten. Daarin zijn ze gekoppeld aan allerhande gegevens uit diverse andere archieven, “om een zo compleet beeld mogelijk beeld te krijgen” van (het lot van) de slachtoffers van de jodenvervolging.
         De namen van deze Holocaustdoden worden continue, voorzien van geboortedatum, -plaats en van de locatie en datum van de moord, dag en nacht geprojecteerd op een speciale Namenwand in kamp Westerbork. En wie vragen heeft over bepaalde personen kan altijd via een contactformulier e-mailen naar de medewerkers van de afdeling Collectie van het kamp.

administratie van Het Apeldoornsche Bos

Het NOS Journaal bericht in januari 2013 dat de administratie van Het Apeldoornsche Bos is herontdekt in het Amsterdamse Stadsarchief en toont een van de persoonskaarten.
Still Redactie Website

Database
Zes geboren Dordtenaren komen voor op de lijst van Het Apeldoornsche Bos. Met bijstand van onderzoekster Aline Pennewaard zijn enkele persoonsgegevens over hen verzameld. Dit is het resultaat, gepresenteerd in volgorde van leeftijd.
         1. Hermanus Mozes van Brakel (12), geboren in Dordrecht op 5 oktober 1930. Hij was twaalf toen hij in Auschwitz werd verbrand. Herman is de mongolide zoon van koopman Sallie van Brakel (Middelburg, 30 juli 1887) en Hendrika Meijer (Arnhem, 15 juli 1885). Het gezin woonde inmiddels in Utrecht. Vader, moeder en dochter Mietje (Middelburg, 11 januari 1917) zijn alledrie vermoord in kampen, respectievelijk op 26 oktober 1942 (Auschwitz), 28 mei 1943 (Sobibor) en 17 september 1943 (Auschwitz). Eén kind, zus Coby, overleefde de oorlog.
         Herman, die het Syndroom van Down had, zat nog pas kort in Achisomog, de kinderafdeling. Tot 1 september 1941 had hij op de openbare school in Utrecht (OBLD, Kruitdwarsstraat 6) onderwijs kunnen volgen, totdat de joden dit verboden werd. Hij kwam in Apeldoorn terecht omdat zijn moeder hem niet mee kon nemen toen ze zelf onderdook in 1942. In de inrichting werkte zijn zus; zij was er verpleegster sinds 1939.
         Toen Het Apeldoornsche Bos werd ontruimd, kon zij net op tijd ontsnappen. Coby moest Herman noodgedwongen achterlaten: zij kon niet op het terrein van Achisomog komen en had er geen sleutel van.
         2. Betje Knegje (33), geboren in Dordrecht 24 november 1909. Zij werd op 4 mei 1939 opgenomen in de inrichting, en vermoord in Auschwitz, op 25 januari 1943. Zij was een dochter van Abraham Knegje (Amsterdam, 26 februari 1875) en Leentje Knegje-Knegje (Amsterdam, 2 maart 1878), die in totaal twaalf kinderen hadden en woonden in Amsterdam, aan de Laagte Kadijk 2 III. Zes van hen kwamen om het leven in de vernietigingskampen, vier stierven voor de oorlog, van een is geen overlijdensdatum bekend en slechts een dochter overleefde de oorlog: Eva Brouwer-Knegje, geboren op 4 november 1904, overleden 3 februari 1975. De ouders stierven in Sobibor (2 april 1943) en Auschwitz (14 januari 1943).

Zussen
         3. Cato Hen-Braadbaart (51), geboren Dordrecht, 12 februari 1891. Zij was getrouwd, in 1916, met Elias Hen, die de oorlog overleefde en stierf in 1955. Het echtpaar, wonend in Amsterdam aan de Roerstraat 92 II, had twee kinderen die ’t ook redden: Alfred Carel (18 november 1917) en Gustaaf Adolf (3 maart 1922). Cato werd op 14 oktober 1942 opgenomen in het Apeldoornsche Bos; op haar Joodsche-Raadkaart staat ‘A.B.’ Op 25 januari 1943 volgde haar dood in Auschwitz.
        4. en 5. Klaartje (54) en Grietje (60) van Gelder. Klaartje is geboren in Dordrecht 30 april 1888, de oudere Grietje op 4 maart 1882, beiden in de Wijngaardstraat 4. Hun vader was Salomon van Gelder (Dordrecht, 1 maart 1848 - Dordrecht, 28 juli 1910), hun moeder Branco Bobbe (Brielle, 31 oktober 1851 - Keulen, 15 februari 1929). Tijdens de oorlog verbleven de zussen blijkbaar bij hun broer Simon (Dordrecht, 8 februari 1890); zij staan althans in april 1942 op zijn adres ingeschreven: Maasstrichtschestraat 86, Scheveningen.
         Een bezoeker van de website Joods Monument heeft toegevoegd dat Simon een muziekleraar was, afgestudeerd in Keulen. In die stad woonden Klaartje en Grietje ook, aanvankelijk met hun moeder, de weduwe, “tot zij in de tijd van nazi-Duitsland naar Nederland kwamen. Ze woonden eerst in Amsterdam op het Stadionplein en daarna in Scheveningen”.
         De Joodsche-Raadkaart geeft aan dat Klaartje en Grietje pas op 23 oktober 1942 naar Het Apeldoornsche Bos gingen. Om welke reden is nergens te zien. Aline Pennewaard, toelichtend: “Ze hoeven niet per se iets gemankeerd te hebben; het zou ook kunnen dat ze er gewoon waren ondergedoken.”

Keten van leed
Salomon en Branco hebben elf kinderen gekregen, allen te Dordrecht, van wie er drie nog als baby stierven. Van de overige acht broers en zussen werden er zeven vermoord: Emanuël, op 68-jarige leeftijd en wonend in Amsterdam, op 20 maart 1943 in Sobibor, zijn vrouw overleefde de oorlog; de ongehuwde hulp in de huishouding Rebekka (64; Amersfoort) in Auschwitz, op 1 februari 1943, Grietje en Klaartje beiden in Auschwitz op die 25ste januari 1943; Louis (56; Scheveningen), in Auschwitz, op 9 november 1942, net als zijn vrouw Elizabeth Prins en zijn dochter Branco Sara. En verder was broer Simon (54) een holocaustslachtoffer, in Bergen-Belsen op 17 december 1944 en Betje (60, Deventer) op 6 september 1944, in Auschwitz, net als haar man Samuel Noach en dochter Sophia.
         De oudste, Gerrit, overleed al in 1930, op 23 december.
         6. Rosalie Polak ten slotte. Geboren in Dordrecht, 28 januari 1878, op de Voorstraat C939. Haar vader was Michel Polak (1845 - 26 april 1917), haar moeder Klaartje van Gelder (1846 - 4 november 1915). Het gezin bestond verder uit Reine (Dordrecht, 29 oktober 1876), Andries (Dordrecht, 3 juli 1879 - Poortugaal, 15 november 1928; niet getrouwd; geen kinderen), Henriette Helena (Rotterdam, 28 december 1880) en Arnold (Nieuwer Amstel, 28 februari 1883).          Stoffeerder Arnold was getrouwd met Geertruida Frank (Rotterdam, 1 maart 1883), het echtpaar had één kind: Michel (Rotterdam, 31 augustus 1929). Dit hele gezin stierf in Sobibor, op 23 april 1943. Helena trouwde met ambtenaar Jacob Polak (Wildervank, 31 mei 1887). Beiden werden vermoord in Auschwitz, op 15 oktober 1942. Reine was getrouwd met Jacob Kadiks (Rotterdam, 10 september 1878) en had als zoon Joseph (Rotterdam, 21 maart 1908). Reine kwam om in Auschwitz, op 15 oktober 1942 – als weduwe: haar man is al in 1938 gestorven.
         Zoon Joseph had op zijn beurt ook al een gezin, bestaande uit echtgenote Rachel Polak (Coevorden, 18 oktober 1910) en dochter Jacqueline Johanna (Rotterdam, 3 september 1939). Ook dit gezin werd volledig omgebracht, in Sobibor, op 7 mei 1943.
         Rosalie arriveerde volgens haar JR-kaart op 11 augustus 1939 in Het Apeldoornsche Bos. Haar neef Joseph, op wiens adres in Rotterdam (Stratenweg 73c) Rosalie stond ingeschreven, informeert op 26 januari 1943 naar de verblijfplaats van zijn tante; zij was immers met andere patiënten weggevoerd. Dit was een dag nadat zij om het leven was gebracht in Auschwitz. De brief is bewaard gebleven.
         Zes namen van zes ‘Dordtse’ doden, die ieder voor zich weerspiegelen wat ook nog eens hun familieleden overkwam: een keten van leed.

Jaarlijks wordt het drama in het Apeldoornsche Bos herdacht bij het monument in het Prinsenpark

Jaarlijks wordt het drama in het Apeldoornsche Bos herdacht bij het monument in het Prinsenpark. Bij de herdenking van 21 januari 2013 werden de teruggevonden namen van de 1069 slachtoffers bekendgemaakt. De foto toont de plechtigheid zoals gefilmd door Omroep Gelderland. Opperrabijn Jacobs spreekt een gebed uit. Inmiddels is in november 2014 op de joodse begraafplaats in Apeldoorn een plaquette onthuld met ruim 600 namen én de nummers van de graven waarin de personen begraven liggen. De geïdentificeerde graven krijgen niet allemaal een nieuwe grafsteen, dat is te duur, aldus Omroep Gelderland.
Still Redactie Website

Natuurlijk
Hiermee zijn de Dordtse slachtoffers onder de gedeporteerden van Het Apeldoornsche Bos weergegeven. Op Joods Monument komen nog twee Dordtse namen voor, maar deze personen zijn naar alle waarschijnlijkheid een natuurlijke dood gestorven, op 45-jarige en 81-jarige leeftijd. In elk geval was hun overlijden ver voor de ontruiming.
         Het zijn: Rozetta (Roosje) Lievendag (Dordrecht, 14 maart 1896 - Apeldoorn, 5 juni 1941, ‘na smartelijk lijden’) en Rachel van Stedum (Dordrecht, 13 oktober 1860 - Apeldoorn, 9 november 1941).
         Voor hen kon tenminste nog een heuse grafsteen worden opgericht. Hun honderden mede-patiënten zijn in Polen naamloos tot as vergaan.

Ook joods ziekenhuis in Rotterdam werd leeggeveegd

Ook in Rotterdam speelde zich zo’n onthutsend ontruimingsdrama af. Hier waren drie geboren Dordtenaren bij betrokken.
         Op 26 februari 1943 stopten vrachtwagens met leden van de Sicherheitsdienst en de Nederlandse WA op de Schietbaanlaan. Op de vlakbij gelegen Mathenesserlaan haalden zij het Israëlitisch Weeshuis Megaddelee Jetomiem leeg, gevestigd op nummer 208. Op de Schietbaanlaan 42 joegen zij alle zieken, zelfs de doodzieke patiënten, van het joodse ziekenhuis Megon Hatsedek uit hun bedden. Ook de bewoners van het bijbehorende tehuis voor oude lieden en het personeel werden verwijderd.
         In totaal tweehonderd zieken, ouderen en kinderen, plus 61 man personeel, liepen bijeengedreven door de poort van het ziekenhuis, en werden ingeladen in de vrachtwagens. Vervolgens gingen alle opgepakte personen naar Loods 24, de verzamelplaats voor joden op het Rotterdamse entrepotterrein. Van daar stelde de Duitse bezetter de groep op transport naar kamp Westerbork, en daarvandaan, vanaf 2 maart, naar de vernietigingskampen in Auschwitz en Sobibor.
         De razzia in de drie joodse instellingen was het sluitstuk van de deportatie van de Rotterdamse joodse gemeenschap, die voor de oorlog zo’n 13.000 mensen omvatte.

Drie overlevenden
Van de 261 gedeporteerden keerden er slechts drie terug: de verpleegsters Sophie Huisman en Cato Polak en de directeur, dr. M. Elzas. Hij werd tijdens de ontruiming gewaarschuwd, kwam onmiddellijk naar het ziekenhuis, werd ook opgepakt en met zijn patiënten afgevoerd. Na de oorlog dook hij weer op in Nederland. Via Westerbork en Barneveld bleek hij in Theresienstadt te zijn terechtgekomen. Inmiddels is niemand van hen nog in leven.
         De drie Dordtse slachtoffers zijn:
         1. Jeanette Andriesse-Snyders, geboren in Dordrecht op 19 augustus 1860. Zij trouwde in Dordrecht op 31 oktober 1883 met Aron Andriesse (Rotterdam, 8 januari 1855 - Rotterdam, 14 november 1930), en kreeg met hem acht kinderen, onder wie een levenloos geboren zoon. Jeanette, vermoedelijk om haar hoge leeftijd opgenomen in het bejaardenhuis, stierf in Sobibor, op 26 maart 1943, 82 jaar oud.
         2. Schoontje Braadbaart, geboren in Dordrecht op 8 maart 1868. Zij was 74 toen zij, eveneens in Sobibor, werd vergast, op 5 maart 1943.
         3. Rozette Fogel-Allemans was verpleegster. Zij, geboren in Dordrecht op 13 november 1913, trouwde nog in Kamp Westerbork met Moritz Fogel (Rotterdam, 15 april 1897) op 5 mei 1943, en beviel op 27 maart 1944 van baby Carry Ellen.
         Later dat jaar, in oktober 1944, werden moeder en dochter vermoord in Auschwitz. Haar man stierf al in september, op een onbekende locatie.
Elders op deze website is een apart artikel gewijd aan dit gezin, zie verhaal 31.


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'