Het voorbije joodse dordrecht

Is tuinhuis achter Grotekerksbuurt
de laatste loofhut van Dordrecht?

Het heeft er alle schijn van dat er in Dordrecht nog meer joods erfgoed bewaard is gebleven: een voormalige loofhut.
        Waarom dit zo behoedzaam is geformuleerd? Omdat er geen absolute zekerheid (meer) is dat het tuinhuis achter het pand aan de Grotekerksbuurt 51 een loofhut is geweest. Er is veel dat daarvoor pleit, maar definitief uitsluitsel is niet te geven.
        In dit verhaal worden de voordelige factoren afgewogen tegen de nadelige, en de slotsom kan alleen maar zijn: gezonde twijfel.
        Het tuinhuis dat mogelijk als loofhut heeft gediend, is gebouwd rond 1907, in opdracht van de toenmalige eigenaar, Eliazar Snijders. Deze Dordts-joodse commissionair in effecten is in 1938 overleden. Hetzelfde geldt voor de navolgende, al evenzeer joodse eigenaren: allemaal inmiddels gestorven.
        En van de geraadpleegde eigenaren uit recentere tijden, vanaf de jaren zeventig tot heden, beaamt de een dat het hem bekend was dat in zijn tuin een loofhut stond, maar zegt de ander dat hij totaal van niets weet.
        Vandaar die voorzichtigheid in de beginzin: harde feiten ontbreken. Daarom is er hier voor gekozen om in ieder geval weer te geven wat zich rond dit − bijna gesloopte – tuinhuis heeft afgespeeld.

tuinhuis achter de Grotekerksbuurt 1988

Dit is één van de vier foto’s die archieffotograaf Ad Molendijk maakte in 1988 van het tuinhuis achter de Grotekerksbuurt. Als dit gebouwtje oorspronkelijk een open dak heeft gehad, kan het een loofhut zijn geweest. Het Dordtse archief noemde het tuinhuis op zijn beeldbank zelf onomwonden een loofhut, al is niet meer te achterhalen op basis waarvan het dat heeft gedaan.
Foto RAD (nr. 552_305146)


Grotekerksburt 1923

Om een indruk te geven: dit is de Grotekerksbuurt,
ongeveer gezien vanaf het Stadhuisplein, omstreeks 1923.
Foto RAD (nr. 552_40182)

Soeka
Sjimon René den Hollander is eerst alleen maar geboren in Dordrecht, op 8 september 1960. Zijn moeder Gerda beviel van hem in het RK-ziekenhuis, dat destijds een paar honderd meter verderop in de Grotekerksbuurt stond. Maar opgroeien deed hij in H.I. Ambacht, de geboorte- en woonplaats van zijn vader Teunis. Daarna vestigde de jonge Den Hollander zich in Zwartewaal, vervolgens in Dordrecht. Wonen doet hij al lang niet meer in Nederland, hij is tegenwoordig rabbijn in New York.
        Den Hollander is ingevoerd in de joodse religie. Daarom werd hem die vraag voorgelegd: wat is een loofhut? Zelf spreekt hij van een soeka. “De muren van een soeka kunnen ook van permanent materiaal zijn, zoals bakstenen of natuursteen. Alleen het dak moet van losse, natuurlijke materialen zijn, takken bijvoorbeeld of bladeren. Het dak mag de rest van het jaar gesloten zijn, maar moet opengeklapt kunnen worden tijdens het loofhuttenfeest. Is er een permanent dak, dan kan het niet meer als soeka gebruikt worden.”
        Hij voegt dit nog toe: “Verreweg de meeste loofhutten zijn van losse materialen gemaakt, en worden één keer per jaar opgezet voor het feest. De wanden kunnen bijvoorbeeld houten panelen zijn, die je met elkaar kunt verbinden. Ik heb er in mijn tuin in de Koninginnestraat in Dordrecht ook jaren een gehad, maar dan alleen één week in het jaar.”
        Nog een bron geconsulteerd, het boek Joodse Riten en Symbolen van S. Ph. de Vries. “Op het dak, dáár komt het op aan. Het is van producten van de bomen: twijgen, stro, hooi, riet. Los of er extra voor in de vorm van matten gevlochten.”
        De loofhut heeft alles te maken met het Loofhuttenfeest, Soekot in het Hebreeuws. Gedurende zeven dagen wordt dan van zonsopgang tot zonsondergang vreugdevol herdacht dat de joden veertig jaar lang in de Sinaï-woestijn rondtrokken en er verbleven in tenten en hutten. Het feest valt steeds op een andere datum. In 2021 is het van 21 tot en met 27 september, in 2022 van 10 tot en met 16 oktober.

Grotekerksbuurt 2021

Klanten staan (als gevolg van de coronacrisis) buiten in de rij voor de Nobel’s broodwinkel, gevestigd in het grote pand dat de nummers 53 en 55 heeft (voorheen was dit 39). Daarnaast is het smalle pand van nummer 51 (vroeger 37). Achter de panden 53-51 bevindt zich het tuinhuis.
Foto Redactie Website

Sterren
Zit je in de loofhut aan tafel om er lekker te eten, dan moeten de sterren zichtbaar zijn, zegt een derde bron, de historicus dr. B.T. (‘Bart’) Wallet. Hij is gespecialiseerd in de joodse geschiedenis, en als universitair docent politieke en religiegeschiedenis werkzaam bij de faculteit der geesteswetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam.
        “Halachisch is vooral de vraag van belang of het dak open is en gevuld kan worden met groen, op zo’n manier dat de sterren nog steeds zichtbaar zijn als je aan tafel zit. Het is gebruikelijk om structuren te gebruiken die tijdelijk van aard zijn, maar halachisch is het geoorloofd om een gemengde structuur te gebruiken, zoals een gebouwtje. Harde eis is echter de ‘schach’, zoals het in het Hebreeuws wordt genoemd: de open bovenkant.”
        Met andere woorden: zolang het dak ervan maar (tijdelijk) open is of opengeschoven kan worden, kan en mag een tuinhuis ook als loofhut dienen.

tuinhuizen die ook als loofhut werden gebruiken beide in Amsterdam

Twee voorbeelden van andere tuinhuizen die ook als loofhut werden gebruiken, beide in Amsterdam.
De ene foto toont zo’n tuinhuis achter een pand aan de Nieuwe Keizersgracht 20,
de andere zo’n tuinhuis aan de Fransche Laan 13 (nu Henry Polaklaan).
Foto’s ‘Website ‘Joods Monument’

Voorbeelden
Daar zijn voorbeelden van − van tuinhuizen die voor het Loofhuttenfeest werden gebruikt. De Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen zocht en vond ze op internet.
        In Amsterdam, achter de grachtenpanden aan de Nieuwe Keizersgracht 20 en 24, gebouwd rond 1730 en beide bewoond door een Portugees joodse familie. De huidige bewoners van nummer 20 hoorde van een oud-bewoner dat tot voor de oorlog in de tuinhuizen het Loofhuttenfeest werd gevierd. Het tuinhuis van 20 is in 2011 volledig gerestaureerd, dat van 24 is in de jaren zestig afgebroken en vervangen door een modern tuinhuisje, zie: tuinhuisaandegracht.nl/
        Nog een voorbeeld uit Amsterdam is het tuinhuis achter de voormalige Fransche Laan 13 (nu de Henri Polaklaan), voor de oorlog eigendom van Nathan Salomon Boekdrukker. Op de website ‘Joods Monument’ staat dat de loofhut in de tuin “vermaard was”, volgens “mondelingen overlevering” “Wat lijkt op een tuijnhuis was waarschijnlijk een buitengewoon rijk opgetuigde tijdelijke loofhut”, zie: joodsmonument.nl/nl/page/279654/fransche-laan-13b-loofhuttenfeest.

tuinhuis achter de Grotekerksbuurt 1988

Nog drie foto’s uit de serie van Ad Molendijk, te vinden op de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht. Aan de buiten- en binnenkant is te zien dat het tuinhuis behoorlijk vervallen was.
Foto’s RAD (nrs. 552_305147, 552_305148 en 552_305149)

Foto’s
Waardoor ontstond nu de indruk dat er ook in Dordrecht een tuinhuis is, dat vroeger mede werd gebruikt als loofhut?
        Door foto’s, in de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht. Beelden die op een dag, al snuffelend, bij toeval werden ontdekt. Wie het trefwoord ‘loofhut’ intikt, ziet ze onmiddellijk opdoemen: vier zwart-wit foto’s, tegelijk gemaakt op 2 december 1988 door de archief- en persfotograaf Ad Molendijk. Twee foto’s tonen het exterieur van een tuinhuis achter de Grotekerksbuurt 51, de twee andere laten het bouwvallige interieur zien, deels volgestouwd met rommel.
        In het begeleide bijschrift wordt vermeld dat dit zichtbaar vervallen tuinhuis een ‘joodse loofhut’ is geweest − en dat het pand ervoor wordt “bewoond door de familie Wisman”.
        Het tuinhuis is er nog altijd, maar het is uiteraard niet toegankelijk; het is privébezit. Maar deels is het wél zichtbaar. Wie vanaf de Grotekerksbuurt de smalle Schuitenmakersstraat inloopt, ziet halverwege links een muur. Daarbovenuit steekt het dak van het tuinhuis.
        De klemmende vraag is: hoe wist Molendijk dat dit gebouwtje ooit een loofhut is geweest? Dat valt hem zelf niet meer te vragen, Molendijk is in augustus 2008 overleden. Maar Mieke S. Jansen, een andere (oud-)medewerkster van het Dordtse archief, herinnert zich de fotoreeks. “Ik herinner me die loofhut goed. Ik ben met Ad mee geweest om die te fotograferen.”
        Zij kan zich terughalen wie haar wees op het gebouwtje dat als loofhut werd aangeduid. Waarschijnlijk werd de aandacht erop gevestigd in verband met de tentoonstelling ‘Joods leven in Dordrecht’ in het Gemeentearchief aan het Stek. Deze was kort voordat Molendijk ging fotograferen geopend. Of er heeft iemand gereageerd, oppert ze, nadat het gelijknamige boek was verschenen.

Koetshuis
Is er dan misschien een samenhang tussen het tuinhuis en joods leven in de Grotekerksbuurt? Daarop richtte de research zich vervolgens. Wanneer is het tuinhuis gebouwd? Is er documentatie die ervan getuigt dat het ook soms geschikt werd gemaakt als loofhut?
        Sander van Bladel, huidige archiefmedewerker, schudt het hoofd. Uit bouwtekeningen van Grotekerksbuurt 51 (voor de omnummering in de jaren vijftig: 37) “valt mijns inziens niet veel op te maken”. En of er “achterliggende gegevens beschikbaar zijn op basis waarvan” Molendijk repte van een loofhut, “waag ik te betwijfelen”. Wel is er een dossier, uit de jaren 1979-1981, waaruit vooral blijkt dat het tuinhuis ook als “een koetshuis” werd omschreven.
        Erica van Dooremalen meldt aansluitend dat in een advertentie bij de verkoop van het pand Grotekerksbuurt 37, in de Dordrechtsche Courant van 30 maart 1890, er nog geen sprake is van een tuinhuis. “In den Tuin, beplant met vele Vruchtboomen, bevindt zich een Volière en een uitgang naar de Schuitenmakersstraat”, luidt de wervende tekst. Op 12 augustus 1907 wordt het huis opnieuw te koop gezet in de Dordrechtsche Courant. Nu is er opeens een “gemetseld Tuinhuis met openslaande glazen Deuren en Veranda”, dat een “stookplaats heeft met Japansch marmeren Schoorsteenmantel”.
        Dus vóór 1907 is het tuinhuis er neergezet. Maar wie was toen de eigenaar? Van Dooremalen ploegt kadastrale gegevens door op kaarten en hulpkaarten, bouwvergunningen en bevolkingsregisters plus gezinskaarten. “Ik moest ver terug zoeken”, deelde ze mee. Maar dit wroeten is voor haar als archiefonderzoekster én als beheerder van de website ‘Dordtenazoeker’ een kolfje naar haar hand. Ze helpt zoekenden bovendien graag.
        Ze weet een gedetailleerd overzicht samen te stellen van eigenaren. De perceelnummers veranderen met het verstrijken van de tijd, van F 365 naar F 1481 en F 2462, maar dat is eenvoudig te verklaren, zegt ze. Percelen kunnen worden samengevoegd en stroken grond gaan van het ene naar het andere perceel, en als gevolg van die wijzigingen, veranderen de perceelnummers. Op hulpkaarten zijn die veranderingen te zien. Máár desondanks gaat het nog altijd om een en hetzelfde pand op nummer 37, thans 51.

Eliazar Snijders overleed op 20 juli 1938

Eliazar Snijders overleed op 20 juli 1938, 73 jaar oud. Volgens de DC van 20 juli was hij in Dordrecht “een zeer bekend en zeer geacht burger”. Hij werd begraven op de joodse begraafplaats aan de Achterweg.
Foto Krantenbank RAD en Website ‘Het Stenen Archief’


advertentie in de Dordrechtsche Courant 2 juli 1900

Het tuinhuis is gebouwd in de tijd dat Eliazar Snijders eigenaar was van de panden Grotekerksbuurt 37 en 39, tussen 1890 en 1908. Snijders was een kassier en commissionair in effecten, laat bijvoorbeeld deze advertentie in de ‘Dordrechtsche Courant’ (DC) van 2 juli 1900 zien. Later werd hij ook collecteur van de Nederlandsche Staatsloterij.
Foto Krantenbank RAD

Eigenaren
Uit het overzicht blijkt zonneklaar dat de woning van 1890 tot 1908 eigendom was van Eliazar Snijders. Hij kocht het in 1890 van een zekere Gerardus Kraft, die het op zijn beurt in 1875 kocht van Sophia van der Velden, weduwe van Gilles van Overbeek. Ze was er in 1871 gaan wonen.
        Na Eliazar was het koopman Sander Bremer die zich het pand in 1908 aanschafte en aanhield tot 1911, waarna het werd overgenomen door Louis en Betje Bremer. Het echtpaar verliet de Grotekerksbuurt in 1918. Wie werden daarna de eigenaren? Deze personen: Hendrik Degens Hzn. (1918-1923), notaris Bastiaan van Buul (1923-1963), Pieter Heijstek (1963-1967), Janna Berendina uit Krommenie, kamerverhuurster en verpleegster en de ex-vrouw van Johannes Bernardus Uittenbogaard (1967-1973), mr. Tom Robert Hüpscher (1973-1977) en tot slot Paul Willem Wisman (1977- heden). Per 1 mei 2007 is op nummer 51 Henk Schilt Ingenieursbureau gevestigd.
        Deze eigendomsgeschiedenis leert dat het huis in drie periodes bezit was van joodse Dordtenaren: Snijders en de Bremers. Mogelijk hebben zij het tuinhuis telkens gebruikt als loofhut, al is van dit ‘bijgebruik’ vanzelfsprekend geen papieren bewijsstuk te vinden.
        Ter duiding dit nog: Eliazar Snijders, de vermoedelijk opdrachtgever van de bouw van het tuinhuis, is geboren in Dordrecht op 4 oktober 1864 en daar overleden op 20 juli 1938, op 73-jarige leeftijd. Hij was op 20 december 1890 in Driel getrouwd met Kaatje van Driel, daar geboren op 27 november 1867. Van beroep was Eliazar kassier en commissionair in effecten. Verwarrend in het Dordtse Adresboek van 1902 is dat hij er staat vermeld op het adres Grotekerksbuurt 39 (nu 53-55). Was het ene zijn woonhuis, het andere zijn kantoor?
        Sander Bremer, officieel Alexander geheten, was koopman van beroep. Geboren in Dordrecht op 31 juli 1824, stierf hij op 9 maart 1913, 88 jaar oud. Zijn echtgenote was sinds 16 juli 1851 Sara Prins (Leiden, 24.9.1821 – Dordrecht, 5.2. 1895; 73).
        Levie en Betje Bremer, die na Sander het huis bewoonden, waren kinderen van hem en Sara. Zeven kinderen kreeg het echtpaar Bremer, van wie één levenloos. Betje was de eerstelinge, geboren op 8 oktober 1851 (en ongehuwd overleden op 25 december 1935, 84 jaar oud). Levie, ook wel Louis genoemd, kwam ter wereld op 7 november 1857, ook hij stierf ongehuwd, op 23 september 1932, 74 jaar oud.

Hijman Polak en Clara Kan zijn overleden in Sobibor

Na Eliazar Snijders werd koopman Sander Bremer eigenaar van het perceel (1908-1911), vervolgens zijn kinderen Levie (‘Louis’) en Betje Bremer (1911-1918). Sander Bremer overleed in 1913, Louis in 1932 en Betje in 1935. Dit zijn hun grafstenen, ook op de Achterweg.
Foto’s Website ‘Het Stenen Archief’


Joyce Hüpscher in de tuin met een aangelijnde poes

Een foto uit 1973 uit het privéalbum van de familie Hüpscher: Joyce Hüpscher in de tuin met een aangelijnde poes. Op de achtergrond staat de loofhut.
Foto Familiebezit

Platanen
Wist een van de meer recente eigenaren dan wellicht van de loofhut?
        Tom Hüpscher, advocaat te Rotterdam, woont nog altijd in Dordrecht. Hij bevestigt desgevraagd dat hij wel zeker van het bestaan van de loofhut op de hoogte was. Hüpscher had het pand niet alleen met zijn vrouw Joyce Goldy Schallig en dochter Nadja betrokken. Hij deelde het met zijn broer Hans Engelbert en diens vrouw Mieke. “Wij, Joyce en ik, woonden in het grote huis vóór, mijn broer en zijn vrouw woonden achter, aan de tuin, met drie of vier grote platanen en een uitgang aan de achterkant.”
        In die tuin, vervolgt hij, was “een loofhuttenhuis”. “De voorvorige bewoner was een joodse bankier”, is wat Hüpscher had vernomen [dit is niet helemaal correct, red.]. “Daarom was er midden in het huis ook een grote kluis. Het was meer een heel stevige kamer met een traliehek. Het loofhuttenhuis hebben wij een beetje waterdicht gemaakt. Nu is het, geloof ik, een praktijkruimte. (…) Ik heb nog een filmpje dat je Nadja ziet schommelen in dat huis, dat zeker tien bij vijf meter was en heel hoog, ik denk vier meter. Het was een prachtige tijd.”
        Toen de Hüpschers het pand verkochten, werd de psychiater Paul Willem Wisman de nieuwe eigenaar. Die is verbaasd als hij de foto’s krijgt toegestuurd die Ad Molendijk in 1988 maakte.
        “Ik zie nu pas die foto’s”, reageert Wisman, die niet van een tuinhuis, maar van een koetshuis spreekt. “Zo [als een bouwval] zag ons koetshuis eruit toen wij het geheel aankochten. Het is nu geheel gerenoveerd. De gemeente stelde ons indertijd voor de keus: ofwel opknappen onder architectuur, ofwel afbreken.” In het koetshuis alias tuinhuis woont nu zijn zoon.

Dordrecht heeft naar het schijnt meerdere loofhutten gekend

Dordrecht heeft naar het schijnt meerdere loofhutten gekend. In het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ (NIW) van 8 september 1933 biedt antiquair J.F. Jonkers er een te koop aan. Het is niet bekend van wie deze loofhut is geweest, en wie de koper is geworden.
Foto Delpher

Voor het eerst
Aan de hand van de foto’s ziet Wisman nu ook pas “voor het eerst de term ‘loofhut’ verschijnen. Die term heb ik nooit eerder gehoord. Niemand heeft mij ooit kunnen vertellen wat de functie van dit oude gebouwtje is geweest.”
Waarna hij laat weten dat het tuinhuis enige tijd ook niet bij Grotekerksbuurt 51 meer hoorde, maar bij Schuitenmakersstraat 17. Door de eigenaar van dat huis om de hoek is volgens hem omstreeks 1960 het grootste deel van de huidige tuin achter de Grotekerksbuurt apart gekocht, “inclusief het gebouwtje”. Inmiddels heeft Wisman de tuin volledig in eigendom.
        Afsluitend verklaart Wisman dat zijn tuinhuis alias koetshuis “wat oorsprong betreft tot nog toe een mysterie is gebleven”. Hij heeft de Vereniging Oud-Dordrecht erover aangeklampt, maar die “kon mij er ook al niets over vertellen”. De hoge muren aan de zijkant van de tuin duiden op de mogelijkheid dat er ter plekke ooit een klooster heeft gestaan, zo vertelde hem een medewerker van het kadaster.
        Verder tast Wisman in de mist. Hij weet niets van een loofhut en de term ‘koetshuis’ bevreemdt hem eigenlijk ook. “Qua bouw en afmeting lijkt het gebouwtje niet geschikt als koetshuis.” Meer duidelijkheid kan hij niet geven. Hij zou “het aardig vinden” als er uit oude archieven meer bekend raakt over de geschiedenis van het tuinhuis.
        Als het om de loofhut in zijn achtertuin gaat, blijft het geheim intact. Er is geen archiefmateriaal aangetroffen dat het bestaan van de loofhut bewijst, noch is er documentatie over het tegendeel gevonden. Zoals al in de inleiding staat: het heeft er alleen schijn van dat er mogelijk een is geweest in die tuin. Meer niet, maar ook niet minder.
        Wisman vertelt hoe hij het zogenoemde tuinhuis aantrof, nadat hij het had gekocht. “Het was een bouwval, zoals bekend. Het is mij niet duidelijk hoe het halfvergane dak er oorspronkelijk heeft uitgezien. De buitenmuren zijn van massief gemetselde stenen, 60 cm dik. De voorgevel is gesierd met een middeleeuwse sierrand. Vanwege deze rand vond de gemeente indertijd dat wij het onder architectuur moesten laten restaureren. Het gebouw zou dan voortaan als monument te boek staan. De architect werd gevraagd om een passende oplossing voor het dak te vinden, bij gebrek aan kennis hoe het ooit was geweest. Dit is alles wat ik er nog over kan vertellen.”

***

13 oktober 1876 heeft Dordtenaar Simon Zadoks de joodse gemeente een loofhut geschonken

In het NIW van 13 oktober 1876 wordt bericht dat Dordtenaar Simon Zadoks de joodse gemeente een loofhut heeft geschonken. Deze is neergezet op de sjoelplaats aan de Varkenmarkt.
Foto Delpher

Maar als de loofhut ‘van’ de Grotekerksbuurt heeft bestaan, was het dan ook de enige in Dordrecht?
        Nee, die vraag is overtuigend te beantwoorden. Volgens de digitale krantenbank Delpher van de Koninklijke Bibliotheek heeft de stad er minstens nog twee gekend, al zijn ook die spoorloos verdwenen.
        Van de ene loofhut getuigt (niet meer dan) een advertentie, geplaatst in het Nieuw Israëlitisch Weekblad (NIW) van 8 september 1933, en hierboven afgedrukt. Daarin biedt de antiquair J.F. Jonkers, wonend aan de Wijnstraat 89 in Dordrecht een loofhut te koop aan, twee meter hoog, 2.50 meter breed, 3,50 meter lang, en de nok is 2.80 meter hoog. Of deze loofhut bij Jonkers zelf heeft gestaan, of dat hij slechts een verkoper is, valt niet te achterhalen.
        En dan is nog dat krantenbericht, uit een nog ouder NIW, van 13 oktober 1876. Daarin wordt Simon Zadoks geprezen, de Dordtenaar die “vóór en na onze gemeente met rijke geschenken bedeelt”. Een dezer dagen heeft hij “wederom een bewijs van zijner buitengewone milddadigheid gegeven”: hij heeft eene loofhut geschonken. Daarmee kwam hij “op waardige wijze aan een gelofte voldaan”, die hij deed toen zijn zoon en schoonzoon , de heeren Ph. Zadoks Szn en Jos. Van Straaten, vierden dat zij twintig jaar kerkbestuurders waren.
        De loofhut, “prachtig nieuw gebouwd en van gaslicht voorzien”, werd geplaatst op de sjoelplaats [de synagoge aan de Varkenmarkt]. In tegenwoordigheid van de leden des kerkeraads werd de loofhut “te 5½ uren” ingewijd, en door Simon Zadoks overgedragen aan de gemeente.
        Waar deze twee Dordtse loofhutten zijn gebleven? Ook dát is en blijft een raadsel.
        Als rabbijn Sjimon den Hollander op deze twee exemplaren wordt gewezen, zegt hij aan te nemen dat deze hutten “verplaatsbare, tijdelijke structuren” zijn geweest, geen constructies van blijvende aard. De mogelijke loofhut achter de Grotekerksbuurt had wel “een permanente structuur”, en dat is volgens hem “echt een heel grote uitzondering”.





< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'