Het voorbije joodse dordrecht

Margriet, nu een Dordtse, was
onderduikbaby in Zwijndrecht

Albert Coenders en Céline Bos

Margriet Schenkel-Baan in haar Dubbeldamse woning:
op een Utrechts perron kreeg zij een ander leven.
Foto Redactie Website

Midden in de Dordtse wijk Dubbeldam woont een vrouw met drie verschillende achternamen.
Toen zij in 1966 trouwde met Arie Schenkel ging zij Margriet Schenkel heten. Haar eigen naam luidt voluit Margretha Antonia Baan, roepnaam Margriet. Maar dit is de naam die zij van haar pleegouders heeft gekregen, niet haar echte. Officieel is Margriet in augustus 1943 geboren als Anna Elizabeth Spaan.
        Naast dit alles is haar voornaam Margretha er ook nog eens een die eigenlijk toebehoort aan een andere Margretha – aan het kleine joodse meisje dat haar pleegouders eerder in de oorlog liefdevol hadden verzorgd terwijl haar ouders zaten ondergedoken, en dat zij weer, verdrietig gestemd, hadden moeten teruggeven. De nieuwe onderduikbaby noemden ze ‘gewoon’ naar de vorige.
        Is Margriet Schenkel-Baan ook joods? Het zou kunnen, maar het staat niet vast. Haar pleegvader heeft eens op de rechtbank vernomen dat Margriet het resultaat was van een vrijage tussen een joodse onderduiker en Margriet’s biologische moeder, Maria Francina Cornelia Spaan. Maar Maria Spaan heeft zich er nooit over willen uitlaten, en bewijs is er nooit gevonden.
        Margriet Schenkel-Baan heeft al met al een merkwaardige voorgeschiedenis. Gaat ze er onder gebukt? Geenszins. Ze heeft het aanvaard. Haar leven is anders verlopen dan gemiddeld te doen gebruikelijk is, maar dat leven, dat zich in haar jonge jaren in Zwijndrecht afspeelde, was daarom nog niet treurig. Ze is goedlachs, heeft een vrolijk gezicht en zegt gedecideerd: “Ik heb er niet onder geleden, ik ben een zeer gelukkig en bevoorrecht mens.” En of ze nu mogelijk joods is of niet, ze staat hoe dan ook onvoorwaardelijk achter Israël.
        In dit verhaal: het relaas van een vrouw uit Dubbeldam, voor wie het leven op een perron in Utrecht, door een speling van het lot, een totaal andere wending kreeg.

baby Margaretha, Pieternella Baan-Blacquière en Teunis Baan

Dit is niet Margriet, maar Margaretha (roepnaam ‘Micky), het joodse onderduikertje dat bij het echtpaar Baan aan Margriet vooraf ging. Aan weerszijden van de baby zitten de pleegouders, Pieternella Baan-Blacquière en Teunis Baan.
Foto Yad Vashem

Tuinder
Teunis Baan, geboren in Zwijndrecht op 31 januari 1902, vormde een tuindersechtpaar met Pieternella Catharina Blacquière (Rotterdam, 7.4.1903). Zij waren getrouwd in Zwijndrecht, op 22 november 1928, ze scheelden een jaar: hij was 26, zij 25. Ze woonden aanvankelijk in de Julianastraat. Enkele jaren later betrokken zij een nieuwe huurwoning aan de Lodewijk van Nassaustraat 61. Aan het eind van die straat bevond zich de tuinderij. Het huwelijk bleef kinderloos, als gevolg van een tbc-kuur die Pieternella had moeten ondergaan.
        Het lijdt geen twijfel: juist omdat zij zelf geen kinderen konden krijgen, openden zij hun hart voor andersmans kinderen. Margretha was de eerste. In januari 1943 kregen Teunis en Pieternella deze joodse baby onder hun hoede. De ouders van Margretha moesten onderduiken, hun kind werd zolang in Zwijndrecht ondergebracht. De pleegouders hechtten zich aan Margretha, van wie de achternaam niet bekend is. Ze reageerden dan ook teleurgesteld dat zij de baby in augustus 1943 alweer moesten afstaan, omdat haar eigen ouder haar terug wilden hebben. Maar ze begrepen het ook wel.
        Margriet Schenkel-Baan, de ‘opvolgster’ van Margretha, heeft in het Nederlands Dagblad (ND), zo’n vijftien jaar geleden, eens een verhaaltje geschreven over het terugbrengen van de baby, onder de toepasselijk titel ‘Perrongeluk’. “Natúúrlijk hadden de ouders het recht haar bij zich te hebben, en de vrouw [Pieternella] begreep ook heel goed dat ze intens naar hun kindje verlangden.” Maar: “Wat hielden ze [Pieternella en Teunis] van haar! Ze wisten dat het kindje vroeg of laat terug zou moeten naar haar eigen ouders, maar nu het zover was deed het zo’n erge pijn!”
        Margriet kon dit alleen schrijven, omdat Pieternella en Teunis haar van jongsafaan hebben verteld wat er in die oorlogstijd gebeurd is. Het enige dat zij niet weet, vertelt ze in haar Dubbeldamse woning, is wat er met de joodse baby Margretha en haar ouders is gebeurd. “Dat zou ik graag willen weten. Zijn ze verraden en opgepakt? Vermoord in een concentratiekamp? Hébben ze de oorlog wel overleefd. We weten het niet.”

De biologische moeder van Margriet, Maria Francina Cornelia Spaan

De biologische moeder van Margriet, Maria Francina Cornelia Spaan, trouwde op 11 mei 1944 in Zeist met Leonard Kortlandt. In het jaar ervoor, op 14 augustus 1943, was zij in Rijssel al ongehuwd bevallen van haar dochter.
Foto Delpher en privébezit

Ongehuwd
Margriet werd het tweede kind dat Pieternella en Teunis in huis namen, en dat gebeurde op een perron in Utrecht.
        Margriet was nog piepjong, en hartstikke klein, nog geen negen dagen oud. Ze was geboren in Rijssel op 14 augustus 1943. Haar moeder is Maria Francina Cornelia Spaan, zelf ter wereld gekomen in Amsterdam op 12 december 1913. Negentwintig jaar oud was ze toen zij ongehuwd beviel van Margretha, al noemde ze haar boreling zelf Anna Elizabeth. “Mijn biologische moeder was zwanger geraakt, vermoedelijk dus van een joodse onderduiker uit Zeist. Dat was een schande. Ze woonde met haar ouders in Zeist, maar toen ze moest bevallen, moest ze verdwijnen. En toen is ze in Rijssel terecht gekomen, hoe weet ik niet.”
        Maria Spaan kon de baby niet behouden. “Ze moest mij afstaan, ook weer vanwege de schande. Het verhaal is dat een tante van Maria met mij in een grote rieten reiswieg per trein op weg was naar Amsterdam, om mij daar af te leveren in een weeshuis. Maar dat is er niet van gekomen” − dankzij dat ‘perronongeluk’.
        Pieternella Baan zat op het perron in Utrecht, ook met een reiswieg, een lege. Zij had zojuist “ergens in de stad” Margretha teruggebracht bij haar ouders. Zij had “haar taak volbracht”; ze wachtte nu op de trein terug naar Zwijndrecht. “Ze was moe en een beetje verdrietig.” Ineens kwam op haar een vrouwtoegelopen die naast Pieternella ging zitten, en voorzichtig haar eigen reiswieg op de grond zette. De vrouwen raakten aan de praat.

Maria Francina Cornelia Spaan trouwde op 11 mei 1944 in Zeist met Leonard Kortlandt

De biologische moeder van Margriet trouwde op 11 mei 1944 in Zeist met Leonard Kortlandt, volgens een bericht in de ‘Zeister Courant’ van 13 mei 1944.
Foto Delpher en privébezit

        Pieternella vernam dat de vrouw onderweg was naar Amsterdam, met een baby die haar moeder niet wilde hebben. Dat kon Pieternella niet bevatten. “Een moeder die haar kind wilde afstaan! Hoe was het mogelijk? Goed, de moeder was ongehuwd, maar dan nog. Volkomen onbegrijpelijk. En nu moest dat kindje van een paar weken oud naar een tehuis? Nou, als het aan haar lag, gebeurde dat dus niet”, beschreef Margriet het voorval in het ND.
        “Kan ik dat kind niet krijgen?”, vroeg Pieternella de vrouw spontaan. De vrouw stemde toe, zij vertrouwde Pieternella. “Het kindje verhuisde van de ene reiswieg naar de andere.” Van een ongewenst kind veranderde het in “een vurig gewenst kind”. Er werden afspraken gemaakt, adressen uitgewisseld en voedselbonnen overhandigd. In Zwijndrecht stond Teunis Baan op het perron al op de uitkijk, zijn manchester broek verruild voor een net pak. Hij was verrast. Hij had verwacht een bedroefde echtgenote aan te treffen, in plaats daarvan kwam een lachende vrouw uitgelaten op hem toegelopen.
        Ze vertelde stralend van de ontmoeting in Utrecht en zei: ‘Dit kindje mogen we houden.”

distributiestamkaart

Nadat Margriet in Zwijndrecht terecht was gekomen bij het echtpaar Baan, had zij op de distributiestamkaart nog de naam die haar moeder haar had gegeven, Anna E. Spaan.
Foto Yad Vashem

Officieel
Dit voorval had plaats op 22 augustus 1943. Enkele dagen later werd de overdracht officieel gemaakt. Daartoe werden documenten opgesteld voor de nieuwe baby, die Pieternella en Teunis naar de vorige noemden: Margretha. Op tafel heeft Margriet enkele van die papieren klaargelegd. Ze toont de zogenoemde afstandsverklaring. Die is gedateerd op 25 augustus 1943. Dit betekent dat zij niet al een paar weken oud was, maar pas elf dagen, en uitgaande van de dag van de overdracht, zelfs pas negen dagen.
        Margriet is vervolgens liefst bijna 25 jaar bij haar pleegouders blijven wonen. Zij trouwde op 12 mei 1966 met Arie (‘Ad’) Schenkel, geboren in het Diaconessenhuis in Dordrecht, op 10 november 1944. Maar ook toen ging zij nog niet meteen weg uit Zwijndrecht. “Na ons trouwen hebben we eerst anderhalf jaar bij mijn ouders ingewoond. Wel zelfstandig, hoor, op de bovenverdieping.” In oktober 1967 konden zij een woning betrekken in Dubbeldam. In dat dorp, toen nog zelfstandig, kregen Margriet en Ad zeven kinderen, van wie er één na drie dagen is overleden, Marnix. De overigen zijn, op volgorde van geboorte: Arie, Teunis Jan, Marien, Catharine, Quintijn en Louis. Ad en Margriet hebben ondertussen zeventien kleinkinderen.
        Margriet noemt haar pleegouders consequent haar ouders. “Mijn vader en moeder waren hartstikke blij met mij”, vertelt ze. Andersom gold dit ook: “Ik heb een hele mooie jeugd gehad, alles kon. Mijn ouders waren fantastische mensen, het kon niet beter, echt. Je hoort wel eens verhalen dat het niet goed gaat in pleeggezinnen, niet bij mij. De families Baan en Blacquière – dat is gewoon míjn familie.”
        Ze schetst haar ouders. “Ze waren allebei heel gastvrij, en sociaal. Mijn moeder was altijd aan het helpen bij andere mensen. Hij was jeugdleider van de kerk, hij kon prachtig vertellen. Mijn ouders waren gereformeerd. Ik ben zo opgevoed en ik ben het nog.”
        Teunis en Pieternella hebben de voor- en achternaam van Margriet officieel laten wijzigen. Eerst, per 7 maart 1949, werd van Spaan Baan gemaakt, op 11 juli 1950 veranderde Anna Elizabeth in Margaretha Antonia. “Maar ik bleef een pleegkind, ik ben nooit geadopteerd.”
        Wat Margriet zo waardeert is dat haar ouders haar afkomst niet hebben verzwegen, ze praatten daar openhartig over. “Ik wist vanaf dat ik me iets bewust werd, dat ik niet hun kind was. Dat vind ik zo goed; dat ze dat vanaf het begin hebben verteld. Mijn vader vertelde mij al toen ik nog heel klein was over het meisje uit de trein. Knap vind ik dat, want ze hadden dat ook kunnen verzwijgen.”

Margriet, een vrolijk kijkende baby in een teil, in 1944

Margriet, een vrolijk kijkende baby in een teil, in 1944. Op de website van Yad Vashem staan, als illustraties bij het bericht over de onderscheiding die Teunis en Pieternella postuum kregen, verschillende foto’s van Margriet en haar Zwijndrechtse ouders, steeds een beetje ouder.

Onderduikers
Ze is altijd het enige kind van het gezin Baan gebleven, er kwamen niet nog andere pleegkinderen erbij. Tenminste: na de oorlog. In de oorlog hebben Teunis en Pieternella nog wel andere onderduikers opgevangen, mensen van wie de joodse afkomst onomstotelijk vaststaat.
        Als eerste kwam Roosje Kan-Haagman bij het tuindersechtpaar, in november 1943. Roosje is geboren op 27 januari 1901 in Den Haag, als dochter van Schoontje Colmans en Gerrit Haagman. Op 18 maart 1925 huwde zij in Amsterdam de magazijnbediende Mordechai Kan (Amsterdam, 13.3.1897). Zij kregen twee kinderen: Schoontje (‘Sonja’, Amsterdam, 4.1.1926) en Eva (Amsterdam, 16.9.1933). Tijdens de oorlog dook het gezin, dat woonde in Rotterdam, verspreid onder. Roosje kwam terecht in Zwijndrecht. “Zij heeft vooral voor mij gezorgd in de oorlogsjaren”, zegt Margriet.
        Sonja, Roosje’s oudste dochter, kwam eind 1944 ook naar Zwijndrecht. Eva is begin 1945 in Bunnik opgehaald door Teunis, “die dat per fiets deed!”. Joodse onderduikers in huis nemen was levensgevaarlijk; bij ontdekking werd je geëxecuteerd. Voor Pieternella en Teunis was het extra riskant: verderop woonde een foute politieagent, zoals Margriet de Volkskrant in november 2014 vertelde. “Er waren huiszoekingen, maar de Duitsers werden afgeschrokken door een bordje met de waarschuwing: roodvonk.”

Roosje Kan-Haagman in 1967

Roosje Kan-Haagman in 1967. Zij is ook ondergedoken geweest bij het echtpaar Baan, samen met haar dochter Schoontje (Sonja). Voor Margriet was Roosje als een tante.
Foto Yad Vashem

Overleden
Mordechai is op 16 februari 1944 overleden in Maartensdijk, 46 jaar oud. Maar dit is pas bijna twee jaar later, op 15 december 1945, opgegeven bij de lokale burgerlijke stand, door Adolf Haagman, een broer van Roosje, die in Maartendijk woonde. Mordechai is in de onderduik overleden. Dit moest geheim blijven, hij was immers joods. Hij wordt vermeld op ‘Joods Monument’, de website die alle 104.000 joden herdenkt die de Holocaust niet overleefden.
        “Mijn moeder”, vervolgt Margriet, “moest elke dag zorgen dat er voor iedereen eten op tafel kwam.” Op een gegeven moment waren dat acht personen, want Pieternella en Teunis verborgen ook nog “twee jonge jongens, die niet naar Duitsland wilden”, voor de Arbeitseinsatz.
        Na de oorlog is moeder Roosje met haar dochter op het Stationsplein in Zwijndrecht gaan wonen, op nummer 273 van wat tegenwoordig de Onderdijkse Rijweg heet. Ze is daar gebleven tot haar overlijden. Sonja trouwde met T.C. de Wit, Eva met J. de Haas. Margriet: “Wij hebben altijd heel veel contact met elkaar gehouden. Ik heb bij Roosje ook de joodse feesten en gebruiken geleerd. Ik kwam er vaak. Ik was dol op mijn ‘tantie’ en zij op mij.”
        Roosje Kan-Haagman is op 27 augustus 1971 overleden, in een ziekenhuis te Dordrecht, op 70-jarige leeftijd. Ook de dochters zijn al heengegaan, Sonja  (Schoontje) op 29 april 1981 en Eva op 20 augustus 1994, maar met de kleinzoon en kleindochter van ‘tantie’ heeft Margriet nog steeds contact.

Margriet tussen Teunis en Pieternella

Nogmaals Margriet, nu als jong meisje, tussen Teunis en Pieternella in. De foto is gemaakt bij het 25-jarig huwelijksfeest van het echtpaar, in 1953.
Foto Yad Vashem


Twee op elkaar geplakte foto’s van Margriet

Twee op elkaar geplakte foto’s van Margriet, op verschillende leeftijd. De kleurenfoto is gemaakt in 1948.
Foto Yad Vashem

Telefoonboek
Heeft Margriet haar biologische moeder nog leren kennen? Ja.
        Ze vertelt: “Toen ik een jaar of 16, 17 was, ben ik haar gaan schrijven. Stiekem. Mijn ouders hadden mij dan wel over haar bestaan verteld, maar ik wilde ze geen verdriet doen. Ik was bang dat zij het niet zo leuk zouden vinden dat met mijn biologische moeder contact zocht. Zij was inmiddels getrouwd, in de oorlog nog, op 11 mei 1944, dertig was ze. Ik wist hoe ze heette van haar man [elektrotechnicus Leonard Kortlandt, Zeist, 24.7.1897] en toen heb ik gewoon in het telefoonboek het adres opgezocht.
        “Ik ben haar gaan schrijven, en kreeg een brief terug. We hebben daarna veel gecorrespondeerd, al was het over de tijd genomen mondjesmaat. Op een gegeven moment stelde ik voor dat het misschien leuk zou zijn elkaar te ontmoeten. Jarenlang heeft ze dat afgehouden. Ze had inmiddels drie kinderen, die ruim volwassen waren, maar die nog van niets wisten. Toen ik haar voor het eerst ontmoette, zo tegen de veertig, in 1983, had ik zelf al kinderen. Ik zei: ‘Vertel ’t nou eens tegen je kinderen.’ Maar dat deed ze niet. Daar had ik een keer genoeg van.
        “Ze had een zoon, ik wist hoe hij heette. Dus keek ik weer in het telefoonboek, en vond zijn adres. Toen heb ik hem gewoon geschreven wie ik was, zijn halfzus. Hij vond het leuk met mij kennis te maken, ik heb hem ook ontmoet. En toen was het geheim uit natuurlijk. Hij heeft toen zijn twee zussen gebeld, en die waren not amused. Eén keer heb ik nog een halfzus ontmoet. Ik vertelde haar het verhaal,en heb haar daarna nog eens gesproken. Maar ik voelde er niets bij. Je blijft een vreemde voor ze. Ik vind het prima, al is het natuurlijk te zot voor woorden dat zij op die leeftijd niets van mijn bestaand wisten.”
        Maria Kortlandt-Spaan is op 23 april 2000 gestorven, in Zeist, 86 jaar oud. Ook haar echtgenoot in ondertussen overleden.

Sonja, Roosje’s dochter, een vriendin en Teunis en Pieternella

Op deze foto staat als derde van links Sonja, Roosje’s dochter. De vrouw helemaal links is een vriendin, de ouderen zijn Teunis en Pieternella.
Foto Yad Vashem


Pieternella poseert in de tuin trots met haar onderduikkind Margriet

Pieternella poseert in de tuin trots met haar onderduikkind Margriet.
Foto Yad Vashem

Israël
Het mag twijfelachtig zijn of Margriet joods is, Israël is ze zeer toegedaan. Ze zei tegen de Volkskrant: “Ik sta pal achter Israël, het is en blijft het verbondsvolk van God.” Thuis vult ze aan: “Van huis uit ben ik opgegroeid met Israël, vooral via mijn vader. Die was erg voor Israël. Het is gewoon een speciaal volk.” Haar biologische moeder, Maria, was katholiek. “Ze zei altijd: ‘Onze familie is in 1600 uit Portugal naar Nederland gekomen, en daar onder dwang rooms-katholiek geworden.’”
        Een dochter van Margriet heeft in Israël gewoond en daar een kind gekregen van een Israëlische man, die evenwel van geen vaderschap wil weten. Margriet, glimlachend: “De geschiedenis herhaalt zich.” Haar voorliefde voor Israël gaat overigens niet zover dat zij alsnog officieel jodin zou willen zijn. “Ik ben pro-Israël, maar waarom zou ik joods moeten worden?”
        Dat haar vader misschien een joodse onderduiker was, is nog wel uitgezocht, vertelt ze. Kees Popijus, een Zwijndrechtse geschiedvorser, “is er eens achteraan gegaan. Mijn biologische moeder werkte in Zeist in een apotheek en in die straat zaten meerdere onderduikers. Kees probeerde te achterhalen wie waar zat, in de hoop dat we op die manier mijn vader misschien zouden kunnen vinden. Maar het archief van de onderduikers in Zeist bleek verdwenen. Er is dus geen bewijs. Ik heb me er bij neergegelegd, klaar.”

Pieternella Baan overleed op 13 oktober 1989, haar man op 17 juni 1991

Pieternella Baan overleed op 13 oktober 1989, haar man op 17 juni 1991. Het echtpaar is begraven in de Dordtse wijk Dubbeldam, waar zij, in de buurt van hun dochter Margriet, de laatste jaren in een verzorgingstehuis verbleven.
Foto Website ‘Online Begraafplaatsen’

Postuum
De pleegouders van Margriet, Teunis en Pieternella, leven anno 2019 niet meer. Pieternella Blacquière stierf op 13 oktober 1989 in Dordrecht, 86 jaar oud, haar man Teunis op 17 juni 1991, 89 jaar oud, eveneens in Dordrecht. Zij hadden hun woonplaats Zwijndrecht jaren eerder al verlaten. Margriet: “De laatste jaren woonden zij in Dubbelmonde, het verzorgingstehuis hier in Dubbeldam. Wij vonden het handiger, beter, dat zij bij ons in de buurt kwamen wonen. Zodoende zijn zij allebei ook begraven in Dubbeldam.”
        Meer dan twintig jaar later kregen Pieternella en Teunis postuum een Israëlisch eerbetoon. Ambassadeur Chaim Divon gaf ze op 11 november 2014 in Den Haag de hoogste onderscheiding die het land reserveert voor niet-joden die met gevaar voor eigen leven joden hebben gered: de eretitel ‘Rechtvaardige onder de Volkeren’. Divon reikte de bijbehorende medaille van Yad Vashem uit tijdens een plechtigheid in het stadhuis, aan 23 personen, in aanwezigheid van burgemeester Van Aartsen. Margriet, die de onderscheiding had aangevraagd, was er vanzelfsprekend bij, samen met haar man.
        In december 2017 reisde Margriet naar Israël. Ze bezocht in Jeruzalem Yad Vashem, het nationaal holocaustmonument. En ze ging naar de Tuin der Rechtvaardigen, naar de herinneringsmuur, waarop de namen prijken van al diegenen die een Yad Vashem-onderscheiding hebben gekregen. Met eigen ogen zag ze ze daar staan: de namen van de edelmoedige Teunis en Pieternella, háár ouders.

[Arie (‘Ad’) Schenkel, de echtgenoot van Margriet, is op 3 september 2020 in Dordrecht overleden, op 75-jarige leeftijd. Hij is geboren op 10 november 1944, ook in Dordrecht.]


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'