Het voorbije joodse dordrecht

Het lot van de Dordtse Sara:
de een na de ander verdween
* Onderduikadressen van de familie De Jong alsnog bekend geworden

In een statige bovenwoning aan de Oudehovenstraat, die in Dordrecht grenst aan het Beverwijcksplein, kwam in september 1900 een meisje ter wereld. Sara Hartog Courlander ging zij heten.
        Haar vader Hartog was spoorwegambtenaar, dus verkasten hij en zijn vrouw Alida Kalf nogal eens. Van Den Bosch naar Dordrecht naar Rotterdam naar Groningen naar Haarlem naar Den Haag, zo ongeveer. Onderweg werden er kinderen geboren, maar het gezin bleef nergens lang. Men vestigde zich niet. Dat hoorde klaarblijkelijk onherroepelijk bij Hartog’s functie.
        De Courlanders waren joods, of zoals dat destijds in de bevolkingsadministratie werd geregistreerd: N.I. (Nederlands Israëlitisch).
        Ieder mens krijgt wel te stellen met droevigheden, maar wat die kleine Sara uit Dordrecht in háár leven overkwam, is verdriet in het kwadraat.
        Drie broertjes van haar stierven jong, nog als kind.
        Haar moeder overleed toen Sara nog maar 30 was. Haar vader hertrouwde, maar hij én zijn nieuwe echtgenote Alie Norden werden vervolgens moedwillig gedood in Auschwitz. Tegelijk. In één moeite door.
        En Sara zelf? Met haar eveneens joodse Andries de Jong kreeg zij een dochter, die Alida werd genoemd – naar Sara’s moeder. Dit kleine gezin is in zijn volledigheid in Sobibor vergast, in mei 1943.
        Aan het eind van de oorlog was de familie Courlander kortom uitgewist.
        In dit verhaal: terug naar het begin, naar die dagen in Dordrecht, toen in de Oudehovenstraat nog pril familiegeluk overheerste.

Geboorteakte Sara Hartog Courlander

Sara Hartog werd geboren op 2 september 1900, ’s avonds om tien uur, blijkt uit de geboorteakte.
Foto Regionaal Archief Dordrecht (RAD)

Oudehovenstraat 1

In het pand rechts, op nummer 1, woonde het gezin Courlander
precies een jaar − van 29 januari 1900 tot 29 januari 1901.
Vader Hartog werkt als spoorwegbeambte op het nabijgelegen station.
Foto Google Streetview

Geboorte Sara in de Dordrechtsche Courant van 4 september 1900

De ouders maakten Sara’s geboorte
bekend via de ‘Dordrechtsche Courant’
van 4 september 1900.
Foto Krantenbank RAD

Ouder
Hartog Courlander en zijn vrouw Alida zijn allebei geboren Amsterdammers. Ze schelen vijf jaar. Zij was de oudere in de relatie, die op 15 februari 1899 leidde tot een huwelijk in hun woonplaats Amsterdam. Zij was toen al 28, hij nog pas 23: Alida Kalf was geboren op 15 september 1870, haar man Hartog op 23 oktober 1875. Hartog was spoorwegbeambte, en dat heeft Alida geweten: het echtpaar settelde zich eigenlijk nergens. Het ging waar de Nederlandse Spoorwegen dat nodig achtten.
        Getrouwd waren ze in Amsterdam, maar toen zij nog geen jaar later Dordrecht aandeden, op 29 januari 1900, kwamen ze uit Den Bosch. Het paar betrok een bovenwoning aan de Oudehovenstraat, op nummer 1 rood. Dit pand, dat nog altijd bestaat, ligt op vijf minuten loopafstand van het station. En op 2 september 1900 werd in die Oudehovenstraat Sara Hartog Courlander geboren, volgens de geboorteakte “des namiddags te tien uren”. In het Dordrechtsch Nieuwsblad van de volgende dag gaven “de heer en mevrouw H. Courlander-Kalf kennis van de geboorte eener dochter”.
        Sara was niet het eerste kind van wie Alida beviel. Al in Den Bosch had zij zoon Henri gekregen. Dat was op 20 juni 1899, vier maanden na de bruiloft. Maar de baby was geen volledig leven gegund: Henri stierf al na twee maanden, op 18 augustus 1899, ’s ochtends om 11 uur. Dit was het eerste grote leed dat zich bij de Courlanders aftekende.

Dordtse gezinskaart familie Courlander

Notities in de bevolkingsadministratie over het gezin Courlander in Dordrecht. Vader Hartog wordt “ambtenaar S.S.” genoemd. Die afkorting staat voor Staatsspoorwegen.
Foto RAD

Geboorte Henri

Sara was niet hun eersteling, maar hun tweede kind. Henri ging aan Sara vooraf. Hij werd geboren op 20 juni 1899, meldde de ‘Provinciale Noordbrabantsche en ’s-Hertogenbossche Courant’ van 21 juni. Henri stierf al na twee maanden.
Foto Delpher

Vijf
Met baby Sara bleven de ouders precies een jaar in Dordrecht. Op 29 januari 1901 verlieten zij de stad alweer, om neer te strijken in Rotterdam, in de Nicolaas Zasstraat, op nummer 18. En ook in deze standplaats beviel Alida weer van een baby, ditmaal weer een jongen: Bernard Henri, op 30 oktober 1902. De SS, de Staatsspoorwegen zoals de NS indertijd heetten, dreef Hartog voort naar een volgende, tijdelijke post, het Noord-Groningse Uithuizermeeden. Op 26 oktober 1903 liet het gezin Rotterdam achter zich.
        Vier jaar later bevond het gezin zich in de stad Groningen. Misschien was het ondertussen alweer verhuisd. In ieder geval beviel moeder Alida in Groningen van haar vierde en laatste kind: Henriëtte Arnolda, op 4 juni 1907. Daarna trok het gezin vlot door, het ging nu terug naar Den Bosch. In die gemeente stierf Bernard Henri, nog pas vijf jaar oud, op 30 oktober 1902. Weer vier jaar later verloren Alida en Hartog ook nog eens hun laatstgeboren kind, Henriëtte. Ook zij werd slechts vijf jaar oud, zij overleed, in Utrecht, op 4 juni 1912.
        Het leed stapelde zich op bij de Courlanders, het leek hen te achtervolgen. Eén kind was nu nog maar in leven, de Dordtse Sara.

Grafstenen Bernard Henri de Jong, Samuel de Jong en Alida Kalf

De twee kinderen die na Sara kwamen, overleden allebei na vijf jaar. Bernard Henri, geboren in Rotterdam op 30.10.1902 en overleden in Den Bosch op 24.2.1908, werd begraven op de joodse begraafplaats in Vught. Foto Website ‘Het Stenen Archief’

Sara trouwde in 1925 met Andries de Jong. Zijn vader Samuel maakte het huwelijk niet mee, hij was in 1918 al overleden. Andries’ moeder Marianne Boas stierf in 1933. Voor haar en haar man is op de joodse begraafplaats Muiderberg een gezamenlijke steen gemaakt.
Foto Website ‘Het Stenen Archief’

De moeder van Sara, Alida Kalf, overleed in 1930, op 17 oktober, 60 jaar oud. Zij is begraven op de joodse begraafplaats in Utrecht.
Foto Website ‘Het Stenen Archief’

Hertrouwd
Voorwaarts in de tijd, naar de jaren twintig.
        Sara was inmiddels een twintiger. Ze had kennis gekregen aan Amsterdammer Andries de Jong, geboren op 5 december 1900. Hij was koopman van beroep en drie maanden jonger dan Sara. Zijn vader was de diamantversteller Samuel Joseph de Jong (28 januari 1869), zijn moeder Marianne Boas (12 januari 1871). Beiden waren eveneens Amsterdammers. Maar toen Sara en Andries op 26 november 1925 in Utrecht in het huwelijk traden, kon een van hen niet aanwezig zijn: Andries’ vader Samuel was zeven jaar daarvoor al overleden, op relatief jonge leeftijd (49), op 10 december 1918. Hij is begraven op de joodse begraafplaats Muiderberg.
        Sara en Andries waren zelf standvastiger. Toen zij op 13 juni 1930, vijf jaar na de bruiloft, hun eerste en enige kind kregen, woonden zij nog altijd in Utrecht. Het was een meisje, Alida. De vreugde over de komst van deze baby werd enkele maanden later al overschaduwd door nieuw leed: de dood van Sara’s moeder Alida. Zij stierf in Utrecht op 17 oktober 1930, ze is 60 geworden.
        Sara’s vader hertrouwde. Twee jaar later gaf hij, nu “controleur” bij de spoorwegen zijnd, op 17 augustus 1932 in Amsterdam het ja-woord aan Alie Norden (Groningen, 7 september 1874). Beiden waren 57 jaar oud, beiden joods, allebei hadden ze hun partner verloren. Alie was de weduwe van Karel Jacob Hildesheim (Groningen, 26 juni 1875 – Amsterdam, 12 januari 1931).
        Na zijn vader raakte Andries de Jong in 1933, op 21 augustus, ook zijn moeder Marianne Boas kwijt. Zij is 62 geworden. Op de begraafplaats in Muiderberg heeft zij samen met haar echtgenoot een gezamenlijke grafsteen gekregen, zie hierboven.
        Sara woonde ondertussen met man en dochter elders: in Haarlem, in de Pijntorenstraat op nummer 12. Maar op 13 juni 1936 lonkte Den Haag. Het gezin vestigde zich daar in de Goudenregenstraat op nummer 99, om krap drie jaar later binnen Den Haag naar een andere woning uit te zien. Dat werd nummer 214 van de Klimopstraat.

Artikel over diefstal en advertentie dienstbode

In juli 1936 ging Sara met haar man en dochter Alida in Den Haag wonen, uiteindelijk in de Klimopstraat,
op nummer 214, laat de gezinskaart (voor- en achterzijde) zien. Dit zou hun laatste woonadres zijn.
Foto Gemeentearchief Den Haag

arrestantenkaarten van Sara en Alida

Op de arrestantenkaarten van Sara, Andries en Alida is veelzeggend een grote, rode J gestempeld:
dit zijn joden. Zij werden alle drie opgepakt door Groep 10 en ingesloten in Rotterdam,
om daarna op 11 mei te worden vervoerd naar Westerbork.
Foto’s Stadsarchief Rotterdam

arrestantenkaart van Andries de Jong

Arrestanten
En dan breekt de oorlog uit, die ook in Nederland de systematische jodenvervolging inluidt. Deze Holocaust gaat het einde betekenen voor álle overgebleven, betrokken leden van de families Courlander en De Jong.
        Wat er precies is gebeurd, is niet te reconstrueren (zie kader). Maar het staat vast dat Sara, Andries en de “scholier” Alida op een en dezelfde dag zijn gearresteerd en daarna zijn opgesloten, op 30 mei 1943, in het Huis van Bewaring aan de Noordsingel te Rotterdam. Hun arrestatie staat namelijk op arrestantenkaarten van de Rotterdamse Gemeentepolitie – die op 2 juni 2020 online beschikbaar zijn gekomen. Dit, terwijl het gezin De Jong in Den Haag woonde.
        Op de kaart van Andries staat de reden van de aanhouding: “onttrekking evacuatie”. Betekent dit dat het gezin zich ergens al een tijdje verborgen had gehouden? Of zijn zij ‘gewoon’ in Den Haag opgepakt, omdat de arrestantenafdeling van de Rotterdamse politie regionaal opereerde?
        Op alle drie de kaarten, waarop met een stempel een grote, rode J is gezet, staat in ieder geval dat de drie zijn opgepakt door Groep 10, een beruchte groep, die zich bezighield met het opsporen van joden en tegenstanders van het nazi-regime. Verder is te lezen dat zij op 11 mei 1943 naar kamp Westerbork zijn getransporteerd, waar ze terechtkwamen in barak 63.

persoonskaarten van Sara en Andries

De persoonskaarten van Sara, Andries en Alida, afkomstig uit het Duitse archief van nazi-slachtoffers in Bad Arolsen, laten zien wat er vervolgens is gebeurd: op transport, alle drie, op 18 mei 1943. De trein stopte in Sobibor.
Foto Arolsen Archives

persoonskaart Alida

Niemand
Daarvandaan volgt het vreeswekkende transport naar de dood.
        Sara, Andries en de nog jonge dochter Alida worden op 18 mei 1943 tegelijk in goederenwagons afgevoerd naar Sobibor, gelegen in het uiterste oosten van Polen, tegen de grens met de Sovjet-Unie aan. Daar aangekomen worden ze onverwijld naar de gaskamers gedirigeerd, en sterven daar, op 21 mei 1943, respectievelijk 42, 42 en 12 jaar oud.
        De enige andere familieleden die Sara toen nog had, haar vader Hartog en haar stiefmoeder Alie, waren er al niet meer. Hun persoonskaarten in de cartotheek van de Joodsche Raad geven er blijk van dat zij in de oorlogstijd in de Amsterdamse Dintelstraat woonden, op nummer 28 II. Op 21 november 1942 belandden zij beiden in Kamp Westerbork. Op 8 december werden zij op transport gezet, om op 12 december 1942 in Auschwitz te worden vermoord, beiden 77 jaar oud.
        Toen was er niemand meer over.

Kaarten Hartog Courlander en Alie Norden

Deze kaarten zijn de laatste documenten die getuigen van het bestaan van Hartog Courlander, Sara’s vader,
en Alie Norden, Sara’s stiefmoeder. Hartog en Alie belandden ook in Westerbork, maar al op 21 november 1942.
Zij werden in Auschwitz omgebracht.
Foto’s Arolsen Archives


Onderduikadressen van de familie
De Jong alsnog bekend geworden

* Op dit verhaal, geplaatst begin 2023, is een waardevolle aanvulling gekomen. Het gaat over de in Dordrecht geboren Sara Hartog Courlander, getrouwd met de Amsterdammer Andries de Jong en moeder van hun beider dochter Alida (Utrecht, 13.6.1930). Het joodse gezin ging in juli 1936 in Den Haag wonen.
        Waar het gezin in de oorlog ondergedoken heeft gezeten en hoe lang, was destijds niet te achterhalen, reden waarom er stond: “Wat er precies is gebeurd, is niet te reconstrueren.”

Adriana van Herwaarden

Zo oogt het tegenwoordige, deels witte pand
op nummer 39 van de Geestweg in Naaldijk,
van brood- en banketbakkerij Paul Schalke.
Ook in dit voormalige huis van Abraham Valkenier
dook het gezin De Jong onder.
Foto Google Streetview (september 2018)

Naaldwijk
Begin 2024 kon Lars Steenbeek, de gemeentearchivaris van de gemeente Westland, helpen. Hij schreef in een e-mail aan de redactie van deze Stolpersteine-website dat de familie De Jong zich heeft kunnen verbergen in het huis van Abraham Valkenier, wonend aan de Geestweg 39 in Naaldwijk. Volgens Steenbeek “heeft het gezin daarvoor ook bij nog twee andere adressen in Naaldwijk” kunnen onderduiken. “Ze moesten telkens verplaatst worden, omdat ze erg onvoorzichtig waren. Hoogstwaarschijnlijk is dit ook de reden dat ze uiteindelijk zijn opgepakt.”
        Steenbeek baseert zich op een verklaring die Jacob Kuijvenhoven, de eerste onderduikgever, over het gezin heeft afgelegd, een verklaring die Steenbeek deels meestuurde, en die hier wordt geciteerd. Hier en daar zijn voor de leesbaarheid leestekens toegevoegd of is er taalkundig iets verbeterd. Kuijvenhoven, lichtte Steenbeek toe, had een functie in de LO, de Landelijke Organisatie voor hulp aan Onderduikers, “en heeft het onderdak voor deze mensen verzorgd”. De verklaring zelf komt uit het boek Verzetsherinneringen in en om het Westland, 1940-1945.
        “Zo heb ik ook enkele joden geholpen”, heeft Kuijvenhoven verklaard, “door ze in mijn huis op te nemen. Eenmaal drie tegelijk, dat was nl. een man met zijn vrouw en hun dochtertje [het gezin De Jong, red]. Deze mensen kwamen uit Den Haag. Ze waren in de gelegenheid geweest naar Engeland uit te wijken, maar dat meisje wilde dat niet. Deze mensen waren zeer onvoorzichtig. Zodra ze wakker waren, ging die man naar buiten een sigaartje roken en liep dan de tuin in.
        “Ook presteerde hij het om in Naaldwijk boodschappen te gaan doen. En of ik nu zei dat zoiets veel te gevaarlijk was omdat zij in ons dorp vreemden waren en ook wij gevaar liepen, dat hielp me niet veel. Na drie weken vond ik het wel genoeg en besloot een ander adres voor hen te zoeken, want dit werd te riskant voor ons.”

Nooit meer
Kuijvenhoven vervolgt zijn verklaring aldus: “Hierna zijn ze overgebracht naar rijwielhandelaar Kees v.d. Eijk, waar ze gedurende een jaar op een bovenverdieping hebben gezeten. Hierna zijn ze overgebracht naar de familie Valkenier aan de Geestweg. Die hield nl. kostgangers en en daardoor konden ze zich vrijer bewegen, omdat daar altijd vreemde mensen rondliepen. In de Duiventorenstraat die daar vlakbij was, woonden echter N.S.B.’ers. Dat meisje had donker krullend zwart en viel daardoor erg op.”
        “Het gevolg was dat al spoedig de Landwacht een kijkje kwam namen en die hebben deze mensen gearresteerd. Ze zijn nooit meer teruggezien. Je kunt hier m.i. echt wel zeggen dat ze zeer onvoorzichtig zijn geweest en grote risico’s hebben genomen, niet alleen voor zichzelf, maar ook voor anderen. De heer Valkenier werd ook gearresteerd, maar niet omdat hij joden in huis had genomen, want hij hield uiteindelijk kostgangers. Hij werd gestraft, omdat bij hem ook een radio was gevonden en die had hij in moeten leveren.”
        Zoals in het verhaal wordt vermeld, is de familie eerst overgebracht naar het Huis van Bewaring in Rotterdam, daarna op 11 mei 1943 naar Kamp Westerbork. Vervolgens zijn zij vandaar allen tegelijk op 18 mei op transport gesteld naar Sobibor en daar op 21 mei vergast, 42, 42 en 12 jaar oud.






< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'