Het voorbije joodse dordrecht

Vrijwilligers knappen telkens weer
de joodse begraafplaats op: deel 5

Vrijwilligers van Boete & Verzoening schilderen in september 2015 op de joodse begraafplaats in Dordrecht

Vrijwilligers van Boete & Verzoening schilderen in september 2015 aandachtig opnieuw de letters (en cijfers) op grafzerken van de joodse begraafplaats in Dordrecht, zodat de doden hun namen weer terugkregen.
Foto Boete & Verzoening

DIn de winter en in het vroege voorjaar, als de hoge begroeiing nog kaal is en op uitbotten staat, is het dwars door de beukenhagen goed te zien: de joodse begraafplaats ligt er verzorgd bij, helemaal opgeknapt.
        Alle groen wordt bijgehouden door de gemeente Dordrecht. Maar de grafstenen, die zo fier recht overeind staan en waarvan scheuren en andere beschadigingen zijn hersteld – wie heeft daar zijn tijd ingestoken?
        Dat zijn de vrijwilligers van de landelijke Werkgroep voor het Onderhoud aan Joodse Begraafplaatsen van de stichting Boete & Verzoening. Zowel in werkgroep als stichting zitten meerdere Dordtenaren.
        Al tweemaal hebben de deelnemers van de werkgroep de Dordts-joodse begraafplaats grootscheeps onderhanden genomen, in de jaren negentig van de vorige eeuw en in de jaren tien van de huidige. Weer werden gebroken zerken gelijmd, opnieuw werden de grafstenen afgeschuurd, schoongemaakt en de letters zo nodig weer zwart geschilderd.
        Was dat dan zo kort na elkaar nodig, een tijdbestek van om en nabij twintig jaar? Ja, want vlak langs de begraafplaats loopt de spoorlijn Dordrecht-Breda en al die treinen en locomotieven die er onophoudelijk langs rijden, veroorzaken veel trilling. Dat schaadt op langere duur de grafstenen en dan is er ook nog de fnuikende invloed van het weer. Warmte of koude, het tast de stenen aan.
        In dit verhaal: wie zijn de – overigens niet-joodse − hoeders van Boete & Verzoening, die volgens opperrabbijn Binyomin Jacobs “belangeloos en met grote liefde voor het Joodse volk” steeds maar weer zo onvermoeibaar joodse begraafplaatsen opknappen? Hoe is het, ook in Dordrecht, allemaal begonnen?

Trein passeert in de jaren 30 de begraafplaats

Een locomotief passeert de joodse begraafplaats (rechts) in de jaren dertig. Op de foto van Google Maps is de joodse begraafplaats vanuit de ruimte te zien, met rechts de spoorbaan. Trillingen van passagiers- en goederentreinen, waarvan er vele dag en nacht langs de begraafplaats rijden, schaden de grafzerken, zo is bekend. Maar weersinvloeden doen dat evenzeer.
Foto's RAD (nr. 555_20429) en Google Maps

Luchtfoto Joodse Begraafplaats

Suiker
In zijn boekje Een spijker aan de brug beschrijft de predikant C.P. (‘Kees’) Sybrandi het: dat in het najaar van 1974 de werkgroep is opgericht, door de lerares basisschool Lien Leestemaker, zijn vrouw Pieternel Sybrandi-Huiser en hemzelf. En dat het begin het communistische Warschau was, waar zij met nog enkele christenen, acht jong-volwassenen, in de zomer van 1975 veertien dagen werkten op de plaatselijke joodse begraafplaats.
        Als ze zich in 1976 voor de tweede keer meldden, worden ze door de joodse gemeenschap met wantrouwen bejegend. “Van christenen heb je nooit iets goeds te verwachten.” Maar de afkeer verdwijnt op slag als de christenen met autobusjes op zoektocht naar suiker gaan. Daar is een groot tekort aan, en iedereen kan in de winkels maar één kilo krijgen. Door steeds in een andere stadswijk, steeds anderhalf uur in een lange wachtrij staand, een zak suiker te kopen, hebben de christenen uit het vrije Westen ten slotte veertig kilo bij elkaar.
        Ze bieden ‘de oogst’ aan het eind van de morgen aan de joodse gemeenschap aan – die de suiker met tranen van vreugde aanneemt. In de eetzaal van de synagoge wordt nu geroepen dat “we hen open moeten doen”. De deur gaat wijd open, de westerlingen zijn uiterst welkom.
        Op de joodse begraafplaats van Warschau liggen wel 250.000 mensen begraven. De begraafplaats is ernstig verwilderd. Sybrandi: “Overal duwen jonge boompjes bij hun groei de grafstenen en dekplaten opzij, en het onkruid tiert er zo welig dat het hele reeksen van graven overwoekert.” De begraafplaats ligt in het voormalige getto.
        Nadat de acht Nederlanders in 1975 gedurende twee weken “heel wat onkruid” hebben weggetrokken, intussen kamperend op de stadscamping, keren er in 1976 25 mensen terug, in drie minibusjes. Opnieuw voor 14 dagen, en opnieuw wordt onkruid gewied en worden jonge boompjes geveld. In de avonduren wandelen Kees Sybrandi en Lien Leestemaker rouwend door de straten van het getto, waar van 1941 tot 1943 zo’n 150.000 joden woonden. Toen er hongersnood ontstond, kon er door de hoge muren en strenge bewaking bijna niemand in of uit om voedsel te kopen.
        Leestemaker en Sybrandi zijn “vol van verdriet over het joodse leed dat op deze grond werd geleden”, schrijf Sybrandi in september 2005 in zijn boekje – dat in augustus 2015 een tweede druk kreeg.

Beschadigde grafstenen

Deze foto’s zijn gemaakt in 2013 en 2014. Ze laten beschadigingen zien aan oude en vervallen grafstenen op de Dordts-joodse begraafplaats en ook hoe de eerste zerken worden na reiniging worden gerestaureerd. De foto’s dienden een specifiek doel, vertelt Piet Luijten. “Ik had afgesproken met de voorzitter van de joodse gemeente te Rotterdam, dat ik fotografisch verantwoording zou afleggen van alles wat ik deed. Dus elke steen die kapot was, is gefotografeerd en ook weer toen hij weer heel was.”
Foto’s Privébezit Luijten

Gebedsreizen
In 1977 is de werkgroep weer in Warschau. De vriendschapsbanden met de joodse gemeenschap worden verstevigd, met de beheerder van de begraafplaats “groeit er een hartelijke vriendschap”. In de navolgende jaren wordt er evenwel niet meer schoongemaakt, maar legt de werkgroep zich toe op ‘gebedsreizen’ door Oost-Europa: op plekken waar joden (massaal) leed is aangedaan, wordt er gebeden. Vergezeld door Dordtenaar Piet M. Luijten gaat Sybrandi bijvoorbeeld naar Theresienstadt in Tsjecho-Slowakije.
        Maar ook in Polen, in Lemberg (nu Lwów) maken zij een ‘gebedswandeling’, en in het dorp Podhorodce, waar de Nederlandse oorlogsmisdadiger Pieter Menten het initiatief nam tot de moord op 186 joden. Westelijk Oekraïne wordt aangedaan, ze buigen af naar Roemenië en Hongarije.
        Nog weer later zijn er reizen naar Duitse steden en het Franse Rouen. Sybrandi: “Bij deze gebedstochten trachten we steevast op de sabbatmorgen de diensten in de synagoge mee te maken en vertellen wij enkele aanwezigen over de reden van onze komst. Dat stuit slechts zelden op begrip of waardering en dat begrijpen wij. Er is geen enkele reden dat joden enthousiast zouden moeten zijn over de aanwezigheid van christenen tijdens hun synagogediensten.”

Piet Luijten en Paul Bastiaans

Piet Luijten verwijdert met een roterende staalborstel de oude lijm van een grafzerk.

Even leunend op een schep bekijkt op 22 oktober 2013 vrijwilliger Paul Bastiaans uit Dordrecht een grafmonument dat nodig opgeknapt moet worden.

Dordrecht
Het werk dat begon op de joodse begraafplaats van Warschau, wordt pas in 1984 “weer opgevat”, maar nu in Nederland.
        De werkgroep pakt het dienstgebouw van de joodse begraafplaats van Apeldoorn aan. Contacten zijn er inmiddels gelegd met de consulent joodse begraafplaatsen in Nederland, Salomon Wasserman van het Nederlands Israëlitisch Kerkgenootschap (NIK). Hij wijst andere begraafplaatsen aan “waar we mogen werken”: Alkmaar, Oisterwijk, Eysden, Coevorden en Dordrecht.
        Over de arbeid in Dordrecht staat in het boekje van Kees Sybrandi slechts één schamele alinea, die weinig inzicht geeft in alle werkzaamheden op de begraafplaats aan de Nieuweweg. Die alinea luidt: “In Dordrecht moet eveneens een dak gerepareerd en de muren van binnen en buiten geverfd worden. We schaffen daarvoor de beste muurverf aan die er te krijgen is. Dat kost ons meer dan 2000 gulden.” Het gaat hier over het metaheerhuisje, het dienstgebouw waarin de uitvaartdiensten worden gehouden.
        De eerdergenoemde Piet Luijten was er destijds bij betrokken. Hij vertelde de redactie van deze Stolpersteinesite desgevraagd uitgebreider hoe de betrokkenheid van Boete & Verzoening bij ‘Dordrecht’ is ontstaan. Voor een goed begrip: niet alleen Piet Luijten (1953) is lid van de werkgroep, ook zijn zus Nel Ooijen-Luijten (1947), en van het bestuur van de stichting zijn zowel Piet Luijten als mevrouw A.E. (‘Annelies) Theesing-Luijten (1977) lid. Dit is de oudste dochter van Piet en Jeanie (Nel) Luijten-Mol, zij is al van kindsbeen af vertrouwd met het werk op de joodse begraafplaatsen.

leden van Boete & Verzoening bezig met het herstel van schade aan grafzerken

Ook op deze serie foto’s zijn leden van Boete & Verzoening bezig met het herstel van schade aan grafzerken. De man die een grafsteen schoonspuit, is Piet Luijten. De vrouw in blauw hemd en blauw broek is zijn oudere zus Nel, die leiding gaf aan het zwartmaken van de letters. Op een van de foto’s houden de leden een lunchpauze en rusten even uit. Ze zitten op stoeltjes vóór de ingang van de begraafplaats. De foto’s zijn gemaakt op verschillende dagen, De meeste zonnige foto’s zijn van 11 september 2015, de regenachtige paraplu-dag was 13 september 2016. Ook kinderen werkten soms mee, zie de foto’s met de paraplu’s, en de foto met die ene jonge jongen. Dit is Levy Los (Dordrecht, augustus 20105).
Foto’s Privébezit Luijten

Leden van Boete & Verzoening bezig met het herstel van schade aan grafzerken


Wim Hoogeweij

Onder leiding van Wim Hoogeweij, hier gefotografeerd in het Amsterdamse Scheepvaartmuseum op 3 mei 2017, is aan de grafstenen op de joodse begraafplaats de eerste grote hersteloperatie uitgevoerd, in de jaren negentig.
Foto Maartje Wildeman

Kerken
Het was in 1988, licht Piet Luijten toe, dat Dordrecht, overigens samen met Strijen, aan de werkgroep werd ‘toegewezen’. “Ik heb toen contact gezocht met de kerken van Dordrecht. Met name de Kerk- en Israël-commissies uit die tijd deden enthousiast mee.” Mensen “uit het gehele land” die aan de slag wilden op de joodse begraafplaats, werden ondergebracht bij zeven gastgezinnen ‘van’ de Dordtse kerken.
        Luijten schat dat er uiteindelijk zeventien deelnemers uit heel Nederland in Dordrecht hebben gewerkt. Maar, zegt hij, “op verschillende dagen hebben ook mensen uit Dordrecht meegeholpen, die niet allemaal geregistreerd zijn”.
        Eén van hen was ing. Willem Catharinus Hoogeweij (Rotterdam, 16 mei 1927), gepensioneerd chef van de Dordtse plantsoenendienst. Luijten: “Hij heeft toen een groep mensen om zich heen verzameld, die onder zijn leiding zeer geregeld onderhoudswerk op de joodse begraafplaats heeft verricht. Eén van die vrijwilligers was mijn schoonvader R.J. Mol, waardoor ik op de hoogte bleef van de werkzaamheden.”
        Dat treft: in de Dordtse editie van de Straatkrant is in november 1999 het enige interview gepubliceerd dat Hoogeweij is afgenomen over zijn werk op de joodse begraafplaats. Daaruit wordt hier geciteerd. Hoogeweij zelf is inmiddels overleden, in Dordrecht op 17 oktober 2018, 91 jaar oud.

Erbarmelijk
Hoogeweij is in juli 1988 vervroegd met pensioen gegaan, maar vond zich “te vitaal om in de stoel te blijven zitten”, vertelde hij de verslaggever. Hij wist beroepshalve dat de joodse begraafplaats er “erbarmelijk” bijlag. Grafstenen stonden schots en scheef, waren gebroken of aangevreten, gebarsten of lagen in stukken ondersteboven in de grond. Hij wist zo’n vijftien mannen, bijna allen gepensioneerd en afkomstig uit Dordrecht en Papendrecht, ertoe te bewegen de grafmonumenten te renoveren.
        Allemaal waren ze bekwaam in bepaalden werkzaamheden, zoals timmeren, metaalbewerken, metselen of dakbedekken. Geen van hen was joods en dat was precies de bedoeling, vertelde Hoogeweij in 1999. De vrijwilligers beschouwden hun inzet als het aflossen van een ereschuld, van spijt. “Het Nederlandse volk heeft tijdens de oorlog te weinig gedaan om de joden in bescherming te nemen, hoewel we wisten met welke intenties de Duitsers de joden aanpakten. Hoewel dat zwaar klinkt, doen wij dit werk als een soort boetedoening. Dat is onze drijfveer.”
        Elf jaar lang, twee dagen in de maand, waren de vrijwilligers in de weer op de begraafplaats. Bij “redelijk tot mooi weer”, en meestal door de week. “Juist niet op zaterdag, want dan is het sabbat.”

Klaar?
In 1997 was het werk voltooid. Alle kapotte, staande stenen stonden weer overeind. Ze waren geborsteld, gereinigd, gelijmd, met zware ijzers gestut en opgeknapt. Teksten op grafstenen die oorspronkelijk zwart waren, waren weer zwart, in plaats van vaal. Nooit zochten de vrijwilligers de publiciteit. “Je doet dit gewoon.” Materiaalkosten werden uit eigen zak betaald of Hoogeweij “schooide wat geld bij elkaar, bij welvarende, soms joodse mensen van wie je wist dat ze geen nee konden zeggen”.
        Maar hij wist: het werk was dan wel klaar, maar het is nooit af. “Het maken is niet de kunst, maar het onderhoud. Onderhoud moet blijvend zijn, anders ligt na een paar jaar alles weer op z’n gat. Sommige stenen zakken alweer scheef of knappen.” Erosie is één oorzaak, maar ook Hoogeweij wijst op de spoorbaan die langs de begraafplaats loopt. Bij het verbreden van het baanvak, zei hij, is enkele jaren geleden de sloot naast de begraafplaats gedempt. “Trillingen zetten zich nu onbelemmerd door, ze vernielen de stenen.”
        Hoogeweij en ‘zijn’ vrijwilligers voelden er weinig voor om de grafmonumenten te blijven restaureren. “We laten het niet helemaal los, maar elk jaar komt er bij onze leeftijd weer een jaartje bij. Je kunt minder verwachten van ons.”
        Hij bepleitte in de Straatkrant dat de gemeente de zorg voor de grafstenen overneemt. “De joodse begraafplaats is een stuk geschiedenis dat intact moet blijven. Wij hebben tenslotte onze hele cultuur aan de joden te denken. Een losse groep kan daar nooit borg voor staan, maar een gemeenschap, ofwel een gemeente, wél. Je móet aan de gang blijven. Wij hebben het voortouw genomen, nu is het de beurt aan de gemeente.”

Beheer
Zo is het echter niet gegaan. De gemeente kreeg per 1 januari 2000 het administratieve en technische beheer over de begraafplaats. Dit in aanvulling op het dagelijks onderhoud van alle groen, dat zij al in 1979 op zich had genomen. De gemeente sprak met de joodse gemeenschap af dat het metaheerhuisje zal worden gerestaureerd en het voorterrein opgeknapt, en dat is ook gebeurd. In oktober 2001 is het huisje, hersteld in oude staat, heropend. Maar het repareren van de grafstenen zal verzorgd blijven worden door de stichting Boete & Verzoening.
        Piet Luijten herinnert zich het moment dat hij werd aangesproken over de toestand op de begraafplaats. Die was (weer) lamentabel, oordeelden twee niet-joodse dames die de begraafplaats hadden bezocht en er foto’s hadden gemaakt van verschillende gebroken zerken. Hij werd in 2013 benaderd met de vraag waarom hij “in het hele land van alles deed”, in naam van Boete & Verzoening, maar “niets” in zijn eigen Dordrecht. Kon hij “niet eens iets in Dordrecht doen?” Blijkbaar wisten de dames niets van zijn eerste inzet.
        Luijten is gaan kijken en het was hem direct duidelijk dat “er inderdaad het een en ander te doen was”. De begraafplaats, in 1997 nog puntgaaf afgeleverd, bleek nu, bijna twintig jaar later, had weer duchtig te lijden gehad van het treinverkeer en van het weer. De werkgroep moest dringend andermaal aan de slag.

Het metaheerhuisje in 2016

Het metaheerhuisje is in 2016 van buiten geschilderd, binnen is een nieuwe vloer gelegd.
Aan de muur hangen al van oudsher twee mededelingenborden.
Foto’s Redactie Website

medewerker van het schildersbedijf T. Nijhoff werkt aan de buitenzijde van het reinigingshuisje

Een medewerker van het schildersbedijf T. Nijhoff
werkt aan de buitenzijde van het reinigingshuisje.
Foto Nijhoff

Zwager
“Na rijp beraad heb ik toen de stoute schoenen aangetrokken en de voorzitter van de joodse gemeenschap in Rotterdam gevraagd of dat mocht.” (De – zieltogende – Nederlands Israëlitische Gemeente Dordrecht is in 1987 opgeheven, ‘Dordrecht’ ressorteert sindsdien onder ‘Rotterdam’, red.). De NIG stemde toe en na overleg met de directeur van de Essenhof, mevrouw Pauline Harmsen, is Luijten begonnen − aanvankelijk alleen met zijn zwager, Camille Ooijen, de man van zijn zus. Later zouden er in totaal wel dertig verschillende mensen ergens mee komen helpen.
        Gedurende “een langgerekte periode”, vervolgt hij, “heb ik eerst alle gebroken zerken gelijmd, soms met hulp van mijn zwager, soms alleen. Ik had de beschikking gekregen over een sleutel, zodat ik zelf kon kiezen wanneer ik verder kon. Ik was hierbij sterk afhankelijk van de weersomstandigheden”. Toen dit voorbereidende werk was afgerond, begonnen Luijten en zijn zwager met het licht schuren, schoonmaken en afspuiten van de gelijmde stenen.
        Steeds meer vrijwilligers kwamen er bij. In 2015 heeft een groep enthousiaste en gemotiveerde mensen van de zesde tot de elfde september op “een groot aantal grafstenen” de letters weer zwart geschilderd, vult Nel Ooijen-Luijten, de zus van Piet, aan. Op 19 juni 2016 is er door ongeveer 25 mensen “weer een dag geschilderd”, en in september van dat jaar “hadden we nog drie dagen nodig om alles af te maken”. Ook zijn bij die gelegenheid de grafhekken opnieuw geschilderd, stenen rechtgezet en graven hersteld.
        Toen de tweede grote hersteloperatie beëindigd kon worden, wisten de vrijwilligers: dit is maar voor even. “Het is nooit helemaal klaar”, zegt Piet Luijten, die onlangs bijvoorbeeld alweer drie grafstenen moest lijmen. Maar hij prijst de gemeente Dordrecht. “Die doet prachtig werk.” Zo is er in 2016 een nieuwe vloer gelegd in het metaheerhuisje en zijn de deuren geverfd.
        Met lichte angst kijkt hij naar de bouwwerkzaamheden die zijn aangekondigd. Direct achter de begraafplaats verrijzen twee grote woningen, en aan de overkant van de spoorlijn, bij het activiteitencentrum Spoorzicht, gaat ook geheid worden. “Er zal vast wel schade kunnen ontstaan.”

***

Opperrabbijn Binyomin Jacobs

Opperrabbijn Binyomin Jacobs (Amsterdam, 1949), woonachtig in Amersfoort en benoemd in 2008. Hij weet, zegt hij, dat hij kan in noodgeval kan onderduiken bij de vrijwilligers van Boete & Verzoening.
Foto Wikipedia

Meer dan honderd begraafplaatsen in Nederland zijn intussen door meer dan honderd vrijwilligers hersteld. Onverdroten gaan zij door, nog altijd onder leiding van Kees Sybrandi.
        Voorin zijn boekje legt hij uit waar de spijker in de titel op slaat. Er staat: “Tussen jodendom en christendom gaapt een brede en diepe kloof. Zal deze kloof ooit worden overbrugd? Dat is de hoop van ons christenen. Het werk van de werkgroep is nietig in dit grote vraagstuk; niet meer dan het slaan van een spijker in de brug.”
        Op de achterkant van hetzelfde boekje schrijft opperrabbijn Jacobs dat hij “achterdochtig” was toen Boete & Verzoening veertig jaar terug begon met “zijn zegenrijke werk”. “Wat willen ze? Bekering?”, vroeg hij zich af, zich herinnerend hoe eeuwen vervolging van het Joodse volk “menigmaal door de Kerk werd geïnitieerd en nagenoeg altijd getolereerd”.
        Maar hij weet nu dat “dominee Sybrandi en de zijnen, de historie als een juk torsend, belangeloos en met grote liefde voor het Joodse volk, achter, naast en voor ons staan”. Jacobs sluit plechtig af: “Als het antisemitisme onverhoopt een draconische vorm zal aannemen, dan weet ik dat ik bij hen kan onderduiken.”



< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'