Het voorbije joodse dordrecht
De Dordtse pleegouders van de joodse Karin
Mainzer verdienen ‘ereplekje in de hemel!’
Caroline Mainzer-Grunwald (later Elzas) met haar dochter Karin, |
Het sneed haar dwars door de ziel; het pijnigde haar – de aanblik van die bijeengedreven, angstige joden op het Dordtse perron.
Alida van den Berg wist niet wat haar bezielde, maar iets dreef haar naar het station. Het opjagen van joden begon in Dordrecht z’n hoogtepunt te naderen. In groten getale werden ze uit hun huizen gehaald, en ruw de trein in gecommandeerd – die klaarstond om naar Amsterdam te vertrekken, naar de Hollandsche Schouwburg, de verzamelplaats.
Zij had met haar joodse plaatsgenoten te doen, Alida, misschien omdat ze in haar wijk Krispijn getuige was geweest van de rücksichtsloze jodenjacht. Ze had haar woning aan de Camphuijzenstraat verlaten, ze voelde dat ze naar het station moest. Ze wist niet waarom.
En daar zag ze het. Hoe “al die joodse mensen die geen vlieg kwaad hadden gedaan, instapten, zonder verdere bezittingen”. Achter de raampjes van de coupé zag je “de bleke snuitjes van kinderen”, en ze moest huilen. De taferelen grepen haar hevig aan. “Mijn God”, dacht ze, “ik wou dat ik één kind uit die trein kon slepen en mee kon nemen en kon redden!”
Maar dat kon ze niet, en de trein vertrok.
Daarom stond haar besluit nu vast: zij en haar man Henk hadden iets eerder een joods meisje te logeren gekregen, Karin Mainzer uit Den Helder, pas vijf jaar oud. Het kind was naar Dordrecht gebracht door Alida’s broer Kees uit Amsterdam. Hij had tegen Karin’s moeder gezegd dat hij wel een veilig logeeradres wist voor Karin, namelijk bij zijn zus en zwager Henk – die zelf nog kinderloos waren.
Alida en Kees hadden geen moment geaarzeld.
Na een week kwam Kees echter terug, op dringend aanraden van Karin’s moeder. Hij was vergeten te zeggen dat Karin joods is. En een joodse in huis nemen was behoorlijk riskant, gevaarlijk zelfs. Vonden ze het echt geen bezwaar? Dit wilde Karin’s moeder toch nog wel zeker weten.
Totaal niet, reageerde Alida. Ze moest terugdenken aan die joodse Dordtenaren die ze had zien weggaan – onmachtig om iets te doen.
Nee hoor, verzekerde ze haar broer, het is he-le-maal geen punt dat Karin joods is. Nu ze wél in de gelegenheid was een joods kind te redden, sprak ze ferm, “zal ik het doen òòk!”
Karin Mainzer is vervolgens twee jaar bij de Van den Bergs gebleven. Haar moeder is de Dordtse pleegouders altijd diep dankbaar gebleven, tot tientallen jaren na de oorlog. “Ze verdienen een ereplekje in de hemel.”
In dit hoekpand aan de Camphuijzenstraat, bovenin, 'logeerde' Karin Mainzer twee jaar bij het echtpaar Alida en Henk van den Berg. |
Dynastie
Duits moge hun achternaam klinken, de Grunwalds zijn autochtone Nederlanders. Meyer Grunwald, de grootvader van Karin, is op 1 februari 1877 in Den Helder geboren, de stad waar hij zich ook met zijn gezin vestigde. Zijn vrouw werd Johanna Grunwald-Brogholter (17 november 1877), afkomstig uit Goor. Drie kinderen kreeg het echtpaar, als eerste Isak (‘Ies’) op 30 oktober 1910, als tweede Antonie Hartog (14 februari 1912) en als laatste Caroline Lena, op 23 december 1913.
Den Helder telde talloos meer Grunwalds; het is een wijdvertakte dynastie waarvan de tientallen leden soms abusievelijk Grünwald worden genoemd. Maar hier gaat het alleen om het gezin van Meyer en Johanna, wonend aan de Keizerstraat 122. Meyer was een manufacturist. Hij dreef een stoffenhandel waar zijn ene zoon Isak kwam te werken, nadat deze de vierjarige handelsschool had voltooid.
Volgens documentatie in het Joods Historisch Museum (JHM) trok Ies met stalen stof door de provincie, en was hij “geliefd bij de boerinnen in de omgeving”. Zijn broer Antonie wordt omschreven als een “stille, teruggetrokken jongeman”, die “zeer muzikaal was”. Zus Caroline ontwikkelde zich tot verpleegster en trouwde in 1936 met Wilhelm Mainzer, die een voor haar passend beroep had: arts.
Op 3 juni 1937 werd hun eerste en enige kind geboren, Karin. Het huwelijk hield niet lang stand. Al voor de oorlog scheidde Caroline van haar echtgenoot, over wiens verdere leven via openbare bronnen niets is te vinden.
De geboorte van dochter Karin in Oekraine (Heldersche Courant, 5-6-1937) |
Vernietigd
De wreedheden van de nazi’s bleven de joodse Grunwalds vanzelfsprekend niet bespaard. De dood keek doorlopend toe bij hen, hun lot was beslist. Zeker veertig familieleden belandden in de vernietigingskampen, is becijferd. Vader Meyer overleed nog op normale wijze, zij het plotseling, op 25 februari 1942 in Oudesluis. Maar zijn vrouw Johanna en zijn zonen Isak en Antonie eindigden in Sobibor, op drie verschillende data in1943: 16 april, 26 maart en 9 april.
Volgens het JHM verbleef Ies veel op een bepaald adres in de Amsterdamse Maasstraat, waar een goede vriend van hem samen met diens niet-joodse vriendin woonde. Op een avond viel daar de SS binnen. Ies, de vriend en diens broer werden opgepakt en naar Kamp Amersfoort gestuurd. Wat Antonie en zijn moeder is overkomen, is niet bekend.
Caroline verbleef ook in Amsterdam. Zij zat ondergedoken in het pensioen van Evert en Johanna Nijhuis, samen met haar dochtertje Karin. Op dezelfde etage bevond zich ook huurder Cornelis (Kees) van Soest, een etaleur van C&A. Kees was verloofd met Johanna (Joke) Wagenaar, boekhoudster bij C&A. Joke zocht Kees dikwijls op in het pension, en leerde zo Caroline en Karin kennen.
Kees en Caroline waren twee fanatieke schakers in de oorlogstijd. Schaken was voor hen “een prettig tijdverdrijf” “een grote afleiding tijdens die donkere avonden” – zoals Caroline later zou memoreren in een boekje dat ze zelf uitgaf, in kleine oplage. Als Joke op bezoek kwam, “was het altijd gezellig” en met de familie Nijhuis hadden de jongelui “ook een goed contact”.
Het echtpaar Van den Berg. Karin's ;moeder |
Geen gevaar
Op een dag, begin 1943, arriveerde er een nieuwe pensiongast, een jongeman van even 18 jaar, meldt Caroline. “Hij maakte tegen mevrouw Nijhuis de opmerking dat hij vermoedde dat Karin en ik joods waren. Het bleek dat hijzelf in het verzet zat. Hij werkte als koerier en bracht illegale bladen rond. Van zijn kant was gelukkig geen gevaar te duchten.”
Maar gevaar bleef er loeren, vond Caroline. Evert, de gelijknamige zoon van de familie, had geweigerd dwangarbeid in Duitsland te verrichten, en verstopte zich. Steeds op een ander adres in Amsterdam, maar ’s morgen kwam hij terug bij zijn ouders. De huiszoekingen werden intussen “steeds intensiever”; Caroline maakte zich ongerust over Karin. “Hoe prettig ze het hier had, ze was er niet veilig”, noteert Caroline. “De akeligste geruchten bereikten ons over joden, die op onderduikadressen waren gevonden en naar strafkampen gestuurd en van wie nooit meer iets gehoord werd...”
Kees van Soest merkte de zorgen van Caroline op. Hij deed toen dat cruciale voorstel dat Karin’s leven zou redden. Hij stelde voor dat Karin naar een zuster van hem ging, die dol op kinderen was, maar er zelf nog geen had. Vaak had deze Alida van den Berg-van Soest (Wamel, 6 mei 1905) daarom nichtjes of neefjes te logeren, die een beetje moesten aansterken of van wie de moeder ziek was. Als hij Karin daar nu eens heen bracht? Haar man Henk (Rotterdam 3 maart 1901), chauffeur en magazijnbediende bij C&A, zou het best goed vinden; die hield òòk zo veel van kinderen.
Enkele krantenknipsels die iets weerspiegelen van het leven van Caroline Grunwald: |
Moeder Caroline (of Carolien of Carolina) met Karin, na terugkeer uit Rusland. |
Spannend
Henk Adolf van den Berg woonde met zijn Alida in Krispijn, in de Camphuijzenstraat 25 rood (nu: 49). Ze hadden deze hoekwoning nog niet zo lang daarvoor betrokken, volgens de woningkaart op 30 september 1940, komend uit Rotterdam, van de Groene Hilledijk 262a. Op een zondag in mei meldde Kees zich bij hen, samen met de jonge Karin. Caroline had reisgeld voor haar dochter meegegeven, maar vanwege haar leeftijd had Kees niets hoeven te betalen.
Vol spanning wachtte Caroline af: zouden de Van den Bergs Karin accepteren? Als verklaring voor het feit dat Henk en Alida ineens een kind in huid hadden, had Kees dit excuus verzonnen en aan Caroline voorgelegd: “Ik zeg dat jij een oude zieke dame moet verplegen, en dat het voor het kind zo saai en ongezellig is, en of Ali en Henk haar niet een tijdje wilden hebben.” Caroline stemde ermee in, maar wilde wel dat Kees “vooral heel duidelijk” zou zeggen welk een risico deze mensen lopen, áls ze Karin bij zich houden. Kees beloofde dat.
In haar boek, getiteld Mijn jeugd- en oorlogsjaren (Schoorl, Pirola, 2009, 156 pagina’s), beschrijft Caroline hoe hartverwarmend de ontvangst verliep. Caroline had zich totaal geen zorgen hoeven maken. Zodra ze Karin zagen, rapporteerde Kees, “waren ze verkocht”. Karin zelf kroop meteen bij Henk op schoot, sloeg een armpje om zijn nek en zei: ‘Oom Henk, ik kan al schrijven, Wilt u het eens zien?” Ze tekende haar naam op een kladblok, Henk was “volkomen vertederd”. Karin voelde zich zichtbaar op haar gemak bij tante Alie en oom Henk.
Toch bleef Caroline sceptisch. Want had Kees de Van den Bergs wel verteld dat Karin joods is? “Om je de waarheid te zeggen: nee.” Kees had het niet gedurfd. Waarop Caroline zei dat Kees terug moest gaan. Zij wilde beslist niet dat Ali en Henk “onwetend risico lopen”. Ze zou pas gerust zijn als ze het weten en vrijwillig besluiten Karin niettemin bij zich te houden. “Ga alsjeblieft terug.”
Een week later stond Kees van Soest opnieuw in Dordrecht. Binnen legde hij zijn zus en haar man alles uit. “En hoe reageerden ze?”, wilde Caroline naderhand weten.
Toen vertelde hij van Ali’s reactie. Over dat zij een hartverscheurende ervaring had opgedaan op het perron van Dordrecht. Ze had er joodse Dordtenaren zien vertrekken, machteloos en reddeloos, en zelf was ze niet in staat geweest om ook maar iets te doen. Nee, had ze op besliste toon tegen Kees gezegd, het maakte haar niets uit dat Karin joods is. Nu ze een joods kind kon redden, zou ze dat ook doen. Toen Caroline dit allemaal hoorde, liep haar hart over “van dankbaarheid en ontroering”.
Nooit
Kees van Soest is twee jaar tussenpersoon gebleven. In de memoires van Caroline, waarvan het Regionaal Archief Alkmaar een exemplaar bezit, staat dat hij soms zijn meisje, en latere vrouw, Joke meenam. En dat hij bij terugkeer steeds trouw en netjes verslag uitbracht over het wel en wee van Karin. “Ze was het zonnetje in huis en zag er prima uit.” Caroline had haar dochter voor vertrek nog op het hart gedrukt “dat zij nooit en nooit aan iemand moest vertellen dat ze een joods kind was”.
In die twee jaar dat Karin in Dordrecht ‘logeerde’, heeft zij zich hier, hoe jong ze ook was, aan gehouden. Nooit heeft ze zich versproken, ook niet per ongeluk als ze op straat speelde met leeftijdgenootjes.
Ali en Henk van den Berg zijn op voorstel van Kees ook een keer met Karin naar Amsterdam gereisd, naar het pension, zodat Caroline de pleegouders kon ontmoeten. “Het klikte meteen”, schrijft Caroline. “Beiden waren zulke lieve, hartelijke en ongecompliceerde mensen.” En Karin, zag ze, “gedroeg zich zo blij en spontaan. Het was heerlijk om dat te zien.”
Later in de oorlog, in december 1944, stierf Johanna Nijhuis als gevolg van kanker. Daarom moest Kees van Soest het pension verlaten, zo meldt een korte biografie van hem op de website van Yad Vashem, het Holocaust-onderzoekscentrum. Nadat Kees met Joke was getrouwd, mocht Caroline intrekken bij het verse echtpaar. Ze is er gebleven tot aan de Bevrijding, er op staand dat zij tien gulden per week mocht bijdragen aan het huishouden. Karin is ook tot het eind van de oorlog op haar onderduikadres gebleven.
Schrijvend over het verleden, terugdenkend aan die verschrikkelijke oorlogstijd, heeft Caroline vaak het hoofd in verwondering moeten schudden. Ze is er altijd versteld van blijven staan dat “volkomen vreemde mensen zo maar hun leven hebben gewaagd voor mij en mijn kind”. “Weinigen,” voegde ze toe, “hebben daadwerkelijk een reddende hand uitgestoken. Diegenen die het wél hebben gedaan, verdienen een ereplekje in de hemel!”
Het gezin Elzas-Grunwald in 1958, v.l.n.r. |
Ereblijk
Caroline en Karin bleken de enige overlevenden van het oorspronkelijke gezin. Caroline, die eerst nog les ging geven op een basisschool, hertrouwde op 18 april 1946 in Alkmaar met Joseph Elzas (Alkmaar, 31 mei 1911), een planoloog bij de afdeling Stadsuitbreiding van de gemeente Amsterdam. Hierna stopte ze met werken. Uit het huwelijk zijn twee zonen geboren, Hans en Frank. [De redactie van deze website heeft Frank kunnen opsporen. Bereidwillig verschafte hij aanvullende details over de na-oorlogse ontwikkelingen.]
Karin is bij haar moeder en stiefvader in huis gebleven, “en door mijn beide ouders opgevoed”, meldt Frank Elzas. Ze studeerde Engels aan de Universiteit van Amsterdam en ging in 1964 naar Israël om er Engelse les te geven. Ze trof er een Israëlische man met wie ze trouwde en twee kinderen kreeg, die nu veertigers zijn. Karin is inmiddels overleden, in 1999.
Ali en Henk van den Berg kregen na de oorlog een eigen dochter. “Die leeft nog steeds”, schrijft Frank Elzas. Henk en Ali zijn beiden overleden, hij in 1982, zij in 1970. In mei 1991 zijn zij postuum geëerd door Yad Vashem voor hun belangeloze inzet. Bij die gelegenheid zijn zij ook uitgeroepen tot Rechtvaardige onder de Volkeren.
Tien jaar eerder, in mei 1982, overkwam Kees en Joke van Soest hetzelfde: ook zij kregen een ereblijk van Yad Vashem.
Frank Elzas bericht dat de goede omgang tussen zijn moeder, Karin en de Van Soests en Van den Bergs intact is gebleven, tot ver na de oorlog. Ze hebben “een hechte relatie” met hen onderhouden. Ze bezochten elkaar over en weer, regelmatig. Ali en Henk bijvoorbeeld kwamen “elk jaar een weekje logeren bij ons in Alkmaar. Ik ken deze mensen dus goed. Ook hebben we nog steeds contact met hun dochter.” Dezelfde hartelijkheid strekte zich uit tot de Van Soests. Johanna van Soest-Waagenaar is overigens inmiddels ook overleden, in 1998.
Karin op volwassen leeftijd, afgestudeerd |
Schrijven
Behalve die terugblik op haar jeugd- en oorlogsjaren heeft Caroline Elzas-Grunwald ook nog twee handgeschreven schriften nagelaten. Deze zijn overhandigd aan het JHM. Ze tellen meer dan 200 bladzijden, zonder indeling, zonder hoofdstukken. Volgens JHM-medewerkster Ariane Zwiers beschrijft Caroline er ook een reis naar Rusland in, in 1936, nog samen met haar eerste man. Vermoedelijk zijn deze schriften, die dateren van 1990, de basis geweest van het boekje met memoires dat Caroline in 2009 in eigen beheer uitgaf, voor haar kinderen.
Daarnaast heeft zij samen met J.D. Kila een boek gepubliceerd over anderhalve eeuw joodse gemeenschap in Den Helder, getiteld De kille aan het Marsdiep (Helderse Historische Vereniging, 1999, 140 pagina’s.) Al deze productie wekt de indruk dat zij een enthousiast en gretig schrijfster was.
Dat klopt ook wel, beaamt Frank Elzas. “Mijn moeder schreef inderdaad graag. Misschien was het voor haar ook wel een manier om veel belevingen van zich af te schrijven. Ze kwam uit de oorlog en haar hele familie was er niet meer. Dat heeft natuurlijk heel veel impact.”
Caroline overleed in 2010, 97 jaar oud.
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'