Het voorbije joodse dordrecht
Onthuld: nieuwe feiten over de roof van
‘joodse’ kunst uit Dordrechts Museum
* Zijn de Duitsers schilderijen vergeten?
Dit is schilderij dat Jan Veth in 1904 maakte van Max Liebermann, en dat oud-museumdirecteur drs. J.M. de Groot in 1992 voor 40.000 gulden kocht bij een kunsthandel in Amsterdam. Hij dacht hiermee een portret van Liebermann te hebben teruggekocht dat de bezetter in de oorlog uit het Dordrechts Museum had laten verwijderen. Maar de afmetingen van dit schilderij (67.8 x 53,4 cm) zijn andere dan die van het weggehaalde werk (51,5 x 39 cm) - een werk dat de weduwe van Jan Veth, mevrouw A. Veth-Dirks, in 1927 aan het museum had geschonken. |
Het is een weinig bekende episode uit de geschiedenis van het Dordrechts Museum: de Duitsers hebben in de oorlogsjaren uit dit museum niet slechts één kunstwerk weggehaald, maar hadden er nóg vier in beslag willen nemen. Met drie ervan lukte dat. De reden voor deze onbekend gebleven kunstroof? Er kleefde iets joods aan deze werken.
Rond dat ene schilderij waarvan bekend was dat de bezetter het had laten verwijderen uit het Dordrechts Museum – het portret dat de in Dordrechts geboren kunstschilder Jan Veth in 1904 had gemaakt van zijn Berlijnse collega Max Liebermann – heeft zich bovendien iets merkwaardigs afgespeeld.
Toenmalig museumdirecteur drs. J.M. de Groot kwam in 1991 in de kunsthandel van Lodewijk Houthakker op het Rokin te Amsterdam ‘oog in oog te staan’ met dit verloren gewaande schilderij. Hij kocht het en verkeerde in de veronderstelling dat hij “dus een eigen schilderij had teruggekocht”, zoals hij in 2000 schreef in een afscheidsboek.
Maar dat bleek een vergissing. Drs. M.S. Paarlberg, conservator oude kunst van het Dordrechts Museum, wees hem er op dat de maten van het terug verworven schilderij niet klopten. Het betrof een ánder portret van Liebermann, óók gemaakt door Jan Veth. Wat De Groot had gekocht was van een groter formaat en het zoomde niet in op Liebermann, maar juist uit. Van zijn postuur werd meer getoond dan op het schilderij dat de Duitsers hadden meegenomen.
Maar wat was dan de herkomst van het in Amsterdam gekochte schilderij? En waar was dat andere schilderij dan gebleven?
In dit verhaal: een reconstructie van verbazingwekkende verwikkelingen rond ‘joodse kunstwerken’ uit het Dordrechts Museum.
Drs. Jup de Groot, gefotografeerd toen hij nog in functie was, in 1987. |
Catalogus
In 2000 vertrok Jacob Marius (‘Jup’) de Groot als directeur van het Dordrechts Museum. Ter gelegenheid daarvan verscheen het boek Kopen voor de eeuwigheid, waarin wordt teruggeblikt op de aanwinsten die De Groot tussen 1975 en 2000 heeft gedaan voor ‘zijn’ museum. Deze gelegenheidsuitgave is tevens een catalogus, er was namelijk een afscheidstentoonstelling georganiseerd die vele van zijn aankopen toonde.
Het vertrek van De Groot was voor NRC-Handelsblad aanleiding om hem te interviewen. De krant signaleerde dat De Groot, “ondanks een dorps aankoopbudget van jaarlijks 90.000 gulden”, mede dankzij museumvrienden de stedelijke collectie van zowel oude als moderne kunst niettemin “aanzienlijk had weten uit te breiden”.
De Groot schreef voor het boek zelf ook een artikel, waarin hij herinneringen ophaalt aan 25 jaar collectievorming. En daarin vertelt hij over die keer, in 1991, dat hij tijdens een Rembrandt-symposium in het Rijksmuseum, door kunsthandelaar Lodewijk Houthakker dringend werd uitgenodigd om snel eens langs te komen in diens zaak aan het Rokin.
“Binnen een week”, zo memoreert De Groot, “stond ik oog in oog met een indrukwekkend portret uit 1904 van de schilder Max Liebermann, tijdgenoot, vriend en collega van Jan Veth. Inderdaad een meesterwerk dat spoedig richting Dordrecht kon gaan. Later bleek dat meerdere, in Amsterdam gevestigde musea belangstelling voor het portret hadden, maar ik was ze gelukkig alle voor.”
“Bij onderzoek”, vervolgt hij, “bleek dat dit portret in 1927, dus na de dood van Jan Veth, aan het Dordrechts Museum was geschonken door mevr. A. Veth-Dirks, de weduwe van de kunstenaar. In de oorlog was dit portret op last van de bezetter weggehaald wegens de joodse identiteit van Liebermann. Ik had dus een eigen schilderij teruggekocht!”, sluit De Groot, licht triomfantelijk, af. In 1992 verwierf het Dordrechts Museum het schilderij voor veertigduizend gulden, zoals De Groot in 2020 openbaarde in een e-mail.
Vergezeld van twee Dordtse politieagenten arriveerden op 13 september 1943 deze twee Duitse politiebeambten in het Dordrechts Museum, op zoek naar schilderijen waaraan iets joods kleefde. Het waren Wilhelm Schlein en Martin Kohlen. |
Thuis
Het desbetreffende portret staat afgebeeld in Kopen voor de eeuwigheid (en hiernaast). Het formaat van het doek wordt vermeld: 67,8 x 53,4 cm. In hetzelfde boek worden de werken die De Groot namens het museum aanschafte, beschreven en toegelicht door uiteenlopende, daartoe geïnviteerde mensen, dikwijls deskundigen. In het geval van het portret van Liebermann is dat Fusien Bijl de Vroe. Zij is niet alleen de directeur van de Vereniging Rembrandt, maar bovenal ook een kenner van Jan Veth en de auteur van het boek De schilder Jan Veth 1864-1925. Chroniqueur van een bewogen tijdperk (1987).
Ook zij wijst in haar stukje op het “bijzondere van deze aankoop”. En dat is “toch wel” dat hiermee “het portret terugkeerde waar het thuis hoorde”, in het Dordrechts Museum.
Ook Bijl de Vroe vertelt, al evenzeer op enigszins triomfantelijke toon, hoe De Groot het werk terughaalde. “In de oorlog is het portret van de joodse schilder door de bezetter weggehaald, en begon het een zwerftocht langs onbedoelde eigenaars. Zonder dat hij van deze geschiedenis op de hoogte was, twijfelde Jup de Groot geen moment bij het zien van Liebermanns portret in een kunsthandel. Dit hoorde in zijn museum. En daarmee bevestigde hij de band die tussen Jan Veth en het Dordrechts Museum bestond en bestaat.”
Het werk dat De Groot in 1992 terugkocht en waarvan hij dacht dat het in de oorlog uit het museum was weggehaald, is kleiner, vertelde conservator Paarlberg hem. Bovendien zoomt het meer in op Liebermann zelf: niet zijn halve postuur is te zien, maar alleen zijn hoofd. Er bestaan twee foto's van dit werk (dat in de oorlog is zoekgeraakt). In de museumwinkel is op de korte zijde een grote foto aangebracht van een gang in het vooroorlogse museum. Helemaal achterin hangt het verdwenen schilderij. |
Uitleg
Eind 2020 benaderde de redactie van deze Stolpersteinewebsite oud-directeur De Groot, die, 81 jaar oud inmiddels, in Dordrecht is blijven wonen. Alle verhalen op de website concentreren zich op Dordrecht, joodse stadsgenoten of joodse onderduikers, en de oorlog. Zo nu en dan wordt op de site ook gesignaleerd hoe in Dordrecht is omgegaan met joodse kunst, zie verhaal over Joseph Stodel
Kan De Groot, luidde de vraag, misschien iets meer vertellen over dat ene portret van Liebermann dat hij wist terug te vinden?
De Groot was alleszins tot uitleg bereid. Hij brengt in herinnering hoe hij, nu bijna dertig jaar geleden, dat portret kocht. “Ik ben nog steeds blij dat ik [destijds] zo snel heb toegeslagen.” Niet alleen omdat het werk, zo dacht hij tóen althans, daarmee terugkeerde in het museum, maar bovenal ook om de kwaliteit van het schilderij. “Het is zonder twijfel een van de beste portretten van Jan Veth. Uit dit magistrale doek spreken heel duidelijk het respect en de vriendschap die Veth voor Liebermann voelde. Het museum heeft niet lang geleden een zelfportret van Liebermann in bruikleen gekregen [zie hiernaast], maar dat is lang niet zo goed als het konterfeitsel van Veth. Meesterwerken zijn nu eenmaal zeldzaam.”
De Groot verheelt vervolgens niet de vergissing. Waar hij dacht het schilderij teruggekocht te hebben dat de weduwe Veth in 1929 als onderdeel van een legaat aan het museum had geschonken en dat de Duitsers hadden weggehaald, attendeerde conservator Sander Paarlberg hem er op dat de afmetingen afweken. Het gelegateerde schilderij is kleiner (51,5 x 39 cm) en zoomt meer in op Liebermann, beter gezegd: in plaats van zijn halve postuur, is op het kleinere schilderij alleen Liebermanns hoofd te zien. “Er moet dus”, concludeert De Groot in zijn e-mail aan de redactie, “nog een ander, mij niet bekend portret zijn geweest dat door de bezetter in beslag is genomen.”
De andere foto is deze uit de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht (RAD). De foto toont het interieur van het huis van Jan Pieter Veth aan de Keizersgracht te Amsterdam, in circa 1924. Links hangt het door Jan Veth geschilderde portret van Max Liebermann, dat aan het Dordrechts Museum werd nagelaten, boven een kast. Op de wand rechts daarvan hangt een (zelf)portret van Jan Veth en op de schoorsteenmantel het portret van Anna Cornelia Veth-Giltay, de moeder van de schilder (nu eigendom van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed). |
Herkomst?
Maar wat is dan de herkomst van het portret dat De Groot op het Rokin kocht?
De Groot weet het niet, deelt hij mee. “Ik dacht dat Lodewijk Houthakker het portret op een Nederlandse veiling heeft gekocht.” Paarlberg, desgevraagd: “Veth schilderde (en tekende) meerdere portretten van Liebermann. Het schilderij dat we nu in de collectie hebben (en dat De Groot in 1992 kocht), is niet in familiebezit gebleven en dus ook niet gelegateerd door de weduwe Veth. De vroege herkomst is niet bekend.”
Minstens zo intrigerend is dat andere, kleinere schilderij. Waar is dat gebleven?
Jup de Groot vertelt dat er in ieder geval nog een afbeelding van bestaat: op de korte zijde van de museumwinkel is een grote foto te zien, waarop het voorkomt. Sander Paarlberg beaamt dit en stuurt een kopie van de foto toe [zie hiernaast]. De foto toont een lange gang in het vooroorlogse Dordrechts Museum, en helemaal achterin, op de achterste wand hangt hoog het bewuste doek.
Beter is ditzelfde kunstwerk te zien op een andere foto, afkomstig uit de beeldbank van het Regionaal Archief Dordrecht (nr. 545_1217-003). Deze afbeelding is gemaakt in de woning van Jan Veth aan de Keizersgracht in Amsterdam. Ook op deze foto herkende Paarlberg het kleinere portret van Liebermann.
Een datum ontbreekt weliswaar, maar ook deze foto is zonder twijfel van (ver) voor de oorlog: Jan Pieter Veth, geboren in Dordrecht op 18 mei 1864, overleed immers in Amsterdam op 1 juli 1925. Paarlberg vermoedt dat de foto van rond 1924 dateert toen Veth naar Amsterdam was verhuisd.
Het portret dat op de foto is waar te nemen, is volgens hem zoekgeraakt, nadat de Duitsers het hadden ontvreemd. “De huidige verblijfplaats is onbekend. De kans bestaat dat het vernietigd is.” In dat geval resteren alleen de twee foto’s ervan.
Samenvattend: de veronderstelling dat het in 1992 aangekocht portret van Jan Veth van Max Liebermann het portret was dat de weduwe heeft geschonken, blijkt niet correct. Paarlberg bevestigt dat en deelt mee dat de informatie hierover in Kopen voor de eeuwigheid (2000), alsook in het zogenoemde collectieboek van het Dordrechts Museum (2010) “onjuist en inmiddels achterhaald is”. Eerst in dit verhaal, op deze website, wordt dit publiekelijk rechtgezet.
Jodenjagers
In de oorlog heeft zich nog iets afgespeeld in het museum. Lang heeft het museum, door onwetendheid, aangenomen dat Jan Veths schilderij van Liebermann het enige was dat de bezetter in beslag heeft genomen. Een onderzoek van dr. Frank van Riet heeft echter in 2019 uitgewezen dat op dezelfde dag nog vier kunstwerken werden weggehaald.
Frank van Riet is in het dagelijks leven politieman in Rotterdam. Hij promoveerde in 2008 op zijn proefschrift over de oorlogsgeschiedenis van het Rotterdamse politiekorps, dat onder de titel Handhaven onder de nieuwe orde als boek is gepubliceerd. Op dit ogenblik onderzoekt Van Riet, sinds 2016, de rol van de Dordtse politie in de oorlogsjaren. Dit korps heeft minstens drie fanatieke jodenjagers gekend, Arie den Breejen, Harry Evers en Theodoor Lukassen.
Tijdens zijn research in het Nationaal Archief ontdekte Van Riet belangwekkende, aanvullende documentatie over de kunstroof uit het Dordrechts Museum. Details daaruit heeft hij gedeeld met het museum, en met de redactie van deze website.
Wat is er gebeurd? Uit getuigenverklaringen en verslagen van verhoren, afgelegd tegenover Wilhelmus Johannes van der Sluijs, lid van de Politieke Opsporingsdienst (POD), valt dit te destilleren: op 13 september 1943 meldden zich, komend uit Rotterdam, bij het museum twee Duitse politiebeambten: Wilhelm Schlein, medewerker van de Sicherheitsdienst Aussenstelle Rotterdam, (geboren in Rothenburg bij Kassel op 19 augustus 1918) en SS-Sturmscharführer Martin Kohlen (geboren in Wegberg, op 14 augustus 1910). Ze waren in gezelschap van de twee Dordtse politieagenten Evers en Den Breejen.
Zowel Den Breejen als Evers verklaarde na de oorlog, op 2 augustus 1945, dat Schlein en Kohlen hen hadden verzocht om ze te assisteren bij de inbeslagname van schilderijen in het Dordrechts Museum. “Den Breejen en ik zijn toen met hen meegegaan in hun auto naar bedoeld museum”, aldus Evers, ‘waar door hen vijf schilderijen in beslag werden genomen. Nadat zij deze in hun auto hadden geborgen, zijn zij daarmee naar Rotterdam vertrokken en bleven wij in Dordrecht. Waar bedoelde schilderijen zijn gebleven kan ik niet verklaren, daar ik er nooit meer iets van heb gehoord.”
Toenmalig museumdirecteur jonkheer E.W.C. Six slaagde er na zes maanden in om in maart 1944 drie van de vier in beslag genomen werken terug te krijgen van de Sicherheitsdienst in Rotterdam. Wat ontbrak was het portret van Max Liebermann door Jan Veth: dat was zoekgeraakt, en is waarschijnlijk vernietigd. |
Het schilderij ‘Loofhuttenfeest in den vreemde’ van Hein Bürgers, door het museum aangekocht in 1871. De Duitsers en de Dordtse politieagenten hadden het willen weghalen, maar het schilderij was te groot (101.5 x 121 cm) voor hun kleine vier-persoonsauto. Het bleef achter in het museum, en is niet meer opgehaald. Het werk is tegenwoordig in langdurig bruikleen van het Dordrechts Museum te zien in het Joods Historisch Museum in Amsterdam. |
Ontaard
Deze lezing van de gebeurtenis is nogal een andere dan de toenmalige directeur van het museum, jonkheer E.W.C. Six, gaf op 19 september 1945.
Hij verklaarde dat vier personen zich bij de hoofdingang van het museum vervoegden, en dat hun bezoek “de aanwezigheid gold van een vijftal kunstwerken met zogenaamde ‘Joodse’ voorstellingen”. Want joodse kunst was in de ogen van de nazi’s entartete kunst, ontaard. Alles wat naar het jodendom riekte, moest ausradiert; daar kwam het op neer.
Vijf kunstwerken had het kwartet willen meenemen en Six somt ze stuk voor stuk op. Hij noemt de beeltenis van Liebermann door Veth − het schilderij waarvan bekend zou worden dat het door de bezetter is weggehaald.
Maar dan vertelt hij over de werken waarvan het museum tot voor kort niets wist. Het zijn: het grote schilderij ‘Loofhuttenfeest in den Vreemde’ van Hein Bürgers; een portret van Jozef Israëls door Veth, een ets van Israëls door Veth en een litho van Veth, eveneens een portret van Israëls zijnde. Jozef Israëls (Groningen, 27 januari 1924 – Den Haag, 12 augustus 1911) was een van de voornaamste schilders uit de Haagse School, en van joodse afkomst.
Wat er vervolgens gebeurde op die 13de september is ronduit koddig. Het schilderij van Bürgers was “te groot” voor de kleine vier-persoons auto om door de heren mee naar Rotterdam te kunnen worden meegenomen. Six, in 1945: “Het zou later worden afgehaald, waartoe het evenwel nooit gekomen is. Dat bleef dus gered.”
Sander Paarlberg licht toe dat het schilderij anno 2020 nog steeds in het bezit van het Dordrechts Museum is, al is het langdurig in bruikleen gegeven aan het Joods Historisch Museum in Amsterdam.
De drie werken die terug naar Dordrecht kwamen, zijn alle portretten van Jozef Israëls door Jan Veth. Hier worden twee van de drie afgebeeld. |
Bevel
De drie portretten door Jan Veth van Jozef Israëls werden uit de lijst genomen en in de wagen afgevoerd. Twee mensen waren hier getuige van: mr. P. van Blussé van Oud-Alblas, de voorzitter van het museumbestuur en conciërge J.L. Hordijk.
Jonkheer Six vertelde Van der Sluijs dat hij “terstond” pogingen ondernam om de werken terug te ontvangen. Na “zes maanden”, dus in maart 1944, werd hem verzocht te verschijnen op het bureau van de Sicherheitsdienst aan de Heemraadsingel 226. Daar deelde Schlein hem mee “bevel te hebben ontvangen” om de in beslag genomen zaken terug te geven. “De portretten van Jozef Israëls werden daarbij meteen weer te zijner beschikking gesteld.”
Het portret van Max Liebermann kreeg Six niet. Men “kon het niet vinden”, werd hem gezegd. Six gaf op verzoek van Schlein “nadere inlichtingen” over dit werk, en stuurde hem daarna nog “enige brieven van rappel”, maar dat was allemaal vergeefs. “Het portret was zoek en bleef zoek.”
Ook de drie portretten van Israëls bevinden zich nog altijd in de collectie van het Dordrechts Museum, zegt Paarlberg. Van twee ervan zijn hier afbeeldingen te zien.
Het andere werk is deze litho in blauw uit 1896 (322 x 283 mm), ook Jozef Israëls portretterend. De omschrijving luidt: “Portret van Jozef Israëls (1824-1911, was schilder en de vader van Isaac Israëls); halffiguur, zittend met beide onderarmen leunend op de stoelleuning.” |
Oorlogstijd
Blijft alleen nog de vraag wat er verder in de oorlog in het Dordtse schilderijenmuseum is gebeurd. Het bevatte immers nog tientallen ándere kunstwerken. En de Duitsers deinsden er niet voor terug grote hoeveelheden kunst te roven, overal in Europa. Met name Hermann Göring, de opperbevelhebber van de Luftwaffe, heeft zich gretig betoond. Hoe heeft het Dordrechts Museum de oorlogstijd doorstaan?
Sander Paarlberg verwijst naar een artikel dat Marijke van Vliet in 2017 heeft geschreven voor de Vereniging Dordrechts Museum (VDM), bij het 175-jarig bestaan. Daarin staan enkele wetenswaardigheden over de oorlogsjaren – toen museum én vereniging “onder moeilijke omstandigheden” hun 100-jarige verjaardag hadden te vieren.
Zelf vond de redactie van deze website bruikbare geschiedkundige documentatie in het Regionaal Archief Dordrecht.
Jonkheer Six, zo valt uit dit archiefmateriaal af te leiden, werd tot eerste directeur benoemd in 1921, en hij bleef dat tot 1947. Vanaf 1923 combineerde hij zijn functie met die van conservator van Museum mr. Simon van Gijn. Zijn interim-opvolger was D.F. Lunsingh Scheurleer, rijksadviseur voor de musea; in 1949 trad de tweede directeur aan, L.J. Bol.
Het portret dat Liebermann van zichzelf maakte in 1914, getooid met zonnehoed, acht De Groot “lang niet zo goed” als het portret dat Jan Veth van Liebermann schilderde (zie het begin van dit artikel). |
Cuyp
Het museum is na de afkondiging van de mobilisatie op 28 augustus 1939 gesloten. De belangrijkste werken uit de collectie, zo’n 130 stuks, werden in veiligheid gebracht, in kluizen van de Nederlandse Bank en de Incassobank. Marijke van Vliet rept in dit verband van de kunstbunkers van Paasloo en de St. Pietersberg. Een deel van de resterende collectie bleef voor het publiek toegankelijk.
“Ondanks de oorlog” is er samen met de VVV in 1942 een tentoonstelling georganiseerd, ‘Groeiend Dordrecht’ geheten. Deze expositie kwam volgens Van Vliet in plaats van de geplande grote Aelbert Cuyp-tentoonstelling.
Op 15 november 1941 was in de Augustijnenkerk nog de 250ste verjaardag van de begrafenis van Cuyp herdacht, belangstellenden legden samen met twee verre nazaten van hem een krans. Maar de Cuyp-tentoonstelling ter gelegenheid van het 100-jarig bestaan van het museum moest worden geschrapt. “Onontbeerlijke bruiklenen uit Engeland konden natuurlijk onder de omstandigheden hun weg naar Dordrecht niet vinden.”
‘Groeiend Dordt’, over de groei van de Merwestad door de eeuwen heen, was een veiliger onderwerp; daar kon de directie zich “geen buil aan vallen”. Van 1 juli tot 13 september 1942 kwamen in totaal 15.469 bezoekers op de tentoonstelling af. In het hele voorgaande jaar waren er maar 2655 bezoekers geweest; er was dus sprake van een groot publieksucces.
Letters
In mei 1944 zijn er nog enkele schilderijen in veiligheid gebracht. Samen met een deel van de collectie van Museum Boymans van Beuningen kwamen deze terecht in een bomvrije schuilplaats van het rijk bij Heemskerk, aldus het archiefstuk van het RAD. De bovenverdieping van het museum werd vervolgens ontruimd. “De resterende werken werden in een brandvrije ruimte bewaard, samen met waardevolle stukken van Dordtse particulieren en de collectie van het Rijksmuseum Van Bilderbeek-Lamaison.”
In december 1947 werd het Dordrechts Museum heropend, nadat de in veiligheid gebrachte werken waren teruggekeerd.
Marijke van Vliet weet nog te melden dat de witte letters ‘MUSEUM’, die op de achtergevel aan de Vest nog altijd te zien zijn, daar zijn geschilderd om (overvliegende bommenwerpers) “duidelijk te maken dat het geen oorlogsdoel is”. Paarlberg kent de anekdote, maar zegt er “in ons archief niets over teruggevonden te hebben”. Feit is wel dat als gevolg van het grote bombardement op Park Merwestein, op 24 oktober 1944, de vensters van het museum zijn verbrijzeld.
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'