Het voorbije joodse dordrecht

Wat is er in hemelsnaam gebeurd op
de Singel, in ‘Pension van Asperen’?
* Struikel- en kiezelsteentjes als eerbetoon aan de familie Van den Bergh
* Veel meer nieuwe gegevens bekend over drie Dordts-joodse families

Singel 212 (vroeger: 144), Pension van Asperen

In het midden van de foto: Singel 212 (vroeger: 144), het pand waar zich in de oorlog een drama afspeelde toen het nog ‘Pension van Asperen’ was.
Foto Redactie Website

Niets zie je er aan af tegenwoordig, stenen spreken immers niet.
        Maar in de woning op nummer 212 van de Singel in Dordrecht heeft zich 74 jaar geleden, in januari 1944, een regelrecht drama afgespeeld, dat verschillende mensen het leven heeft gekost.
        Voordat dit pand in de jaren vijftig werd omgenummerd, had het nummer 144 en een naam. Het werd ‘Pension Van Asperen’ genoemd. Eigenaar was Harmanus Rijk van Asperen, een geboren Amsterdammer van middelbare leeftijd, die lokaal bekend stond als rechtskundig adviseur. Volgens de gemeentelijke woonkaart is hij op 21 februari 1936 op het adres Singel 144 gaan wonen.
        En dan breekt die nacht van 3 op 4 januari 1944 aan. De Duitsers achtten Dordrecht al lang Judenrein, eind 1942 beschouwden zij de stad al als gezuiverd van joden. Dat was niet volledig zo. Sommigen doken onder en zagen al een paar jaar succesvol kans om uit het vizier van de nazi’s te blijven. Bijvoorbeeld de ‘bewoners’ van het pand Singel 144. Daar verbleef, verborgen voor de buitenwereld, een joods echtpaar, Barend en Henriëtte Bloemkoper. Van Asperen hanteerde een royale definitie van het woord pension.
        Maar die nacht viel de politie binnen. Hoe laat precies vermeldt het gedigitaliseerde dagjournaal van de Dordtse politie niet, maar in de vroege ochtend om 02.10 uur wordt genoteerd dat “in opdracht van de Politieke Politie” op het hoofdbureau zes personen in bewaring zijn gesteld, onder wie het echtpaar en pensionhouder Harmanus zelf. In de uren daarvoor moeten zij dus zijn gearresteerd.
        Later die ochtend, om 11.20 uur, worden in hetzelfde bureau de twee ondergedoken kinderen van het echtpaar opgesloten, de vierjarige Margaretha en de vijfjarige Marius. Het politierapport noemt niet het adres waar zij zijn aangetroffen. Misschien zaten ze elders in Dordrecht, en zijn ze gevonden nadat hun ouders onder druk waren gezet. Misschien hielden zij zich ook schuil in het pand aan de Singel.
        Nog weer later op die 4de januari, om 13.50 uur, levert de politie uit Breda, “op last van de Sicherheitspolitie”, in het Dordtse hoofdbureau drie mensen uit die Brabantse stad af, onder wie Siegfried Goldschmidt en zijn vrouw. Siegfried was de oom van Bloemkoper-van den Bergh. Het verraad van Singel 144 heeft dus óók geresulteerd in het ophalen van de Goldschmidts uit Breda. Nog een overeenkomst is dat de buitgemaakte personen niet lang meer zouden leven. Het hoofdbureau was een tussenstation op weg naar hun dood.
        Het echtpaar Goldschmidt werd al voor het einde van de januarimaand, op de 28ste, vergast in Auschwitz. Het gezin Bloemkoper werd drie maanden later vernietigd, in april, ook in Auschwitz. Pensionhouder Harmanus kwam om het leven in Buchenwald, op 5 juni 1945. En de derde Bredanaar, Henricus Wilhelmus Meijer, stierf in Mauthausen, op 2 januari 1945. De drie andere van de zes arrestanten zijn in leven gebleven.
        Dit verhaal gaat over de bewoners van Singelpand 144. “Wat is daar in hemelsnaam gebeurd?”, is de vraag die opwelt uit het summiere politierapport. Hoe kwamen de jodenjagers van Dordrecht zo laat in de oorlog het gezin Bloemkoper op het spoor? Wie waren de onfortuinlijke arrestanten, hoe is het de overlevenden vergaan? Alle betrokkenen worden hier enigszins geschetst.
        De uitkomst van alle naspeuringen is overigens een intrieste: de politie-inval in die januarinacht was het gevolg van een nogal gangbare menselijke eigenschap: verraad.

ondertrouw en verloving

Ontwikkelingen in de familie Bloemkoper in een notedop: in het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ van 26.7.1907 kondigen Mietje Cohen en Marcus Bloemkoper aan dat zij in ondertrouw zijn gegaan en op 21 augustus zullen trouwen.
Barend, een van de twee zonen die het echtpaar kreeg, verlooft zich in oktober 1936 met de Dordtse Henriëtte (‘Hanny’) van den Bergh (NIW, 16.10.1936).
Foto’s Delpher

Onbezorgd
Harmanus Rijk van Asperen kende Dordrecht al voordat hij in 1936 aan de Singel dat pension begon − dat tot in de jaren zestig van de vorige eeuw een huis zou blijven waar je tegen vaste betaling kost en inwoning kon krijgen.
        Hij, geboren in Amsterdam op 20 maart 1894, had eerder namelijk in de Adriaan van Bleijenburgstraat gewoond, op nummer 32 rood (nu: 38). Hij kwam daar terecht nadat hij op 24 februari 1932 was gescheiden van de Amsterdamse Maria Geertruida Elisabeth Walters, met wie hij op 24 februari 1916 was getrouwd, beiden op 21-jarige leeftijd. Drie kinderen kreeg het echtpaar: Herman Jan (1916 – 2013), Jan Antoon (1919 – 1993) en Maria Anna Elisabeth (1921 – 2004). Maria Walters is overleden in Weesp, 89 jaar oud, op 11 januari 1985.
        In de oorlog ontpopte Harmanus zich als meer dan logiesgever. Volgens de Oorlogsgravenstichting sloot hij zich aan bij het verzet.
        Zes mensen, inclusief hijzelf, arresteerde de politie in die fatale januarinacht. Wie die andere vijf personen waren, en wat hun lot was, wordt hierna uiteengezet.
        Barend Bloemkoper en zijn vrouw Henriëtte Johanna van den Bergh hadden het meest te vrezen van hun verblijf in het pension. Zij waren joods, en in de ogen van de Duitsers mochten zij er niet zijn. Zij verstopten zich in het pand, hopend dat niemand hun aanwezigheid ooit zou opmerken. Vooral voor Henriëtte zal dit schuilhouden pijnlijk zijn geweest. Onopvallend turend vanuit een raam kon zij aan de overkant van de Singel, op nummer 135 (nu: 201), naar haar ouderlijk huis kijken, de woning waar zij in haar kinderjaren nog vrijelijk en onbezorgd kon rondlopen.
        Of zij het geweten heeft, is niet meer te achterhalen. Maar Henriëttes ouders leefden al niet meer in 1944. Haar vader Joseph van den Bergh (Dordrecht, 23.5.1880) en haar moeder Margaretha van den Bergh-Goldschmidt (Dortmund, 8.9.1882) waren tegelijk vermoord in Auschwitz, twee jaar daarvoor al, op 7 december 1942, hij 62 jaar oud, zij 60 (zie verhaal 39).

Barend en Hanny krijgen in Den Haag twee kinderen

Barend en Hanny krijgen in Den Haag twee kinderen: Marius Jo (1938) en Margaretha Meta (1939). Dit zijn hun geboorteberichten, beide keren in de ‘Haagsche Courant’, op respectievelijk 7.9.1938 en 30.11.1939.
Foto’s Delpher

Nieuw leven
Henriëtte (Dordrecht, 12.12.1919) had het ouderlijk huis op haar trouwdag verlaten. De bruiloft had plaats in Dordrecht op 12 mei 1937, daarna was zij met haar oudere echtgenoot Barend (Den Haag, 2.7.1908) naar zijn geboortestad vertrokken. Korte tijd later, op 1 juni 1937, betrok het echtpaar in Den Haag een woning aan de Riouwstraat 179, het startpunt van een nieuw leven.
        Kort na elkaar kregen Barend en Henriëtte (roepnaam ‘Hanny’) twee kinderen, en jongen en een meisje: Marius Jo (Den Haag, 7.9.1938) en Margaretha Meta (Den Haag, 30.11.1939). Barend was van beroep, zo deelt de website ‘Joods Monument’ mee, een grossier in klokken. Maar de site vermeldt ook dat hij als verpleeghulp werkte bij het Israëlische Oude mannen- en vrouwenhuis in Den Haag. Zijn vrouw trouwens ook, als huishoudster.
        Barend Bloemkoper was de oudste zoon van goudsmid Marcus Bloemkoper (Amsterdam, 24.12.1880) en Mietje Bloemkoper-Cohen (Enschede, 28.10.1877). Dit echtpaar, dat trouwde op 21.8.1907 in Enschede, kreeg behalve Barend nog een zoon: Izak (Den Haag, 20.6.1913). Het gezin woonde op het laatst in de Van Hogenhoucklaan 74 in Den Haag. Izak was winkelbediende.
        Per wanneer het gezin Bloemkoper zich genoodzaakt zag onder te duiken, is niet vast te stellen. Maar één veelzeggende aanwijzing zijn de advertenties die mevrouw Bloemkoper nog op 11 juli 1941 en op 21 november 1941 liet plaatsen in Het Joodsche Weekblad. In de eerste vraagt zij “terstond” om een “beschaafde kinderjuffrouw intern”; in de tweede zoekt ze “tegen 15 december” een “nette dienstbode voor dag en nacht, tegen hoog loon”. Aannemelijk is dat het echtpaar pas daarna Den Haag is ontvlucht.
        Nog een bepalende indicatie over de onderduik is de advertentie die Barend in hetzelfde weekblad liet zetten op 19 maart 1943. Hij heeft vernomen dat drie dagen eerder, op 16 maart, zijn vader Marcus is overleden, “in de ouderdom van 62 jaar”. Die bevond zich in die tijd in Amsterdam, op de Nieuwe Prinsengracht 21, zo blijkt uit de overlijdensadvertentie, die “uit aller naam” is geplaatst door zijn zoon Barend.
        Hoe dan ook, op enig moment belandden Barend en Henriëtte in Dordrecht, waar ze van harte welkom waren in Pension van Asperen. Vanzelfsprekend hadden zij hun kinderen meegenomen, maar zoals gezegd is onzeker waar die vervolgens werden ondergebracht. Iedereen was voorlopig betrekkelijk veilig, en lang wist men althans buiten het zicht van de moordzuchtige Duitsers te blijven − tot 4 januari 1944.

Haagse archiefkaart van de familie Bloemkoper

De Haagse archiefkaart van de familie Bloemkoper, voor- en achterzijde. Margaretha is nog niet geboren.
Foto Gemeentearchief Den Haag


Riouwstraat 179 Den Haag

Het gezin Bloemkoper woonde vanaf 1 juni 1937 in de Riouwstraat,
op nummer 179, het pand rechts van de boom.
Foto Redactie Website

Assistent
Alle overige bewoners van het pension waren niet-joods.
        Hendrik Albert Bosscher verbleef er bijvoorbeeld. Hij was afkomstig uit Limburg, geboren als hij is in Venlo op 15 juli 1914. In het politierapport, opgemaakt na de inval, staat dat hij werkzaam was als assistent in een metaalwarenfabriek. Bosscher, zoon van Filippus Fokko Bosscher en Johanna Snijders, meldde zich in het pension op 25 augustus 1943, volgens de stapel gedigitaliseerde woonkaarten van het kosthuis. Hij kwam van elders uit Dordrecht, uit de Borneostraat 14 en is per 10 juni 1944 gaan wonen aan de Haaswijkweg West op nummer A 340a (nu: 96). Dit duidt erop dat Bosscher na zijn arrestatie is vrijgelaten. Op 19 september 1945 verhuisde hij naar Eindhoven.
        Ten slotte logeerden in het pension ook twee broers: Johannes Maria Crone en Bernardus Bonefacius Maria Crone. Zij zijn telgen van een familie die in Dordrecht een confectie- en kledingbedrijf dreef, opgericht in 1934, aan de Wijnstraat 163 en om de hoek aan de Gravenstraat 22-26: Gebr. Crone Kledingfabrieken NV.
        Johannes en Bernardus zijn respectievelijk geboren, beiden in Dordrecht, op 9 januari 1917 en 3 januari 1918. Zij zijn kind 4 en 5 van Simon Johannes Joseph Crone (Alkmaar, 24.8.1884) en Gerarda Margaretha Peet (Hilversum, 24.10.1887), die in totaal zes kinderen kregen, vijf zonen en één dochter. Het rooms-katholieke gezin Crone woonde op de Voorstraat, op nummer 282. Vader Simon wordt op de gemeentelijke gezinskaart aanvankelijk nog omschreven als directeur van (het Dordtse filiaal van) de NV Gebrs. Bischoff Kledingmagazijnen.
        Het politierapport noemt Jannes een procuratiehouder, Bernardus een bedrijfsleider. Waarom deze Crones zich ophielden in een pension, is niet duidelijk. Misschien probeerden zij zo aan de Arbeitseinsatz te ontkomen. Dwangarbeid gold voor alle mannen van 18 tot 35 jaar, de broers Crone waren er als twintigers ‘geschikt’ voor.
        Sowieso zwierven deze Crones nogal rond. Uit politieberichten van de oorlogstijd blijkt dat zowel Johannes als Bernardus op 1 november 1942 nog woonden in de Cornelis van Beverenstraat, op nummer 17 rood (nu: 25), op 4 juni 1943 was het adres ineens Steegoversloot 83 rood (nu: 105). Daarna begaven ze zich waarschijnlijk naar Singel 144.

mevrouw Bloemkoper liet nog advertenties plaatsen

In de oorlog dook het gezin onder, in Dordrecht. Vanaf welke datum dat was, is niet bekend. Maar in het begin van de oorlog liet mevrouw Bloemkoper nog advertenties plaatsen, waarin ze vroeg om een “beschaafde kinderjuffrouw” (Het Joodsche Weekblad, 11.7.1941) en een “nette dienstbode” (HJW, 21.11.1941). Dus in die tijd woonde het gezin nog altijd in Den Haag. In de ‘Haagsche Courant’ van 9 oktober 1943, nog later in de oorlog, wordt een decoupeerzaagmachine aangeboden, te bezichtigen in het woonhuis van Bloemkoper aan de Riouwstraat. Het lijkt alsof de familie nog altijd in Den Haag was.
Foto’s Delpher

Cel
En daar werden zij opgepakt in die januarinacht. De beide broers belandden in een cel, samen met de andere pensionbewoners en pensioneigenaar Van Asperen. Zoals de inleiding al meldt, kwamen later op dinsdag 4 januari de kinderen Bloemkoper erbij, en drie mensen uit Breda. Dit waren, volledigheidshalve, de vertegenwoordiger Siegfried Goldschmidt (Dortmund, 18.11.1883), zijn vrouw Margarethe Sara Goldschmidt-Grünewald (Keulen, 24.8.1894), en Henricus Wilhelmus Meijer (Hoeven, 28.12.1880). Waarom zij van Breda naar Dordrecht werden getransporteerd, is niet bekend.
        Op 5 januari werden bij al deze mensen nog enkele arrestanten gevoegd die de politie blijkbaar intussen had weten op te sporen. Om 00.00 uur waren volgens het politierapport extra aanwezig: A.J. de Vor, A. Faasen, G. Faasen, H. Verstijlen en J.C. Morks. Als ’s middags om 15.30 uur de arrestanten door de Politieke Politie worden “afgehaald”, is van de nieuwe arrestanten alleen Morks overgebleven. Wellicht zijn de anderen vrijgelaten. Het lot van Morks is al even droevig als dat van de meeste overige afgevoerden. Johan Coenraad Morks, geboren in Dordrecht op 16.6.1893, boekhandelaar van beroep, en op 29.9.1921 in Rotterdam getrouwd met Annetje Maria Schelling (Oud-Beijerland, 18.7.1894) sterft in Dachau, op 13 januari 1945. Volgens de Oorlogsgravenstichting was hij een verzetsman.
        Het gezin Bloemkoper, het echtpaar Goldschmidt, de heren Meijer, Morks en Van Asperen laten het leven in verre kampen. De enige gevangenen van 4 en 5 januari 1944 die overleven, zijn de heer Bosscher, en de broers Crone. Hendrik Bosscher weet tachtig te worden. Hij overlijdt op 22 december 1994 en ligt begraven op de begraafplaats ‘De Bieberg’ in Breda.
        Over de broers Crone is iets meer bekend. Johannes bijvoorbeeld duikt kort na de oorlog, op 28 juni 1945, op in Dordrecht, komend uit Bloemendaal, uit de Crommelinlaan 18. Op 23 oktober verhuist hij weer naar dat Bloemendaalse adres, om op 28 februari 1946, weer naar Dordt te gaan, notabene naar Pension van Asperen. Dit keer blijft hij er maar even, tot 7 juni. Hij verhuist dan opnieuw naar Bloemendaal, wederom naar de Crommelinlaan 18. Uiteindelijk gaat hij in Amsterdam wonen, samen met zijn echtgenote J.A. Seijffert.
        Bernardus vindt al evenmin direct een vaste stek. Hij woont eerst, vanaf 4 januari 1946, in Zaandam, vervolgens vanaf 28 augustus 1946 in Bloemendaal, gaat op 15 maart 1949 naar Dordt, naar de Reeweg Oost 137, om zich op 20 augustus 1952 te vestigen in Amsterdam, in de Eerste Bloemdwarsstraat 22 II. Op 3 november 1953 trouwt hij in Amsterdam met Cornelia Johanna Oort, die hem twee kinderen schenkt: Alexander Johan Simon (9.9.1957) en Erwin Werner Nicolaas (2.4.1959).

Barend’s vader Marcus overlijdt op 16 maart 1943

Midden in de oorlog overlijdt op 62-jarige leeftijd Barend’s vader Marcus, op 16 maart 1943. Hij woonde in Amsterdam, op de Nieuwe Prinsengracht. De advertentie is “uit aller naam” geplaatst door Barend. In ‘Het Joodsche Weekblad’ verscheen op 19 maart een korte necrologie over Marcus.
Foto’s Delpher

Verraad
Hoe ontdekten nu de jodenhaters van de Dordtse politie het echtpaar Bloemkoper?
        Lang bleef dit mistig, totdat de Dordtse archiefonderzoekster Erica van Dooremalen, op de hoogte van het drama in Singelpand 144, in de besloten krantenbank van het Dordtse archief twee alles verklarende verslagen vond van zittingen van het na-oorlogse tribunaal, beide uit 1947 en gepubliceerd in De Dordtenaar. Verraad bleek ten grondslag te liggen aan de onontkoombare gasdood van het gezin Bloemkoper.
        In het ene knipsel, gedateerd, 30 april, komt Sija Pieternella Vendeville aan het woord, geboren in Rotterdam op 5 maart 1922 als dochter, zesde en laatste kind van Hendrik Vendeville (Wissekerke, 16.4.1886) en Cornelia Suzanna Koopmans (Brouwershaven, 30.12.1889). Het gezin vertrok op 30 juni 1924 vanuit Rotterdam naar Papendrecht, naar Westeind E87. Daar overleed de moeder op 22 april 1928.
        Het gezin viel uit elkaar. Sija Vendeville ging naar de overkant, naar Dordrecht, op 2 juli 1928, samen met twee zussen. Twee broers van haar verhuisden naar Middelburg. Haar vader vestigde zich ook in Dordrecht, samen met twee andere kinderen, maar pas op 25 juli 1930. In de navolgende jaren woont Sija in een doorgangshuis aan de Vest 57, in Amersfoort (tussen november 1936 en mei 1938) en opnieuw in Dordt, in de Nieuwstraat (mei tot november 1938), op nummer 36 rood. In november dat jaar vertrekt ze weer naar hetzelfde adres in Amersfoort, maar verlaat de stad voor Apeldoorn. Ze trekt in april 1941 naar Oldebroek, keert heel even terug in Dordt, op de Noordendijk 26 zwart (nu: 48), zoekt toch weer Oldebroek op, eind mei 1943 en belandt daarna in Doornspijk.
        Een rusteloos zwervend bestaan leidt ze.
        Rechtstreeks komend vanuit Doornspijk wordt zij op 19 november 1943 tewerkgesteld als dienstbode in Pension van Asperen. Daar wordt ze op een dag ontslagen, naar haar zeggen omdat ze “eenmaal den nacht in Rotterdam had doorgebracht”.

Barend, Hanny en de kinderen duiken onder in Dordrecht

Barend, Hanny en de kinderen duiken onder in Dordrecht. Of zij allen op hetzelfde adres zijn gaan schuilen is niet bekend. Maar de vader en moeder belanden in ‘Pension van Asperen’ aan de Singel. Hanny kent deze straat goed, haar eigen familie woonde aan de overkant, op nummer 135 (nu: 201).
Foto Redactie Website

Raadselachtig
Zij was met die “mededeeling” van ontslag naar de kringleider Dordrecht gestapt van het Nederlandsche Arbeidersfront (NAF), een nationaal-socialistische vakcentrale. Dit was de heer A. van Waardenburg, een kantoorbediende, geboren op 27 mei 1916, die ook lid was van de NSB, de Nederlandse Volksdienst (NVB), de Germaanse SS en die daarnaast dienst had gedaan als wachtcommandant bij de landwacht. “En passant” had Vendeville verteld dat “bij den heer Van Asperen Joden waren ondergedoken, hetgeen voor den kringleider aanleiding was geweest om Den Breejen (een jodenjager van de Politieke Politie, red.) in den arm te nemen, met het voormelde noodlottige gevolg”.
        Dat gevolg werd in de voorgaande alinea genoemd: “De Joden waren op transport gesteld en nooit meer teruggekeerd uit het oord der verschrikking.” En: “Ook de heer Van Asperen heeft ditzelfde lot ondergaan.”
        De jongeman met wie Sija Vendeville de bewuste nacht had doorgebracht, verklaarde tegenover het Tribunaal dat hij “haar in het NAF-huis had zien binnengaan”. Desondanks bleef Vendeville het verraad ontkennen. Ze sprak de “raadselachtige woorden”, aldus de krant: “Al zou ik tien jaar moeten zitten, eens zult u zien wie dit verraad heeft gepleegd.” Tribunaal-voorzitter mr. Aalders schorste hierop de zaak “voor onbepaalden tijd, teneinde nog meer getuigen te hooren”.
        Op 21 november 1947 kwam de vervolgzitting. Van Waardenburg werd nu gehoord. Had hij aan Den Breejen de namen van Joden doorgegeven? Was hij de werkelijke verrader of Sija Vendeville?
        Van Waardenburg vertelde wat zich had afgespeeld. Het verslag: “De dienstbode van de heer Van Asperen had hem in zijn functie van kringleider van het NAF opgezocht en verteld, dat er Joden waren. Zij was reeds bij de politieke politie geweest, maar had er niemand aangetroffen. Ze vroeg toen of ik het door wilde geven, maar ik heb haar verwezen naar Den Breejen, want ik wilde geen verrader spelen. Dit vond zij te ver en daar het al donker was, eiste zij van mij, dat ik het door zou geven, daar zij anders andere maatregelen zou nemen. De volgende dag heb ik dit aan Den Breejen verteld en deze heeft met Evers (ook een politiële jodenjager, red.) met Evers de Joden en de heer Van Asperen opgehaald, terwijl ik buiten moest blijven staan.”

In de nacht van 3 op 4 januari 1944 worden Barend en Hanny ontdekt in Pension van Asperen

In de nacht van 3 op 4 januari 1944 worden Barend en Hanny ontdekt in ‘Pension van Asperen’, de dienstbode heeft ze verraden, zo bleek later. Het dagrapport van de Dordtse politie meldt dat de Bloemkopers om 02.10 uur in bewaren zijn gesteld. Naderhand komen ook hun kinderen hier terecht. Ook de eigenaar van het pension, Harmanus Rijk van Asperen, wordt gearresteerd, evenals de andere bewoners, zoals Hendrik Albert Bosscher, Johannes Maria Crone en Bernardus Bonfacius Maria Crone. Het gezin Bloemkoper wordt drie maanden later vermoord in Auschwitz, Harmanus eindigt in Buchenwald, in juni 1945.
Foto Erica van Dooremalen

Initiatief
Dan komt er een getuige aan het woord, ene heer Schippers uit Streefkerk. Die verklaart dat Van Waardenburg “68 mensen uit Duitsland had gehouden”. Het verslag vervolgt met: “Mr. M.W. Beernink, de raadsman, bracht in zijn pleidooi naar voren dat het initiatief van het verraad van de dienstbode was uitgegaan. Beschuldigde (Van Waardenburg, red.) voelde zich als oud-S.D.A.P.-er zoals er gelukkig maar weinig zijn, aangetrokken door het sociale element in de N.S.B. en ging van het internationale socialisme over naar het “Germaans” socialisme.”
        Beernink vroeg als pleiter om onmiddellijke invrijheidstelling. “Na in de raadkamer geweest te zijn, adviseerde het tribunaal echter internering van vier jaar met aftrek, waarvan een jaar voorwaardelijk, zodat deze eindigt op 6 Mei 1948, ontzetting uit de kiesrechten en onder toezichtstelling van de stichting Politieke Delinquenten. Het tribunaal nam in aanmerking, dat de dienstbode de eerste schuldige is aan het verraad van de Joden.”
        Tot welke straf Sija Vendeville is veroordeeld is in de krantenbank niet terug te vinden.
        Hoe haar verdere leven verliep? Het Vrije Volk bericht op 7 oktober 1949 dat de 27-jarige Sija Vendeville in Rotterdam is getrouwd met de 32-jarige Franciscus van Weelden. Op 3 juli bericht De Rotterdammer dat zij een dag eerder is bevallen van een zoon. Dit is niet haar eerste kind, in oktober 1945 is in een Dordts politiebericht al sprake van een zoontje Bernhard, geboren op 2 september 1945. Bij die gelegenheid noteerde de politie dat aan Sija Vendeville “nachtverblijf aan het bureau is verleend”.
        Het eerste kind, Bernhard, overlijdt op 8 mei 1974, aldus het Reformatorisch Dagblad op de 9de, in het St. Elizabeth-ziekenhuis in Tilburg aan de gevolgen van een verkeersongeluk. De 29-jarige Vendeville was eerder die dag ’s ochtends met zijn auto bij een inhaalmanoeuvre in de middenberm terechtgekomen, en tegen een boom gebotst.
        Inmiddels zijn Sija en Franciscus van Weelden beiden overleden. Sija na een ziekbed en zij is begraven in Klaaswaal. Haar man na een hartstilstand; hij is begraven in Woerden. Hun overlijdensdata worden op de genealogische site Geni niet genoemd.

***

Harmanus Rijk van Asperen, de man om wie het pension draaide, is niet onopgemerkt gebleven. Hij mag dan kort na de bevrijding van het concentratiekamp Buchenwald − op 11 april 1945 bevrijd door de zesde pantserdivisie van het derde Amerikaanse leger – alsnog zijn overleden, misschien wel van uitputting, zijn lichaam is niet achteloos in een kuil beland, zoals velen is overkomen. Van Asperen is netjes begraven op het Nederlandse Ereveld, dat te vinden is op het Heger Friedhof aan de Rheiner Landstrasse in Osnabrück-Westerberg.
         Dit ereveld, ingewijd op 23 augustus 1954, is de centrale begraaf- en gedenkplaats voor Nederlanders “die omkwamen in het westelijk deel van de deelstaat Nieder-Sachsen”, licht de Oorlogsgravenstichting toe. Het ereveld telt 393 graven. Ook bevindt zich hier een stenen drieluik, met de namen van nog eens 140 Nederlandse oorlogsslachtoffers. Van Asperen ligt in vak J14.

Struikelsteentjes en kiezelsteentjes als
eerbetoon aan de familie Van den Bergh

Nog diezelfde dag, nog in diezelfde druilerige regen, is de gepensioneerde, hervormde dominee Marinus (‘Ries’) den Dekker, samen met zijn vrouw Gijsberta H. den Dekker-uit de Bosch en nog twee andere personen naar de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg gegaan. Eerder op die donderdag de 7de november 2019 waren in de stoep voor de woning van het echtpaar Den Dekker aan de Singel 201 drie struikelstenen geplaatst, nu ging het gezelschap kiezelsteentjes leggen op het graf van Elisabeth Erna van den Bergh. Hiermee werd een dag afgesloten die in het teken stond van de grotendeels vermoorde familie Van den Bergh.

Oud-predikant Den Dekker De steentjes zijn voor Joseph van den Bergh, zijn vrouw Margaretha en haar vader Adolf

Oud-predikant Den Dekker spreekt in stromende regen de belangstellenden toe, voordat de steentjes worden aangebracht in de stoep.
Foto Perry Bos

De steentjes zijn voor Joseph van den Bergh, zijn vrouw Margaretha en haar vader Adolf. In de tekst ontbrak per abuis de ‘h’ van Bergh. Deze fout is inmiddels hersteld.
Foto Perry Bos

Overzicht
Het echtpaar Den Dekker − hij geboren in 1950, zij in 1951 − woont al 26 jaar in het pand Singel 201, dat voor de omnummering in 1955 als nummer 135 had. Nog veel langer, ruim 36 jaar, was dit het woonhuis van de familie Van den Bergh. Ries den Dekker heeft de ontstaans- en bewoningsgeschiedenis van dit pand uitgezocht. Een overzicht daarvan hangt in de hal, zie foto.
        In mei 1906 trouwde Joseph van den Bergh (1880), koopman in machinekamerbehoeften, met Margaretha Goldschmidt (1882). Zij betrokken het bovenhuis. Nadat in 1908 de benedenbuurvrouw en eigenares (Aartje Bruins) is vertrokken, kochten Joseph en zijn vrouw het pand en gaan het hele huis bewonen. Drie kinderen worden er geboren: Cato Ilse (1908), Henriëtte Johanna (1909) en Elisabeth Erna (1914).
        Elisabeth sterft al na 2,5 jaar. Zij werd begraven op de joodse begraafplaats. Zij blijkt, achteraf gezien, de enige van het gezin te zijn die een graf kreeg. De anderen worden slachtoffer van de Holocaust.
        In het verhaal hierboven gaat het voornamelijk over een pand aan de overkant, Pension Van Asperen op huidig nummer 212 (destijds 144). Hierin komt een Van den Bergh voor: Henriëtte Johanna oftewel Hanny. Zij zat met haar echtgenoot Barend Bloemkoper en hun twee kinderen Marius Jo (1938) en Margaretha Metha (1939) daar ondergedoken, in feite dus aan de overkant van haar ouderlijk huis. Ze worden verraden, opgepakt en op 8 april 1944 vermoorden de nazi’s haar en de kinderen in Auschwitz; vader Barend drie weken later, in hetzelfde kamp, op 30 april.

overzicht dat Ries den Dekker

Het overzicht dat Ries den Dekker maakte van alle bewoners sinds 1903. Het hangt ingelijst in de hal.
Foto Collectie-den Dekker


grafsteen voor Adolf Goldschmidt

De grafsteen voor Adolf Goldschmidt, die is begraven in Assen.
Foto Collectie-Den Dekker

grafsteen voor Elisabeth Erna van den Bergh

De grafsteen voor Elisabeth Erna van den Bergh.
Foto Collectie-Den Dekker

Broer
Hanny’s vader Joseph en haar moeder Margaretha leefden toen al niet meer. Ries den Dekker diepte gegevens op over hun lot en dat van hun kinderen, en vertelde erover toen op die regenachtige donderdag Stolpersteine in het trottoir werden aangebracht. Die informatie, plus omringende gebeurtenissen, zijn verwerkt in dit kader, dat als een aanvulling dient op de verhalen 198, 39 en 68.
        Joseph van den Bergh dreef voor de oorlog inmiddels samen met zijn broer Louis op de Voorstraat een handel in oliën en scheepvaartartikelen. De herdenkingswebsite Joods Monument: “Het gezin was niet onbemiddeld, een vakantie was geen uitzondering. Bovendien had het gezin personeel in huis.”
        Louis duikt onder in het Land van Valk. Hij overlijdt nogal dramatisch in de Houweningenstraat als hij er in de schemering een ommetje maakt met zijn vrouw Henriëtte Beerenborg: hij zakt plotseling ineen en sterft, als gevolg van een hartverlamming, 59 jaar oud.
        Joseph van den Bergh denkt aanvankelijk dat het onder de Duitsers wel zal meevallen. Ries den Dekker hoorde ooit van de Dordtse aannemer Dirk Pols dat Joseph dacht: “Het zal allemaal zo’n vaart niet lopen.” Maar dat deed het dus wel. Hij en zijn vrouw worden in het najaar van 1942 opgepakt. Op 7 december 1942 worden zij tegelijk omgebracht in Auschwitz, hij 62, Margaretha 60 jaar oud.

Overlevende
In hun huis aan de Singel woont de oude vader van Margaretha in, Adolf Goldschmidt. Ook hij wordt naar kamp Westerbork gebracht, om vandaar naar een vernietigingskamp te kunnen worden getransporteerd. Maar Adolf Goldschmidt overlijdt al in Westerbork, op 6 december 1942. Hij wordt drie dagen later begraven op de joodse begraafplaats van Assen, zie foto.*
        Dochter Cato Ilse trouwde voor de oorlog, op 25 januari 1938 in Amsterdam, met de antiquair Salomon Elias Simons (Amsterdam, 28.6.1901). Ze kregen één kind, dochter Vera Margaretha, op 25 november 1939. Vera weet in Maastricht in de onderduik te overleven. Haar ouders worden vermoord in Sobibor, tegelijk op 23 april 1943. Na de oorlog emigreert zij met een voogd en voogdes naar Australië, het werd voor haar een ongelukkige tijd. Pas op 19-jarige leeftijd, in 1958, komt zij, inmiddels gedoopt, erachter dat zij een jodin is, en pas in 1960 dat haar ouders zijn vernietigd in Sobibor.
        Terug in Nederland trouwt zij met John de Jong, en gaat met hem in Brussel wonen. Tijdens het proces tegen de vermeende kampbeul John Demjanjuk, in 2009 in München, is Vera medeaanklaagster, als enige uit België. Op latere leeftijd laat Vera Simons in Sobibor, in een gedenklaan, een steen aanbrengen ter nagedachtenis van haar ouders, grootmoeder en tante. Over haar oorlogservaringen vertelde Vera, die thans 80 jaar oud is, in een interview dat is opgenomen in 2010 en via deze link te beluisteren: longshadowofsobibor.com/nl/interview/vera-de-jong-simons.

grafstenen van den Bergh

De grafstenen voor Louis van den Bergh, de broer van Joseph, en voor Louis’ vrouw Henriëtte Beerenborg.
Foto Collectie-Den Dekker

Krant
Ries den Dekker, oud-predikant van de Grote Kerk in Dordrecht, heeft de hartverscheurende gruwelijkheden over de familie Van den Bergh in een toespraak aangehaald, voordat op die donderdagochtend op de Singel drie steentjes werden neergelegd− voor de drie familieleden die zich tijdens de bezetting nog in Dordrecht bevonden: Joseph, Margaretha en haar vader Adolf.
        Een half uur voor de plechtigheid werd hij telefonisch geïnterviewd door een verslaggever van AD/De Dordtenaar, Niels Dekker. Deze “haastklus op de valreep” is hem slecht bevallen: het resulterende stuk bevatte tal van slordigheden, tot Den Dekkers ergernis. “Het zal heel velen niet storen, maar de meer ingewijden wel”, zegt hij. Rechtgezet kan er in zo’n geval niets meer.
        Enkele voorbeelden: Joseph’s broer Louis krijgt de hartaanval niet een maand voor de dood van Joseph, maar bijna twee maanden na die tijd. De kleindochter van Joseph en Margaretha, de bedoelde Vera, werd niet ondergebracht aan de overkant van hun woning aan de Singel, maar in Maastricht. “Het meest storend” vond Den Dekker de kop. Van de uitspraak “Het zal zo’n vaart niet lopen”, is gemaakt: Joseph vertikte het onder te duiken. Den Dekker: “Dat is zó scherp, een beetje van: eigen schuld. Jammer, hoor.”

***

grafsteen voor Elisabeth Erna van den Bergh

De grafsteen voor Elisabeth Erna van den Bergh.
Foto Collectie-Den Dekker

Nadat de steentjes waren vastgemetseld, toog Den Dekker met zijn vrouw naar de joodse begraafplaats, vergezeld door twee mensen: MarieJanne te Veldhuis-Lagerweij en haar huidige partner Cor Lambooij. Te Veldhuis is een dochter van dominee L. Lagerweij, de predikant bij de hervormde gemeente Dordrecht die van 1946 tot 1950 in het huis aan de Singel woonde. De kerk huurde het in die periode van ‘de erven Van den Bergh’. MarieJanne bracht dus haar kinderjaren deels door in Den Dekkers huidige woning.
        Op de zerk van Elisabeth Erna van den Bergh, die hier als enige Van den Bergh eenzaam ligt, legden zij gevieren kiezelsteentjes, een eeuwenoud gebaar waarmee de joden hun doden eren en de herinnering aan hun dierbaren levend houden. Nog regende het duchtig, maar dat vond Ries den Dekker wel passend op deze dag van treurnis. ‘De hemel weent met ons’ − daar leek het op.

* In juli 2023 kon Holocaust-onderzoeker Walter Halbertstadt melden waaróm Adolf Goldschmidt niet naar een kamp is gedeporteerd. Hij schreef: “Adolf werd op 11 november ingeschreven in kamp Westerbork. Op zijn Joodse-Raadkaart staat dat hij frontsoldaat was in de oorlog van 1870 tot 1871. Dit was de Frans-Duitse of Pruisische oorlog en Adolf heeft onder andere gevochten in de slag bij Sedan. Zijn staat van dienst in het leger, in combinatie met zijn ouderdom, was aanleiding om een verzoek in te dienen om in Westerbork te mogen blijven. Het correspondentienummer staat ook op zijn kaart. Het verzoek werd gehonoreerd en Adolf is zodoende een verdere deportatie naar het oosten bespaard gebleven.”


Veel meer nieuwe gegevens bekend
over drie Dordts-joodse families

In juli 2023 heeft Holocaust-onderzoeker Walter Halberstadt de redactie van deze Stolpersteine-website geattendeerd op enkele nieuwe, aanvullende gegevens over en rond de families Bloemkoper, Van den Bergh en Goldschmidt. Deze worden in dit aanvullende kader uitgebreid weergegeven, omdat ze veel meer vertellen over wat zich voor en na hun arrestaties heeft afgespeeld. Halberstadt heeft de nieuwe informatie na eigen onderzoek opgedoken. Behalve met de redactie van de website ‘Joods Monument’ deelde hij zijn ‘vondsten’ ook ruimhartig met de redactie van deze Dordtse Stolpersteine-website.

trouwfoto van Hagenaar Barend Bloemkoper en zijn Dordtse echtgenote Henriëtte van den Bergh

De trouwfoto van Hagenaar Barend Bloemkoper en zijn Dordtse echtgenote Henriëtte (‘Hanny’) van den Bergh. Zij trouwden op 12 mei 1937 in haar woonplaats en gingen daarna in zijn geboortestad wonen, aan de Riouwstraat, op nummer 179.
Foto ‘Joods Monument’

arrestantenkaart van Henriëtte van den Bergh

De arrestantenkaart van Henriëtte.
Zij is op 5 januari 1944 ingesloten in Rotterdam en
werd op 2 februari naar kamp Westerbork overgebracht.
Foto Stadsarchief Rotterdam


Joodsche-Raadkaart van Henriëtte van den Bergh

De Joodsche-Raadkaart van Henriëtte, waaruit op te maken
valt dat zij tandarts-assistente in Amsterdam is geweest.
Marius Jo is niet de tweede man van Henriëtte,
maar haar zoon, geboren in Den Haag op 7 september 1938.
Hij is vermoord in Auschwitz, op 8 april 1944, 5 jaar oud,
net zoals zijn zus Margaretha Meta. Zij is, geboren op 30 november 1939 in Den Haag, vier jaar geworden.
Foto Arolsen Archives






Kaarten
Halberstadt, een bedrijfseconoom, tevens Holocaust-onderzoeker, vond in het Stadsarchief van Rotterdam de zogenoemde arrestantenkaarten van de grossier in klokken Barend Bloemkoper (Den Haag, 2 juli 1908) en zijn echtgenote Henriëtte Johanna (‘Hanny’) Bloemkoper-van den Bergh (Dordrecht, 12 december 1909) – kaarten die de redactie nog niet bekend waren. Ze staan hiernaast afgebeeld.
        Zoals in verhaal 198 op deze site is te lezen, zijn Barend en zijn vrouw verraden toen zij ondergedoken zaten in Pension van Asperen aan de Singel 144 (nu: 212) in Dordrecht. In dit pand, later omgenummerd tot 144, werd in de nacht van 3 op 4 januari 1944 niet alleen dit echtpaar gearresteerd, maar ook eigenaar en rechtsadviseur Harmanus Rijk van Asperen en nog drie niet-joodse bewoners: Hendrik Albert Bosscher en de broers Johannes Maria Crone en Bernardus Bonafacius Maria Crone. Het leven van logiesgever Van Asperen eindigde in juni 1945 in Buchenwald, kort na de bevrijding van dit kamp. Vermoedelijk is hij door uitputting bezweken. Hij is begraven op het Nederlandse Ereveld in Osnabrück-Westerveld.
        De drie anderen hebben de oorlog overleefd.
        Maar wat gebeurde er na de arrestatie met Barend en Hanny?
        Uit de opgedoken arrestantenkaarten is op te maken dat zij na hun arrestatie in Dordrecht allebei op 5 januari 1944 zijn ingesloten in Rotterdam. Daar werden zij “in bewaring” gehouden voor de Sicherheitspolizei en Groep 10. Deze groep was verantwoordelijk voor het opsporen en arresteren van joden, communisten, verzetsdeelnemers, illegale werkers en onderduikers in Rotterdam, Dordrecht, Gouda en de Zuid-Hollandse eilanden.
        Bijna een maand lang zaten Barend en Hanny in hun cel. Op 2 februari 1944 zijn zij vervolgens afgevoerd naar kamp Westerbork – om ten slotte te worden vermoord in Auschwitz: Hanny al op 8 april 1944, Barend uiterlijk op 30 april 1944, nadat hij eerst in Auschwitz tewerk was gesteld. Hanny is 34 geworden, Barend 35. Halberstadt wijst erop dat zij dus zo’n twee maanden in Westerbork hebben gezeten “en dat is best een lange tijd voor strafgevallen”.

Arrestantenkaart Barend Joodsche Raad kaart Barend

Barend is ook op 5 januari 1944 gevangengezet in Rotterdam en tegelijk met zijn vrouw naar Westerbork vervoerd. Merkwaardig is alleen dat van Barend niet het Haagse adres staat vermeld, maar een Amsterdams: Muiderschans 29. Nog vreemder is dat op de persoonskaart van Barend uit het archief van de Joodsche Raad weer een ander Amsterdams adres staat: Nieuwe Prinsengracht 21-1. Foto’s Stadsarchief Amsterdam en Arolsen Archives

Merkwaardig
Hoewel ondergedoken in Dordrecht, de geboortestad van Hanny, woonde het echtpaar Bloemkoper oorspronkelijk in Den Haag, op het adres Riouwstraat 179. Merkwaardig is echter dat op de arrestantenkaart van Barend niet het Haagse adres staat, maar: Muiderschans 29 in Amsterdam. [Eigenlijk heette deze straat de Sarphatistraat, maar een Duitse verordening uit 1942 zorgde ervoor dat straatnamen die refereerden aan joden, in de periode augustus 1942 tot mei 1945 een andere naam kregen, red.]
        Nog curieuzer is dat op de archiefkaart van de Joodsche Raad het Haagse adres van Barend is doorgestreept en is vervangen door weer een ander Amsterdams adres: Nieuwe Prinsengracht 21-1. Halberstadt kan dit laatste adres “niet verklaren”. “Hij is in Amsterdam ook niet terug te vinden”, heeft hij geconstateerd. Als Marcus Bloemkoper, de vader van Barend, op 16 maart 1943 komt te overlijden, plaatst hij uit aller naam een overlijdensadvertentie in Het Joodsche Weekblad en geeft hij óók dit adres op.
        Halberstadt signaleert daarnaast dat op diezelfde Joodsche-Raadkaart (zie de afbeelding) wordt vermeld dat Barend voor de Joodsche Raad (JR) op of vanaf 30 maart 1943 werkzaamheden heeft verricht voor de afdeling groentedistributie. “Daarna zijn ze dus pas naar Dordrecht gegaan”, concludeert hij. Maar was dit werk in Amsterdam of in Den Haag? Halberstadt veronderstelt dat het “mogelijk” in Amsterdam was, “waar zijn vader als langjarig lid van de Kerkeraad, ongetwijfeld goede contacten had met de Joodsche Raad.”
        Het staat verder vast dat zowel Hanny als Barend in hun woonplaats Den Haag in het Israëlische Oude Mannen- en Vrouwenhuis heeft gewerkt – zij als huishoudhulp, Barend als verpleeghulp. Klaarblijkelijk had Barend meerdere beroepen, valt te concluderen.
        Tot slot nog dit: bij de verhalen op deze site waarin Barend en Hanny voorkomen, verhaal 39 en verhaal 198, staat geen foto van hen. Die was indertijd eenvoudigweg nog niet beschikbaar. Inmiddels staat er een trouwfoto van hen op de website ‘Joods Monument’, die recentelijk, want op 2 juli 2023, in overleg met de familie is ‘aangeleverd’ door Walter Halberstadt.

overlijdensadvertentie voor Henny Goldschmidt-Meyer Joodsche-Raadkaart van Adolf Goldschmidt

Rechts de Joodsche-Raadkaart van Adolf, waarop te lezen is dat hij op 6 december 1942 is overleden in Westerbork en op de 9de is begraven op de joodse begraafplaats in Assen.
Foto Arolsen Archives

Adolf Goldschmidt

Dit is Adolf Goldschmidt, die negen jaar nadat zijn vrouw
Henny Meyer was overleden in Düsseldorf, in Dordrecht
bij zijn dochter Margaretha van den Berg-Goldschmidt
ging inwonen.
Foto ‘Joods Monument’

Grootvader
Halberstadt wijst nog op iets anders: namelijk dat Adolf Goldschmidt, de grootvader van Hanny, tegelijk met zijn dochter en schoonzoon is opgepakt in Dordrecht.
        Dit behoeft enige uitleg.
        Hanny (oftewel Henriëtte) van den Bergh is een dochter van Margaretha (‘Grete’) van den Bergh-Goldschmidt (Dortmund, 8.9.1882) en Joseph van den Bergh (Dordrecht, 23.5.1880). Hanny had nog een zus, Cato Ilse (Dordrecht, 27.2.1908) geheten. Margaretha op haar beurt is een dochter van de al genoemde Adolf Goldschmidt (Lemfördt, Duitsland, 29.9.1851).
        Deze Adolf is na de Kristallnacht op 29 november 1938 vanuit Duitsland naar Dordrecht verhuisd. Zijn vrouw Henriëtte (‘Henny’) Meyer (of: Meijer) was negen jaar daarvoor overleden, op 24 februari 1929, op 66-jarige leeftijd, in Düsseldorf, waar het echtpaar woonde aan de Brehmplatz, op nummer 2.
        In Dordrecht ging Adolf inwonen bij het gezin van zijn dochter Margaretha, op het adres Singel 135 (nu: 201). Later verhuisde de hoogbejaarde Adolf nog naar Singel 229 (nu: 351). En Singel 229 nu staat de overkant van Singel 212 – waar die geruchtmakende inval plaatshad in de nacht van 3 op 4 januari 1944. Met andere woorden: Hanny dook met Barend onder in een woning die zij moet hebben gekend, want haar directe familie woonde er tegenover. Het was de ouderlijke woning.
        De weduwnaar Adolf, de opa van Hanny, is op 10 november 1942 gearresteerd, samen met 38 andere joden, onder wie zijn dochter Margaretha en zijn schoonzoon Joseph, de ouders van Hanny. Adolf bevond zich met nog zeven joden in dat pand aan de Singel 229 (zie daarvoor verhaal 105); zijn dochter Margaretha en schoonzoon Joseph woonden toentertijd op het adres Reeweg Oost 92 in Dordrecht. De gearresteerden werden in bewaring gesteld op het Hoofdbureau van Politie aan de Groenmarkt.
        Adolf is in kamp Westerbork overleden, op 6 december 1942, als 91-jarige. Hij is op 9 december begraven op de joodse begraafplaats in het naburige Assen. Margaretha en Joseph, die volgens Halberstadt in Westerbork een paar weken bij Adolf verbleven, eindigden zelf op de 7de december, dus een dag na diens overlijden in Auschwitz. Zij zijn respectievelijk 60 en 62 jaar oud geworden. Die 7de december is de datum die het Rode Kruis noemt, maar Halberstadt acht het “aannemelijker” dat zij al op de 6de zijn vergast, op de sterfdag van Adolf dus. Op deze dag kwam hun transport na drie dagen aan in Auschwitz.
        Van hen alle drie is ondertussen op ‘Joods Monument’ eveneens een foto te zien, ook die is beschikbaar gesteld door de familie.

trouwfoto van Joseph van den Bergh en zijn echtgenote Margaretha

De trouwfoto van Joseph van den Bergh en zijn echtgenote Margaretha. Zij woonden in Dordrecht aan de Reeweg Oost, maar doken in de oorlog onder op de Singel.
Foto ‘Joods Monument’’
Klik hierboven voor de gehele foto

Amerika
Wie is Werner? Adolf Goldschmidt ging na het overlijden van zijn vrouw Henny inwonen bij het gezin van zijn zoon Siegfried, die getrouwd was met Margarethe Grünewald. Die hadden één zoon, Werner. Al in 1936 probeerden zijn ouders Werner naar de VS te krijgen, Duitsland werd gevaarlijk voor joden. Begin 1938 lukte het Werner om met een kindertransport in Amerika te geraken.
        Zijn ouders deden daar ook pogingen toe, maar die mislukten. Daarop besloten ze om na de Kristallnacht in 1938 naar Nederland te gaan, en zo belandden zij in Breda. Adolf, Siegfrieds vader, verliet Duitsland tegelijkertijd en hij kon terecht bij zijn dochter Margaretha en zijn schoonzoon Joseph van den Berg.
        Werner, de kleinzoon van Adolf, heeft volgens Halberstadt zijn achternaam veramerikaniseerd tot Goldsmith. Nadat hij had achterhaald dat zijn opa in Assen was begraven, heeft Werner ervoor gezorgd dat Adolf “een net graf kreeg en zo uit de anonimiteit werd gehaald”. De naam van Adolf stond toen al op de gedenksteen gegraveerd, “tezamen met alle Joden die in Westerbork zijn overleden en geen grafsteen hebben gekregen”, aldus Halberstadt op ‘Joods Monument’.

gezinskaart van Victor Halberstadt, de vader van Walter

De gezinskaart van Victor Halberstadt, de vader van Walter. Volgens Walter heeft het het leven van zijn vader gered dat hij niet banketbakker is geworden, maar confectionair.
Foto Stadsarchief Amsterdam

Geen geloof
Tot slot: wie is Walter Halberstadt zelf verder?
        Zijn vader Victor is een kleermaker die in oktober 1938, vlak voor de Kristallnacht in Duitsland, van geloofsovertuiging is veranderd – van Nederlands Israëlitisch in ‘geen’. Zoon Walter Alexander, geboren in Amsterdam op 16 december 1964, schrijft dit ter introductie van zichzelf op de website van ‘Na de oorlog’, een landelijk centrum van naoorlogse gastsprekers WO2 tot nu. Halberstadt geeft namelijk gastlessen namens deze stichting.
        Is dat veranderen van geloof een teken van een vooruitziende blik, vraagt hij zich af? “En kon hij daardoor uit handen van de nazi’s blijven?”
        Hoe dit ook zij, Victor gaat op de dag dat hij 21 wordt, op kamers bij de ouders van een goede vriend wonen. “En zo gaat Victor de oorlog in.” Walter vervolgt: “Eind 1942 ontsnapt mijn vader na zijn arrestatie en duikt onder. Door zich met een valse pas te melden voor de Arbeitseinsatz komt hij uiteindelijk als kleermaker in Duitsland terecht. Hij overleeft de oorlog, maar dat geldt niet voor het grootste deel van zijn familie.”
        Als vader Victor na de basisschool naar de A.B. Davids Nijverheidsschool in Amsterdam gaat, wilde hij eerst “niets liever dan banketbakker worden”. Maar omdat die klas vol zit, wordt hij uiteindelijk kleermaker. Walter: “Het zou zijn leven redden en ‘Geluk komt eerst’ werd zijn levensmotto. Als oudste van een gezin van zeven kinderen is mijn vader anders: slim, doortasten en hij heeft lef!”
        De gastlessen van Halberstadt, woonachtig te Heukelum, duren 60 tot 75 minuten en zijn bedoeld voor groep 7-8 van scholen in de regio Gelderland.

Walter Halberstadt

Walter Halberstadt geeft gastlessen
op scholen aan leerlingen van groep 7 en 8.
Foto Privébezit 

Kennisnetwerk
Desgevraagd licht Halberstadt toe waaróm hij zich zo heeft verdiept in de Holocaust. “Ik heb de afgelopen 2,5 jaar fulltime onderzoek gedaan om de immateriële joodse erfenis van mijn vader Victor (1918-1997) te beschrijven en een plek te geven.” Immaterieel, omdat het jodendom en de Holocaust op geen enkele tastbare wijze een plek hebben gekregen in de opvoeding van Walter Halberstadt. “Het was niet tastbaar, maar wel alom aanwezig.” Dit heeft geresulteerd in een historische familieroman, waarvan in juli 2023 een tweede druk is verschenen.” Het boek is getiteld Victor, geluk komt eerst en behandelt volgens Halberstadt “125 jaar familiegeschiedenis, waarin zo’n 200 personen voorbij komen: de 75% die niet terug kwam en de 25% die heeft overleefd”.
        Het boek heeft geen oplage. Het wordt on demand geprint voor een selectief lezerspubliek: familie, vrienden en een aantal direct betrokkenen.
        Door zijn research, vervolgt Halberstadt, “heb ik in korte tijd de nodige kennis opgebouwd over Holocaust-onderzoek in Nederland, en ook een klein en zeer effectief netwerk. Voor mijn onderzoek ben ik in contact gekomen met de nodige personen die óók bezig zijn om het verleden een plek te geven – ik ging uitzoeken wat er in ’40-’45 is gebeurd met hún familie. Daar waar mogelijk help ik die personen op weg. Of ik zoek één en ander voor hen uit.”
        En zo kwam bijvoorbeeld de familie Goldschmidt in beeld.






< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'