Het voorbije joodse dordrecht

Joseph Stodel, het enige Dordtse
slachtoffer van de nazi-kunstroof
* Hartog Stodel betrapt in niet-joods koffiehuis

het schilderij dat Hitlers handlangers roofden van Joseph Stodel: ‘Nederlands Stadsgezicht’ van A. Eversen

Dit is het schilderij dat Hitlers handlangers roofden van Joseph Stodel: ‘Nederlands Stadsgezicht’ van A. Eversen. De erven van Joseph Stodel kregen het enkele jaren geleden terug.
Foto Restitutiecommissie

Joseph Stodel, een in Dordrecht geboren Amsterdamse diamantair, was in september 1941 nog maar kort daarvoor overleden, of de Duitse bezetter vergreep zich aan zijn nagelaten inboedel.
        Daarin bevond zich onder veel meer het schilderij Nederlands Stadsgezicht van A. Eversen. En dat trok de belangstelling van de top van het Derde Rijk, die, zoals ondertussen genoegzaam bekend is, in heel Europa methodisch joeg op kunstcollecties uit joods bezit. Het naziregime, met voorop Adolf Hitler en rijksmaarschalk Hermann Göring, liet daartoe ‘kunstagenten’ de bezette landen afstruinen. Joseph Stodel werd een nieuw slachtoffer van deze onstilbare roofzucht.
        In mei 1943 werd het schilderij, dat in de catalogus van het veilinghuis Van Marle & Bignell in Den Haag nummer 56 had gekregen, gekocht door Erhard Göpel, zo’n kunstinkoper voor Hitler. Hij betaalde 4200 gulden voor het kunstwerk, dat daarna kon worden toegevoegd aan de collectie van Hitler. Stodels echtgenote Mietje Krijn was enkele maanden daarvoor opgepakt en op 14 januari 1943 in Auschwitz vergast, al even methodisch.
        Eerst nu is aan het licht gekomen dat het schilderij is teruggekeerd bij de rechtmatige eigenaar: de erfgenamen van Stodel. De zogenoemde Restitutiecommissie, een commissie die de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap adviseert over claims op nazi-roofkunst, blijkt in 2010 al teruggave te hebben aanbevolen.
        Voor zover bekend is Joseph Stodel de enige joodse Dordtenaar van oorsprong van wie een felbegeerd voorwerp uit zijn nalatenschap werd ingepikt. Tegelijk is hij ook de enige van wie datzelfde voorwerp weer terugkwam in de schoot van de familie. Dat is de reden voor dit artikel. De gang van zaken rond het schilderij wordt erin beschreven, maar ook: uit wie bestond de Dordtse familie Stodel verder nog? En wat is er met hen gebeurd?
        Een portret van een gehavende familie.

geboorteakte van Joseph

De geboorteakte van Joseph. Hij kwam ter wereld op 28 juni 1875. Zijn vader, koopman Benedictus Stodel, was niet bij de bevalling aanwezig; hij was net op reis. Joseph werd geboren in de Wijngaardstraat, in huis C 454.
Foto RAD

Op reis
Benedictus Stodel was er niet bij. Hij, de aanstaande vader, was “op reis”, toen zij vrouw Marianne Slap beviel van Joseph. Dit detail staat genoteerd in de geboorteakte, die meldt dat de baby om precies 5 uur in de middag van de 25ste juni in 1875 ter wereld kwam, in bijzijn van de 46-jarige vroedvrouw Johanna Oeffelage. De bevalling gebeurde in de woning van koopman Benedictus en Marianne, zijnde huis C 454 aan de Wijngaardstraat in de binnenstad. Op de akte wordt de achternaam abusievelijk geschreven als ‘Stödel’.
        Joseph was zeker niet het eerste kind van dit echtpaar. Vijf waren er aan hem voorafgegaan, en na hem kwam nog een zevende.
        De samenstelling van het gezin Stodel is niet eenvoudig terug te vinden. In de gedigitaliseerde bestanden van het Regionaal Archief Dordrecht (RAD) vallen slechts drie kinderen van Benedictus en Marianne te herleiden, allen geboren te Dordrecht. Maar op de website Joods Monument worden nòg drie kinderen van hen genoemd, allen geboren te Amsterdam. Wie deze drie namen invoert bij het RAD ziet ze er geregistreerd staan, met het correcte geboortejaar. Alleen worden zij er niet in verband gebracht met Benedictus (Amsterdam, 15.10.1833) en Marianne (Amsterdam, 5.8.1838).
        En zo ontstaat dit beeld: de joodse echtelieden blijven na het huwelijk op 3.11.1858 - zij 20, hij 25 - in hun beider geboortestad. Achtereenvolgens worden daar geboren: Jacob (6.9.1859), Clara (1.9.1862), Eva (24.5.1868) en Lea (28.4.1870). Vervolgens verhuizen zij allen naar Dordrecht, waar nog drie kinderen aan het gezin worden toegevoegd: Rebecca (7.1.1873), de al genoemde Joseph (1875) en als laatste Hartog (28.12.1878).
        Is deze opsomming van belang? Jawel, want tientallen jaren later, zouden vele leden van deze Amsterdams-Dordtse familie ten prooi vallen aan de Vernichtungsfeldzug, de uitroeiingskrijgstocht van de nazi’s.

foto van de Wijngaardstraat

Twee foto’s van de Wijngaardstraat, de straat waar Joseph Stodel opgroeide totdat hij in 1930 een zaak begint in Amsterdam. De ene foto, uit 1915, toont een groep kinderen, wonend in de Wijngaardstraat en poserend voor de fotograaf. Het gaat hier om de Wijngaardstraat tussen de Heer Heymansuysstraat en de Nieuwkerkstraat. De andere foto is van de jaren dertig en laat de Wijngaardstraat zien vanuit de Torenstraat, in de richting van het Weeshuisplein.
Foto’s RAD (nrs. 552_300282 en 552_405026)

foto van de Wijngaardstraat

afgebrokkelde grafsteen voor Marianne Stodel-Slap

De afgebrokkelde grafsteen voor Marianne Stodel-Slap, de moeder van Joseph. Zij stierf op 27 september 1882, slechts 44 jaar oud. Zij ligt begraven op de joodse begraafplaats in Dordrecht.
Foto Website ‘Het Stenen Graf’

Eenmanszaak
Het jaar is 1901 en Joseph Stodel, die zich inmiddels heeft bekwaamd tot diamantslijper, trouwt op 4 april, in Amsterdam, met Mietje Krijn, een Amsterdamse, geboren op 18 januari 1878. Hij is 25, zij 23. Mietje is al zwanger en nog in hetzelfde jaar, op 19 oktober, baart zij het enige kind dat zij en Joseph zullen krijgen: Marianne, misschien wel vernoemd naar Joseph’s moeder, die al tamelijk jong is overleden, op haar 44ste, op 27 september 1882 in Dordrecht, waar zij ook is begraven. Benedictus stierf veel later in Amsterdam, op 4 september 1910, 76 jaar oud.
        Nog verder voorwaarts gespoeld breekt 1930 aan. Op 1 juli richt Joseph de eenmanszaak J. Stodel op, aldus een feitenoverzicht van de Restitutiecommissie. Deze onderneming, gevestigd aan het Weesperplein, legt zich toe op diamantbewerking en -handel. Zelf woont het echtpaar aan de Sarphatistraat 199.
        Broers en zussen van Joseph, inmiddels merendeels wonend in Amsterdam, hebben intussen ook al gezinnen gesticht. Vooral de geboren Amsterdammers onder hen zijn anno 1930 immers al op gevorderde leeftijd. In 1935 zijn er twee sterfgevallen in de familie te betreuren: Eva, kind nummer drie, overlijdt op 7 juni 1935, 67 jaar oud, op 25 augustus gevolgd door broer Jacob, de eerstgeborene, op 75-jarige leeftijd.
        Zes jaar later krimpt het aantal broers en zussen nog verder in: Joseph overlijdt, op 28 september 1941, 66 jaar oud. De oorlog is volop gaande, joden zijn Europawijd hun leven niet zeker meer. Een vernietigende jodenhaat overspoelt het continent.
        Joseph Stodel, een normale dood gestorven, is de gasovens bespaard gebleven. Maar op zijn bezittingen azen de bezettingsautoriteiten met grote gretigheid – al vrij snel na zijn overlijden.

In deze twee berichten wordt de geboorte, nog in Nederland, gemeld van hun twee kinderen, Mary-Esther in 1930 en Louis in 1932

Marianne Stodel, getrouwd met Hartog Mok, bevond zich tijdens de oorlog veilig in de VS. Het zijn hun nakomelingen die vanuit Amerika de kwestie van de kunstroof hebben aangekaart.
In deze twee berichten wordt de geboorte, nog in Nederland, gemeld van hun twee kinderen, Mary-Esther in 1930 en Louis in 1932.
Foto’s Delpher

Verwalter
Uit de reconstructie van de Restitutiecommissie is deze gang van zaken op te maken: Stodels nalatenschap komt op last van de Duitsers onder beheer van een Verwalter, de Nederlandse advocaat dr. M.H.H. Franssen. Deze was op 13 oktober 1941, door Seyss-Inquart, benoemd.
        Franssen, zo vermoedt de commissie, was “waarschijnlijk bij de afwikkeling van Stodels nalatenschap betrokken, omdat een van Stodels erfgenamen, zijn dochter Marianne, tijdens de bezetting in de VS woonde”. Marianne was op 3.12.1929 in Amsterdam getrouwd met de diamantair Hartog Mok (Amsterdam, 24.12.1889) en met hem en hun twee kinderen - Mary-Esther (Amsterdam, 6.9.1930) en Louis (Amsterdam, 4.11.1932) - in Amerika verzeild geraakt. Hartog ging zich er Henry noemen.
        Stodels geconfisqueerde goederen belandden bij het Haagse veilinghuis Van Marle & Bignell, dat de voorwerpen taxeert en verkoopt, in opdracht van Franssen. In de periode van maart tot juli 1943 laat de Verwalter er voor een bedrag van 97.779,46 gulden spullen uit de inboedel van Stodel veilen, waaronder het schilderij Nederlands Stadsgezicht van de kunstschilder Adrianus Eversen (Amsterdam, 13.1.1818 – Delft, 1.12.1897).
        Een kunstinkoper van Hitler, Erhard Göpel, schaft het aan voor de kunstverzameling van Hitler; op 11 juni 1943 krijgt Franssen betaald (4200 gulden minus de veilingkosten). Joseph’s vrouw Mietje heeft hier allemaal geen weet van, zij is in Auschwitz al geprogrammeerd tot as verbrand.
        Hun beider eigendommen zijn geroofd en verpatst; joden hoorden niets te hebben.

Joseph overlijdt, door natuurlijke oorzaak, op 28.9.1941 in Amsterdam

Joseph overlijdt, door natuurlijke oorzaak, op 28.9.1941 in Amsterdam. Het dagblad Het Volk meldt zijn overlijden in de editie van 30.9.1941. Van Joseph of van zijn familieleden zijn geen publieke foto’s gevonden.
Foto Delpher

Apart
De omringende familieleden van Joseph en Mietje kregen met diezelfde nietsontziende hardvochtigheid te maken. Onder hen werd niet minder dan een slachting aangericht. Een volledig overzicht van de broers en zussen, hun partners, kinderen en zelfs hun kleinkinderen is via deze link op te roepen. De lijst is op een aparte webpagina gezet, omdat het om een grote, droefstemmende hoeveelheid namen, leeftijden en geboortesteden gaat.
        De familie bleek, nadat de oorlog was uitgewoed en de ontstellende feiten over de jodenvernietiging aan het licht kwamen, bruut uiteengeslagen. De Holocaust had tientallen van hen het leven gekost.
        Op enig moment, een jaartal wordt in het rapport van de Restitutiecommissie niet genoemd, heeft Marianne Stodel, de dochter van Joseph en Mietje, na de oorlog vanuit de VS de gestolen nalatenschap van haar vader aangekaart. Zij meldde “de schade inzake de verkoop van de boedel” bij de Schade-Enquête-Commissie. De Centrale Vermogensopsporingsdienst heeft daarop een onderzoek ingesteld, maar in de geraadpleegde documentatie trof de Restitutiecommissie “geen gegevens aan over het verdere verloop van dit onderzoek”.
        De kwestie bleef onafgehandeld, en verzandde.
        Het schilderij van Eversen kwam intussen terug naar Nederland, als onderdeel van een grootscheepse operatie waarbij de spectaculaire hoeveelheid roofkunst zoveel mogelijk werd geretourneerd naar landen van herkomst. ‘Nederlandse Stadsgezicht’ belandde in het depot van het Instituut Collectie Nederland in Rijswijk en behoorde nu toe aan de kunstcollectie van de Staat der Nederlanden.

Procedure
In januari 2009 rakelden nazaten van Marianne en Hartog de kwestie op. In een brief aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap verzochten zijn om teruggave van het schilderij. Er trad een procedure in werking, waarbij de nazaten zich lieten vertegenwoordigen door oud-minister en oud-burgemeester Ed van Thijn.
        Marianne Stodel was inmiddels overleden, op 23 februari 1993 in New York. Haar man Hartog Mok stierf dertig jaar eerder al, in 1961, ook in New York. Van hun twee kinderen, Mary en Louis, was de laatste ook al overleden, op 5 januari 2008, in Los Angeles. Louis was getrouwd met Victoria Bowes en had met haar twee kinderen gekregen, Alexander en Linda Mok.
        Het was de jongere generatie die teruggave verlangde; gemakshalve worden zij aangeduid als een kleindochter van Joseph Stodel, en de kleinzoon en schoondochter van hem.
        De Restitutiecommissie oordeelde dat deze erven het schilderij moesten terugkrijgen. Joseph had dit bezit als oorspronkelijke eigenaar “onvrijwillig verloren, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime”. Bovendien gold in zijn geval dat het object beschouwd kan worden als een “gedwongen verkoop”. Met andere woorden: de Staat had er geen recht op; restitutie was alleszins fair.
        Zo luidde in juni 2010 het advies aan de staatssecretaris. Die nam het ongeclausuleerd over.
        67 jaar nadat het schilderij was geroofd door Hitlers helpers, keerde het terug bij de erfgenamen van Joseph Stodel. Pijnlijk onrecht was rechtgezet.

* Hartog Stodel betrapt in niet-joods koffiehuis

Hartog Stodel, de broer van Joseph, is enkele weken voordat hij in Auschwitz werd vermoord, aangetroffen én aangehouden in een niet-joods koffiehuis te Amsterdam. Niet onwaarschijnlijk is dat deze arrestatie hem het leven is gaan kosten.
        Al vanaf 7 april 1933 woonde Hartog in Amsterdam. Komend uit Apeldoorn trok hij van adres naar adres. In de oorlog, vanaf 4 mei 1942, huisde hij in de Roetersstraat 10 II. Hartog, geboren in Dordrecht in december 1878, was ondertussen gescheiden. Zijn vrouw Kaatje Biet (Amsterdam, 8.2.1879) was op 19 januari 1898 met hem getrouwd, maar verliet hem na ruim twintig jaar, op 6 februari 1920. Drie kinderen kreeg het echtpaar: Aron, Marianne en Judith.
        Uit dossiers van het Amsterdamse Bureau Joodsche Zaken, openbaar gemaakt door het Stadsarchief, is te lezen hoe Hartog Stodel in handen van de politie viel.
        Agent A.G.W. Stenvert, gedetacheerd bij dit zogenoemde Polizeipräsidium Jüdische Angelegenheiten, schrijft in zijn rapport op 28 september 1942 dat hij om 17.00 uur eens ging kijken in het niet-joodse koffiehuis en eetsalon van J.J.A. Coens, gevestigd aan de Vijzelstraat 55. Hij deed dat omdat hij “ingekomen meededeelingen” [een tip dus] had gekregen dat in dit perceel “regelmatig Joden maaltijden gebruiken”.

politierapport over Stodel

Het politierapport over Stodel: hij weet dat het geen joods lokaal is.
Foto Stadsarchief Amsterdam

Geen jodenster
En inderdaad, hij ontdekte “daar een Jood”: Hartog, de koopman. Stenvert: “Stodel verklaarde eenige malen per week te eten in het koffiehuis en wel te weten dat dit koffiehuis geen joods locaal is.” Hij wist dat de zaak “voor hem verboden was”. Hartog werd opgepakt. Hij was ook al “niet in het bezit van een geldig persoonsbewijs”; hij zei dat het thuis lag. En hij droeg de jodenster niet zichtbaar – nog zo’n strafbaar feit. De ster zat bedekt onder zijn mantel. Bij onderzoek van zijn kleding vond Stenvert ƒ 86,47 op Stodel.
        De agent hield ook Coens aan, voluit geheten Jacobus Johannes Adrianus Coens, geboren in Amsterdam op 20 mei 1884, kok van beroep.
Coens vertelde Stenvert bij het verhoor dat zijn zaak “niet voor joden toegankelijk is, hetgeen blijkt uit een op mijn raam voorkomend biljet ‘Voor Joden Verboden’.” Hij herhaalde het nog maar eens: “Ik ontvang geen Joden in mijn zaak, ik wist niet dat de jood Stodel in mijn zaak aanwezig was, daar ik niet in mijn zaak vertoefde toen u hem daar aantrof.”
        Agent Stenvert bracht Coens zowel als Stodel over naar het hoofdbureau, waar het Bureau Joodsche Zaken zetelde. In de Anzeige (aangifte) tikte hij evenwel dat Coens na het verhoor is heengezonden; hij was immers augenblicklich nicht anwesend, toen Stodel in zijn zaak zat te eten. Stodel werd de volgende dag aan de Sicherheitsdienst overgedragen.
        Op 2 november 1942, vijf weken later, werd hij vergast in Auschwitz.

koffiehuis waar Stodel werd opgepakt

In het pand rechts van de winkel met de rode deuren en het opschrift ‘Dirk Witte’,
was in de oorlog het koffiehuis gevestigd waar Stodel werd opgepakt.
Foto Google Streetview



< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'