Het voorbije joodse dordrecht
Nanny, Bea en Wim wisten nipt te ontsnappen aan de beruchte Dordtse jodenjagers
De familie De Wijk op een foto van na de oorlog, in 1954. |
In die ene nacht, van 28 op 29 mei 1943, dacht de Dordtse politie beet te hebben.
Met opgewonden ijver voerden ze twee invallen uit, op twee ver uiteenliggende locaties bij een en dezelfde familie Van Broekhoven: in de Breitnerstraat in Krispijn, en op een woonark in de Merwedehaven op de Staart. Vurig hoopten ze daar joden te vinden. Op het hoofdbureau zou zo’n vangst met name de twee beruchte jodenjagers, Harry Evers en Arie den Breejen van de Politieke Politie, innig tevreden stemmen.
Vier ondergedoken joden hádden ze die nacht kunnen vangen, als de actie was gelukt. Maar op miraculeuze wijze ging het anders. In Krispijn wist één vrouw op het nippertje te vluchten, in de haven wisten twee anderen zich net op tijd te verstoppen in een bootje. De enige die het niet redde, was Jacob Saltilhano, een jonge joodse Amsterdammer (1918). De politie trof hem aan in de kelder van het huis, en arresteerde hem triomfantelijk. Enkele weken na de inval stierf hij in Sobibor, op 9 juli.
Drie levens bleven die nacht intact – óók in de decennia nadien. Alle betrokkenen, joods en niet-joods, kregen na de oorlog de kans om hun levens terug te plooien en een bestaan op te bouwen, tot in Israël en Canada. Dat kwam allemaal doordat bij die invallen gelukkig iets misging – een narrow escape, een nipte ontsnapping.
Wat heeft zich die nacht afgespeeld, en hoe is het de hoofdrolspelers daarna vergaan? Dat verhaal kan in grote lijnen en dankzij nabestaanden, nu worden naverteld.
Woonbootbewoonster Estie de Wijk met haar zoontje Geert-Jan. |
AJC
Wim Polak kende Esther van Broekhoven van de Arbeiders Jeugd Centrale (AJC), de socialistische jeugdbeweging. Wim (1918), als uitgever in dienst bij de Arbeiderspers, woonde in Amsterdam. Esther, een geboren Amsterdamse (1917), werkte als arbeidster in de koekjesfabriek van Victoria, in Dordrecht. Zij was inmiddels, op 31 oktober 1940, getrouwd met Dordtenaar Jan de Wijk (1912), een loodgieter die in barre armoede was opgegroeid in de Prins Willem van Oranjehof. Hij was ook aangesloten bij de AJC.
AJC’ers zagen elkaar voor de oorlog elk jaar wel in Vierhouten, als zij zich daar op het kampeerterrein bij de Paasheuvel enthousiast en vervuld van idealisme bezighielden met politieke discussies, volkdansen, gymnastiek, muziek en lekenspel. Bewaard gebleven, en langzaam vervagende fotoalbums van Esther en Jan puilen uit van foto’s van AJC-evenementen.
Wim Polak, al vroeg in het verzet, zat ondergedoken in Den Haag. Daar werd het te gevaarlijk. Hij vroeg Esther of hij zich bij haar mocht verstoppen. Esther, ook wel Esty of Estie genoemd, stemde toe. Haar man Jan was als dwangarbeider verplicht tewerkgesteld in Duitsland. Esther verbleef nu alleen op hun woonschip ’t Rietnest in de Merwedehaven. Haar enige gezelschap was Geert-Jan, haar eerste baby van juni 1941.
Dat Esther Wim Polak onderdak bood, kwam niet alleen doordat zij, Jan en Wim elkaar van de AJC kenden. Haar latere zoon Harm Dewyk (1945) denkt dat heeft meegespeeld dat zijn ouders als AJC’ers “sterke anti-fascistische en anti-NSB-gevoelens” koesterden. De vroege soldatendood van Esther’s broer Karel in mei 1940 zal ook een factor zijn geweest. “Dat maakte haar nóg meer anti-Duits”, veronderstelt Harm. Religieuze overwegingen telden in elk geval niet: Jan en Esther waren buitenkerkelijk. “Ik denk dat ze uiteindelijk gewoon een vriend in nood heeft willen helpen.”
De woonboot 't Rietnest, waar Wim Polak en Bea Biet zich met succes wisten te verstoppen. |
Hoe lang Wim Polak – overigens niet de Wim die zou uitgroeien tot burgemeester van Amsterdam en staatssecretaris in het kabinet-Den Uyl – vervolgens bij Esther de Wijk ondergedoken heeft gezeten, valt niet op te maken uit Het clandestiene boek (1983), waarin schrijfster Lisette Lewin terugblikt op Wim’s Dordtse periode. En ook niet uit dat andere boek dat er enkele passages over bevat: Oorlogsverklaring: een oorlogskind op zoek naar het verleden, in 1981 verschenen en geschreven door Ton Weerheijm. De indruk rijst op dat het een korte periode was.
Naspeuringen leidden in Canada naar Harm Dewyk. En hij heeft van zijn moeder begrepen dat Wim Polak “minstens een paar weken” op het woonschip moet hebben gelogeerd. Want zij vertelde dat Wim “allerlei klusjes heeft gedaan, zoals het schilderen van het plafond”.
Het pand op de hoek van de Breitnerstraat en de Brouwersdijk waaruit Marianna (Nanny) Polak net op tijd wist te ontsnappen. |
Ongelukkig
In de nacht van de inval was Wim Polak niet alleen. Een ex-vriendinnetje van hem uit de AJC, de universiteitssecretaresse Bea Biet, hield hem gezelschap. De Amsterdamse Bea (Batavia, 1917) was ondergebracht in Arnhem en voelde “zich er ongelukkig”, meldt Lewin. “Ik was erg verdrietig daar”, noteerde Weerheijm, “ik had het er niet prettig.” Daarop nodigde Wim Polak, die ervan hoorde, haar uit om naar Dordrecht te komen. “Kom maar hier, we zoeken wel wat.”
Toen ze bij het schip aankwam, met Esther’s toestemming, leefde Bea op. “Ik had me in Arnhem zo eenzaam gevoeld, dat ik dacht: ‘Hè, eindelijk rust.’ Ik voelde me vrij. Ik herademde en voelde me beter.”
Meteen die eerste nacht die zij bij Wim doorbracht, zou het noodlot toeslaan.
Een pasfoto van Estie's stiefmoeder, Marie van Broekhoven-Beijlevelt. |
Aan boord bevond zich nog een vijfde persoon. Dat was Esther’s stiefmoeder, mevrouw Maria Catharina Johanna (Marie) van Broekhoven-Beijlevelt (zie kader). Het was al laat, na achten mocht je niet meer de straat op: spertijd. Marie kon niet terug naar het eigen huis aan de Breitnerstraat 1, waarin de Van Broekhovens hun bloemenwinkel dreven. Ze bleef daarom bij haar dochter. Iedereen ging al vroeg slapen. Wim en Bea sliepen onder een deken op de grond, de rest in bed.
In de woning aan de Breitnerstraat sliepen ook al twee joden: Marianna (Nanny) Polak (27 april 1910), de oudste zus van Wim, en Jacob Santilhano (11 augustus 1918), een 24-jarige importeur. De vader van het gezin, Cornelis Marinus Johannes (Kees) van Broekhoven (1890), was afwezig. Hij bezocht die avond zijn broer in Rotterdam. In het huis heerste rust en stilte. Niemand was zich bewust van de inval die de politie had gepland, in haar verbeten jacht op joden.
De inval was het gevolg van loslippigheid. Iemand – het is niet meer onbetwistbaar vast te stellen wie die persoon was – had tegenover een Duitse soldaat iets losgelaten over
onderduikers in het huis aan de Breitnerstraat. De soldaat gaf dit door aan zijn meerderen, en zo kwam dit welkome nieuwtje terecht bij de Politieke Politie, bij de rabiate jodenjagers, wachtmeester Evers en zijn chef Den Breejen. Zij roken onmiddellijk buit, ze schoten verlekkerd in actie.
Proces
Een onderbreking: op 13 en 14 juni 1949 moest Den Breejen zich tijdens zittingen in Dordrecht van het Haagse Bijzonder Gerechtshof, verantwoorden voor zijn “weerzinwekkende handelingen”. Hij werd door de procureur-fiscaal mr. J.J.M.A. Braun omschreven als “een bruut, die zich voor de vijand uitsloofde”. Als een man ook, “die schrik zaaide in vele Dordtse harten” en mede-schuldig mag worden geacht aan de dood van 29 mensen, onder wie 24 joden.
Braun eiste vijftien jaar gevangenisstraf tegen Den Breejen – die zich tijdens de zittingen “zeer timide” gedroeg en zich van zijn misdaden soms niets meer wist te herinneren. [Hij is veroordeeld tot tien jaar.]
Drie Dordtse kranten woonden het proces bij en publiceerden er lange artikelen over. De invallen bij de familie Van Broekhoven kwamen daarin uitgebreid aan de orde, want Esther en haar vader traden er op als getuigen. Daardoor, en ook dankzij de twee bovengemelde boeken, kan vrij nauwkeurig worden weergegeven wat er in die angstige nacht en nadien op het politiebureau gebeurde.
Terug naar 28 mei 1943.
Marianna Polak op latere leeftijd. |
Regenpijp
De eerste inval was in de Breitnerstraat, begin van de avond. Evers was erbij, de Feldgendarmerie, en wat Dordtse agenten. Nanny Polak werd door hun komst overvallen. De waarschuwing van haar broer Wim schoot door haar hoofd: “Je moet altijd alles doen om uit hun handen te blijven.” Zodra ze dan ook de hand van een Duitser op haar schouders voelde, rukte ze zich los, sprong uit een raam en vluchtte de tuin in.
De verbouwereerde agenten en Evers schoten nog wel op haar, maar Nanny wist te ontkomen. Ze vluchtte naar haar moeder, de naaister Clara (Claartje) Polak-Lek (11 mei 1885), die zich elders in Dordrecht schuilhield. [Waar, is niet achterhaald.] In de kelder trof de politie intussen Jacob Santilhano aan, ongetwijfeld doodsbang. In zijn boek deelt Tom Weerheijm mee dat deze jongen vervolgens doorsloeg, en vertelde waar mevrouw Van Broekhoven was, op het woonschip. Santilhano werd naar het bureau gebracht.
Meteen stoomde de politie door naar de Merwedehaven, in bijzijn van Evers en Den Breejen. Om half tien werd er op de deur van het schip geklopt. “Je wist dat het mis was, als er op dat uur werd geklopt”, zei Bea. De agenten kwamen eigenlijk alleen mevrouw Van Broekhoven halen, de jodenhelpster. Ze vroegen Esther wie die twee andere mensen waren. Esther antwoordde dat het logés uit Amsterdam waren. Bea: “Wij waren blond, dus hadden ze geen argwaan en schonken verder geen aandacht aan ons.”
Esther’s stiefmoeder werd meegenomen. Bea zei tegen Wim te vrezen dat de stiefmoeder zou doorslaan. “Dan zijn we er geweest.” Ze drong erop aan te vluchten, nu, snel. Esther ried ze aan om in het sloepje achter de ark te stappen, het bootje van een [naamloos gebleven] stroper. Ze kleedden zich haastig aan, namen een tas volgepropt met verzetskrantjes en illegale papieren mee en kropen onder de vlonder.
Wim Polak, op latere leeftijd. |
Overkant
Na een half uur kwamen de agenten en Duitsers inderdaad terug, met geweren. Bea: “We hoorden ze het schip opgaan en schieten. Ze schoten in het rond, want ze wisten dat we niet ver konden zijn.” Even later stonden ze zelfs vanuit het sloepje in het riet te schieten, pal boven Wim en Bea, stampend en schreeuwend. “We hielden onze adem in en dachten dat ze onze hartslagen zouden kunnen horen, zó bang waren we.” De buit had twee joden kunnen zijn, maar Wim en Bea bleven onontdekt.
Esther zou de volgende ochtend worden gearresteerd. Haar baby bleef toen zolang achter bij de stroper, die vlakbij woonde. Maar ’s nachts had zij de stroper al gevraagd om met zijn bootje over te steken. “Er liggen mensen in.” Zoals hij gewoon was, vertrok hij om vier uur ’s morgens met zijn sloepje en voer de Beneden Merwede op. Bea: “Ergens lag een boot waar ze koffie verkochten. Daar legde hij aan en kregen wij koffie. Oh, wat waren wij door en door koud, en stijf als een plank.”
Wim probeerde zich op de Merwede van de tas te ontdoen, maar al het spul kwam bovendrijven. “We wisten ons geen raad.” De stroper zette hen af aan de overkant. Dat moet Papendrecht zijn geweest. In Lisette Lewins versie is de overkant “ergens bij Alblasserdam”, maar dat dorp ligt vele kilometers verder de Noord op. Papendrecht is de overkant.
Met kleren over hun pyjama, en heen en weer lopend om de koude te verdrijven, wachtten Wim en Bea op de eerste bus naar Rotterdam. Die kwam zo tegen zevenen. In Rotterdam stapten ze op de trein naar Den Haag – waar een bizarre ontmoeting plaatshad.
Bea Polak-Biet, eveneens op latere leeftijd. |
Onbeschoft
Vader Van Broekhoven was ondertussen in datzelfde Rotterdam opgepakt en naar het bureau in Dordrecht overgebracht. Daar zag hij zijn vrouw Marie, die schrok.
Evers en zijn compagnon Den Breejen verhoorden Marie “op onhebbelijke en onbeschofte wijze”, vertelde zij in 1949 tijdens het proces. Zij werd geïntimideerd. Evers hield haar valselijk voor dat haar dochter Esther was gearresteerd, sámen met de joodse jongen die “bij haar op de ark verblijf had gehouden”, noteerde De Dordtenaar in 1949. Maar mevrouw Van Broekhoven deed alsof zij van niets wist. “Dat was de afspraak onder de gezinsleden”, aldus het krantenverslag, “en daar hielden zij zich aan.”
Evers vertelde haar ook nog over (de ontsnapte) Nanny. “Die hebben we aangeschoten. Maar dat kreng vinden we wel door de bloedsporen. Marie “volhardde in haar stilzwijgen”.
Ook haar man Kees probeerden Den Breejen en Evers “met allerlei mogelijke middelen klein te krijgen”, opdat hij zou vertellen waar zoal joden verborgen zaten. Van Broekhoven zweeg standvastig. Den Breejen gooide het over een andere boeg. Hij zei: “De SD krijgt een goede indruk van u als u zegt waar de joden zitten.” Kees bleef volhouden van niets te weten.
Als straf werd hij naar kamp Vught overgebracht, het enige SS-concentratiekamp in Nederland, waar hij volgens de rechtbankverslagen negen maanden moest doorbrengen.
Esther de Wijk, inmiddels ook op het bureau aangekomen, vertelde tijdens het proces dat Evers en Den Breejen ’s ochtends waren teruggekomen op de ark – toen Wim en Bea al lang waren verdwenen. Evers probeerde Esther tot verraad te verleiden: “Als we de joden hebben, bent u vrij.” Den Breejen zei erbij dat hij joden “met plezier zou doodschieten, als hij daartoe opdracht zou krijgen”. Na “nog een scheldpartij op joden” werd het verhoor afgesloten. Esther zweeg stug.
Zij zat 14 dagen vast in het Rotterdamse Haagsche Veer, daarna haast een heel jaar in Vught, van juni 1943 tot minstens 31 maart 1944.
Een tekening uit een boekje dat een mede-gevangene in Vught aan Estie de Wijk schonk, op haar verjaardag, op 31 maart 1944. |
Station
Intussen werd het station van Dordrecht gehaast afgezet. De Duitsers zochten daar, en ook op de Merwede, nog steeds naar Wim Polak en Bea Biet. Het afsluiten van het station gebeurde net nadat er de eerste trein was vertrokken, volgens Lisette Lewin. En in die trein zaten vanaf Rotterdam Wim en Bea. Later op de dag reisden Marianna Polak, de vrouw die wist te ontsnappen, en haar moeder Claartje van Dordrecht naar Den Haag. Zij gingen er naar een vertrouwd adres, van hun kennissen Louis en Annie Weerheijm, waar ze zich veilig en welkom voelden. En daar, als door een zonderlinge combinatie van omstandigheden, zagen ze ineens Wim en Bea.
Inez Polak licht toe: “Na hun vlucht [uit Papendrecht] arriveerden Wim en Bea die ochtend bij hun vrienden uit de AJC, Louis en Annie Weerheijm, bij wie mijn vader al eerder had gezeten, en met wie hij ook verzetswerk had gedaan. Wim en Bea zaten in angst over Wim’s zus Nanny en zijn moeder. Annie Weerheijm is toen meteen naar Dordrecht getrokken om ze te zoeken.
“Dat was niet eenvoudig, want er reden nauwelijks treinen. Annie kwam terug met het bericht dat ze beiden bij het onderduikadres van Wim’s moeder zaten, maar daar weg moesten. Plots stonden Nanny en haar moeder voor de deur bij de Weerheijms. Zij hadden de trein na Annie genomen. Ook Nanny kende de Weerheijms al vanuit de AJC en was eerder tijdens de oorlog al bij ze geweest.
Esther had ondertussen het “vreselijk moeilijk” in Vught, rapporteert zoon Harm. Zij liep er een ernstige darmziekte op. De gevangenen aten van pure wanhoop en honger zelfs het vet dat boven kwam drijven als zij in grote potten het voer voor de varkens moesten koken, voer dat werd gemaakt van afval uit de keuken en suikerbieten.
Vermagerd en neerslachtig in haar barak liggend, hoorde ze mensen op een dag zeggen dat ze de dood nabij was, en dat dit zo triest is voor haar zoontje Geert-Jan. Die conversatie gaf haar de levenswil terug. Ze stond op. Later werd Esther overgeplaatst naar het zogeheten Philips-Kommando in Vught, waar ze radio’s en knijpkatten assembleerde. Haar conditie verbeterde zienderogen.
Op 31 maart 1944 is Esther de Wijk jarig, ze wordt 27. In Vught maakt een kampvriend een boekje met tekeningen voor haar. Tientallen jaren later zal haar zoon Harm, uit Canada op bezoek in dat sinistere kamp Vught, dat boekje, een kostbaar kleinood dat zijn moeder al die tijd heeft bewaard, overhandigen aan het museum, in wat nu een Nationaal Monument is. De museumcollectie is alleen op afspraak te onderzoeken, gedeelten van het boekje zijn in kopie te zien op een expositie in Barak 1B, op woensdag-, zaterdag- en zondagmiddag, zie: www.nmkampvught.nl.
Een tekening uit het cadeauboekje voor Estie. |
Ei
Na de bevrijding wilden Esther en de veilig teruggekeerde Jan niet lang meer in Nederland blijven. Volgens Harm was teleurstelling een hoofdreden. Het stoorde haar dat de vele Nederlanders die hadden gecollaboreerd met de Duitsers, na de oorlog hun goede banen en posities behielden. Harm Dewyk denkt evenwel dat dit niet de enige reden was. Er heerste woningnood in het land en een groot gebrek aan voedsel. “Een ei per week was een tractatie.”
Via brieven van kennissen vernam het echtpaar De Wijk intussen dat er in Canada voldoende, redelijk geprijsd voedsel was. Daar kwam nog bij dat hun woonschip inmiddels lag afgemeerd in het Wantij, vlakbij een vuilnisbelt. Slachthuis- en ziekenhuisafval dreef er rond, industriële, giftige rotzooi en rottend hout. Een broer van Jan kwam met zijn gezin op het schip wonen; het werd er te krap.
In maart 1953 emigreerden Jan en Esther met hun kinderen op het ss Waterman naar Canada. Ze betrokken een immigrantenwoning in het dorpje Cayuga, bij Ontario; later waren zij bij machte daar een eigen woning te kopen. Vader Jan kreeg een baan in een gipsmijn. Hij zou er tot zijn pensioen blijven. Esther zou nooit buitenshuis werken en ook nooit meer teruggaan naar Nederland.
In totaal bestond het gezin uiteindelijk uit zeven kinderen. Los van de in Dordt geboren Geert-Jan, Harm en Trinette Caroline, kwamen er in Canada nog bij: Steven, Yolanda Mariette, Monique Josephine en Kasper. Esther en Jan stierven in 1980, zij op 11 augustus, hij op 17 november.
Harm Dewyk, consultant bij CGI, een Canadees bedrijf gespecialiseerd in informatie-technologie en woordvoerder van de familie, spreekt nu met veel moeite nog een klein beetje Nederlands. Zijn naam is verbasterd tot Dewyk; zijn broers en zusters staan ook allemaal verschillend in het telefoonboek, als ‘de Wijk’ of ‘De Wyk’.
****
Hoe is het de andere hoofdrolspelers vergaan, Wim en Bea?
Na hun vlucht uit Dordrecht brachten zij de rest van de oorlog door in Den Haag, vertelt dochter Inez. Zij vonden er onderdak bij vrienden uit de AJC. Wim ontmoette daar weer zijn Amsterdamse vriend Leo Schatz (1918), die zou uitgroeien tot kunstschilder, tekenaar en dichter. Schatz, opgegroeid in Betondorp, was eerder in de oorlog ondergedoken in Het Gooi, maar had het er moeilijk. Wim nodigde hem in een brief uit om naar Den Haag te komen.
Van toen af, schrijft Lewin, waren zij “onafscheidelijk”. Samen maakten ze schilderijtjes en boekjes, waarvoor Bea de teksten schreef en die ze vooral in sigarenwinkels probeerden te verkopen, om maar wat geld te verdienen. Terug uit Dordrecht trokken de vrienden in Den Haag weer met elkaar op.
Na de bevrijding trouwden Wim en Bea onder hun echte namen: tijdens de oorlog, actief in het verzet, hadden zij onder valse namen geleefd en waren zij zelfs onder die schuilnamen (Willem Andringa en Wilhelmina Andringa-van Beek) getrouwd. Een bevriende ambtenaar van de burgerlijke stand was bereid ze als Wim en Bea in het echt te verbinden.
Bea ontwikkelde zich breed: ze ging verhaaltjes schrijven, gedichten, vertaalwerk doen en belandde in het boekenvak. In Amsterdam was zij twintig jaar lang eigenaresse van de joodse boekhandel ‘Joachimstal’. Ze verwierf enige roem met haar kookboeken, vooral met de klassieker Recepten uit de joodse keuken, dat in 1955 voor het eerst verscheen en vele malen is bijgewerkt.
Wim Polak keerde terug bij uitgeverij De Arbeiderspers, en werd later directeur van het Centraal Boekhuis. Maar hij verwoof zich niet alleen met het boekenvak. Politiek geëngageerd als hij consequent zou blijven, werd hij voor de PvdA gekozen in de gemeenteraad in Amsterdam. In de jaren tachtig was hij voor die partij wethouder openbare gezondheidszorg en kunstzaken.
Naaister
Zijn zus Nanny en zijn moeder Claartje bleven de resterende oorlogsjaren eveneens in Den Haag. Zij overleefden dankzij valse papieren, verzorgd door Wim, en ook vooral dankzij hulp van AJC-vrienden. Na de oorlog keerden ook zij terug naar Amsterdam, waar Nanny bij haar moeder zou blijven wonen tot 1958. Toen overleed Claartje, die in de oorlog haar man, de meubelmaker Emanuel Polak (1882) en haar dochter Rachel (1911) had verloren aan Auschwitz, beiden in 1942.
Nanny, die ook werkte als naaister, bleef tot haar dood in 1993 “als geliefde tante de bindende factor in de familie”, meldt journaliste Inez – de dochter die Wim en Bea als tweede kind kregen in 1949. De tegenwoordig in Californië wonende Simone was hun eerste dochter, in 1946.
Wim Polak overleed in 1987 tijdens een vakantie in Israël, 69 jaar oud. Hij ligt begraven in Pardes Hannah, het dorpje waar hij en Bea een huisje hadden gekocht. Bea Biet stierf in 2006 en vond ook haar laatste rustplaats in die pleisterplaats, naast hem. Volgens Inez, die als correspondente van Trouw deels in Israël werkte, spraken zij “geen van beiden veel” over de oorlog. De oorlog pelden ze liever niet af: Bea’s moeder en enige zuster zijn beiden omgebracht in Sobibor, Wim’s vader en een zuster in Auschwitz.
Maar de gebeurtenissen in Dordrecht kwamen nog zo af en toe indirect ter sprake. Inez: “Meer dan eens riep mijn moeder uit: ‘Die nacht dat we bij Esti waren en moesten vluchten, had ik alleen nog mijn nachtjapon. En kijk eens wat we nu allemaal hebben. Nu heb ik zoveel.” En wat haar ook niet meer zou loslaten: de doodsangsten in het sloepje, met boven haar de stampende laarzen van schietende Duitsers.
Esther’s biologische moeder is Gerarda de Doodt (1892). Zij trouwde met C.M.J. (Kees) van Broekhoven op 20 maart 1913. Zij kregen vier kinderen – drie meisjes (Mies, Esther en Agnita) en een jongen (Karel Willem). Bij de laatste bevalling, van Nita, overleed Gerarda in het kraambed, op 2 november 1918. |
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'