Het voorbije joodse dordrecht

Spuiweg 94: een reconstructie van
joodse levens in een Dordts huis
* Serie ‘Joodse Huizen’: niet over Dordrecht

Spuiweg 94

In het midden van deze huizenrij aan de Spuiweg is nummer 94 te zien, het grijze pand. Hier woonden lang en kort in, voor en na de oorlog zeker zeventien joden.
Foto Google Streetview

Het lijdt geen twijfel: Spuiweg 94 is het meest joodse huis van Dordrecht.
        Zowel voor, in en zelfs weer na de oorlog is dit huis bewoond geweest door joden van allerlei herkomst. Boven, op nummer 94 rood, waren hun woon- en slaapvertrekken. Beneden, op nummer 94 zwart, was er een werkplaats. Dat het pand als een veilig onderkomen, en soms alleen maar als een tijdelijk toevluchtsoord diende voor zeker vijftien mensen, is een wonderlijk toeval dat eerst in 2022 is geconstateerd.
        Zelfs een nabestaande van de oorspronkelijke bewoners, de familie Leviticus, was dit gegeven niet bekend. “Wat speciaal!”, reageerde Emma Meijler.
        De ontdekking werd gedaan toen de werkgroep Stolpersteine Dordrecht, in verband met een steenlegging op de Vest op 16 juni 2022, naging hoe het toch zit met de vertakkingen van de familie Leviticus. Eén hunner, koopman Felix Leviticus, heeft in 1920 op het adres Spuiweg 94 gehuisd, in 1939 betrok hij een (alweer gesloopte) woning op de Vest 179 rood. In de website Dordtenazoeker verder neuzend op ‘Spuiweg 94’, bleken daar volgens gedigitaliseerde woonkaarten meerdere joden kort te hebben verbleven.
        Niet eerder was de werkgroep op een pand gestuit waar zoveel joodse Dordtenaren hebben gewoond, verrassend genoeg ook weer na de bevrijding. In dat opzicht geeft dit het gebouw iets iconisch, al is de historische symboliek er niet aan af te zien: Spuiweg 94, tegenwoordig genummerd als 146-148, heeft een saai, grijs uiterlijk.
        Al vanaf 1996 is hier ‘Groot Verzet Fietskoeriers’ gevestigd, een koeriersdienst en dagelijkse post- en pakketdienst voor de Drechtsteden. Lang was dat ook zichtbaar: aan de gevel hing een niet te missen reclamebord van het bedrijf. Dat is verdwenen, waardoor het distributiekantoor is verworden tot een anoniem, onopvallend pand.
        Ruim honderd jaar geleden, in oktober 1920, werd ‘Spuiweg 94’ voor lange duur het domicilie van de familie Leviticus, zojuist in Dordrecht aangekomen vanuit Gorinchem. In dit achtergrondverhaal wordt gereconstrueerd welke joden het pand zoal hebben bewoond, in welke periode en wat er met hen is gebeurd.
        In dit dossier: een portret van een joods huis.

gezinskaart, voor- en achterzijde, van Aäron Leviticus en Catharina van Leeuwen

De gezinskaart, voor- en achterzijde, van Aäron Leviticus en Catharina van Leeuwen. Het gezin kwam op 25 oktober 1920 op de Spuiweg te wonen, met nog drie van de tien kinderen die het echtpaar heeft gekregen.
Foto’s Regionaal Archief Dordrecht (RAD)

Vestingstad
Ze komen geen van beiden uit Dordrecht, laat staan uit Gorinchem. Aäron Leviticus is geboren in Vierlingsbeek, op 3 januari 1849. Hij trouwde op 5 november 1872 in het al even Noord-Brabantse Grave met Catharina van Leeuwen, die in deze gemeente ter wereld was gekomen, op 7 mei 1843. In Grave, een vestingstad met heden zo’n 8.580 inwoners, beviel Catharina van alle tien kinderen die zij met koopman Aäron kreeg.
        Drie van hen hebben slechts kort geleefd, zoals blijkt uit dit overzicht: 1. Herman (geboren 20.9.1873), 2. Bertha (12.9.1874), 3. Amalia (6.11.1875), 4. Isidor (15.9.1877), 5. Felix (8.4.1879), 6. Maurits nr. 1 (13.5.1880 – 24.8.1880; 3 maanden), 7. Henriëtte (21.6.1882), 8. Maurits nr. 2 (3.8.1884 – 1.6.1885; 9 maanden), 9. Louis (23.1.1886 – 15.2.1886; 24 dagen) en 10. Rosalie (14.2.1887).
        Toen de laatstgeborene, Rosalie, trouwde met Benjamin Goldsmit uit Delfzijl, woonde het gezin Leviticus in Gorinchem, want in die gemeente was het dat zij op 12 februari 1918 Benjamin het ja-woord gaf, als 30-jarige. Twee jaar later, op 25 oktober 1920, was het Gorkumse tijdperk alweer voorbij. Het gezin verhuisde naar Dordrecht, naar dat adres dat zo legendarisch zou worden: Spuiweg 94. Aäron en Catharina waren inmiddels op leeftijd geraakt, hij was 71 en zonder beroep, zij al 77.

gezinskaart van Felix en Emma, voor- en achterzijde

De gezinskaart van Felix en Emma, voor- en achterzijde. Het gezin woonde na enkele verhuizingen uiteindelijk aan de Cornelis de Wittstraat, op nummer 54 rood.
Foto’s RAD

Felix Leviticus, een zoon van Aäron en Catharina

Felix Leviticus, een zoon van Aäron en Catharina, bleef in Dordrecht wonen. Hij trouwde met Emma Golstein, met wie hij zes kinderen kreeg.
Foto Privébezit

Gezinskaart
Op hun gezinskaart in het Dordtse archief staan nog slechts drie van de overgebleven zeven kinderen vermeld: Henriëtte, Amalia en Isidor. Rosalie was na haar huwelijk elders gaan wonen, net zoals de andere kinderen, die nu immers al dertigers en veertigers waren.
        Felix, kind nummer 5, was dichtbij gebleven, in Dordrecht. Hij was op 1 maart 1910 in Heerlen, als 30-jarige, in het huwelijk getreden met de 27-jarige Heerlense Emma Golstein (14.2.1883). Met haar kreeg hij, van beroep koopman in lompen en metalen, vanaf 1912 zes nakomelingen, allen in Dordrecht. Als eerste verscheen Henri (5.12.1912), daarna volgden: Sophia Rosette (4.12.1913), Cato (16.3.1915), Nelly (27.7.1916), Louis (18.7.1918) en tot slot Isidor (6.1.1920).
        De gezinskaart toont, enigszins onoverzichtelijk, verschillende adressen, te beginnen met Voorstraat 158 rood, daarna Spuiweg 94, Steegoversloot 38, opnieuw Spuiweg 94, Burg. de Raadtsingel 23 en eindigend met Vest 179 rood (per 28.3.1933). Via de website ‘Dordtenazoeker’ van de archiefonderzoekster Erica van Dooremalen is achterhaald dat Felix en Emma  daarna, per 30 juni 1937, in de Cornelis de Wittstraat, op nummer 54 rood (nu: 106) zijn gaan wonen, tot 16 maart 1943. Toen verdwenen zij. VOW staat achter hun namen, Vertrokken Onbekend Waarheen.
        Maar onbekend is hun lot geenszins gebleven. Felix en Emma zijn gedeporteerd naar Auschwitz, en daar tegelijk om het leven gebracht, op 24 september 1942, 63 en 59 jaar oud.

 gezinskaart, voor- en achterzijde, van Isidor, een broer van Felix

De gezinskaart, voor- en achterzijde, van Isidor, een broer van Felix, laat zien dat hij eerst trouwde met Catharina (‘Cato’) Benedictus.

Cato Benedictus Grafsteen Catharina Benedictus

Deze foto is aangetroffen in de beeldbank van het Dordtse archief. Er wordt alleen vermeld dat hierop een Leviticus staat afgebeeld, van de Steegoversloot 38. Dit is zonder twijfel Cato Benedictus. De foto dateert van 31 december 1923.
Foto RAD (nr. 309_1252)

Cato Benedictus overleed al vrij jong, op 37-jarige leeftijd. Dit is haar grafsteen op de joodse begraafplaats in Dordrecht. Na haar overlijden hertrouwde Isidor met Martha Paërl.
Foto Website ‘Het Stenen Archief’

Cato en Isidor verloofden zich

Cato en Isidor verloofden zich
op 7 september 1920, aldus de
‘Dordrechtsche Courant’ van 9.9.1920.
Foto Delpher

Dood kind
Isidor, de broer die indertijd in Grave 1877 anderhalf jaar vóór Felix was geboren, kreeg in de Dordtse bevolkingsadministratie een eigen kaart. Hij verliet het ouderlijk huis aan de Spuiweg per 19 maart 1921. Alleen Henriëtte en Amalia hielden hun ouders nu nog gezelschap. Isidor trouwde tweemaal, met een tussenpoos van zes jaar. Zijn eerste bruid werd op 13 juni 1922, in Dordrecht, plaatsgenote Catharina (‘Cato’) Benedictus (28.10.1886). Op 30 oktober in het jaar daarop, 1923, baarde zij een dood kind. Bij de geboorte overleed ook zij, om tien uur ’s avonds. Cato Benedictus is begraven op de joodse begraafplaats van Dordrecht, 37 jaar oud.
        In 1928 hertrouwde Isidor, in Dordrecht op 21 november, met de 38-jarige Amsterdamse Martha Paërl (29.8.1890). Isidor, een bankwerker, woonde al vanaf 20 oktober 1927 in de Waalstraat op de Staart, op nummer 31 rood (nu: 49), Martha trok bij hem in. Twee kinderen schonk zij hem, allebei dochters: Annette (9.9.1929) en Cato (7.1.1932). Op 18 december 1934 verhuisde dit gezin naar het Noorderkwartier, naar Maasstraat 58 (nu: 82-84). In de oorlog had het gezin alweer een andere woning betrokken, nu in de binnenstad aan de Vest op nummer 179 rood (later: 263-265, nog weer later: Spuiboulevard).
        Dit gezin Leviticus-Paërl is volledig uitgeroeid, in Auschwitz. Moeder Martha en haar kinderen Annette en Cato zijn op een en dezelfde dag omgebracht: 23 november 1942, respectievelijk 52, 13 en 10 jaar oud. Vader Isidor volgde twee weken later, op 7 december, op 65-jarige leeftijd.

pakhuis van Felix en Isidor

De foto toont het pakhuis van Felix en Isidor. Zij dreven aan de Boogjes hun handel in lompen en metalen.
Foto RAD (nr. 552_313782)

Felix en Isidor dreven aan de Boogjes hun handel in lompen en metalen

Felix en Isidor dreven aan de Boogjes hun handel in lompen en metalen. Voor beiden was hun firma niet ver lopen. De broers gingen al in 1906 een vennootschap aan voor hun onderneming, aldus blijkt uit deze advertentie in de ‘Dordrechtsche Courant’ van 31.12.1906.
Foto Delpher

Jodenhaat
Wat gebeurde er intussen op de Spuiweg 94, het hoofdonderwerp van dit artikel?
        Vader Aäron Leviticus heeft het begin van de Tweede Wereldoorlog nog meegemaakt, en zal ook nog geweten hebben van de oplaaiende jodenhaat. Maar hem is de dood in een vernietigingskamp bespaard gebleven. Aäron stierf op 28 april 1942, in de ouderdom van 93 jaar. Hij was weduwnaar. Zijn geliefde Catharina van Leeuwen, ook Cato genoemd, was tien jaar eerder al overleden, op 11 januari 1932, 88 jaar oud.
        Henriëtte Leviticus, die ook nog bij haar ouders woonde, is eveneens voor de oorlog heengegaan, op 9 januari 1939, 56 jaar oud. Zij is ongehuwd gebleven. Zij deed in huis het huishouden. Henriëtte is net als haar moeder Cato en haar vader Aäron begraven op de joodse begraafplaats in Dordrecht.
        In het huis aan de Spuiweg was na het overlijden van Aäron alleen nog Amalia achtergebleven. Malie, zoals de familie haar noemde, was ook ongetrouwd. Zij deed de administratie van het familiebedrijf in oude lompen en metalen van de gebroeders Felix en Isidor aan de nabije Boogjes.
        Amalia, in haar eentje wonend op de Spuiweg, wordt op woensdag 11 november 1942 in opdracht van de Sicherheitspolizei gearresteerd, en opgesloten in het Hoofdbureau van Politie aan de Groenmarkt. Zij is daar niet de enige Leviticus. Ook Martha en haar dochters Annette en Cato, van Vest 179 rood, zijn opgepakt. In totaal hebben de jodenjagers van Dordrecht, dikwijls politieagenten, die dag 27 joodse Dordtenaren weten te grijpen. De arrestanten worden op 16.54 uur op transport gesteld naar Amsterdam, onder begeleiding van majoor Scholten en de agenten Wolsink, Durieuz en Schuite.
        Twaalf dagen later is Amalia niet meer. Ze is op 23 november 1942 vergast in Auschwitz, 67 jaar oud. Decennia nadien, op 7 november 2019, wordt er in de stoep voor het adres Spuiweg 94 een Stolperstein aangebracht voor Amalia, door Emma Meijler, een achternicht van haar. Het weer is net zo droefgeestig als de gelegenheid: het regent onophoudelijk. Zoals de struikelsteen is bedoeld om Amalia in de herinnering terug te halen, doet Emma Meijler dat met een toespraak. Daarover verderop meer.

Grafstenen Aäron Leviticus en Catharina van Leeuwen

Aäron Leviticus is aan het begin van de oorlog overleden, op 28 april 1942, 93 jaar oud. Zijn vrouw Catharina van Leeuwen was tien jaar eerder al gestorven, op 11 januari 1932 (88). Beiden zijn begraven op de joodse begraafplaats in Dordrecht.
Foto’s Website ‘Het Stenen Archief’

Henriëtte overleed voor de oorlog

Henriëtte overleed voor de oorlog, aldus de overlijdensadvertentie in het ‘Nieuw Israëlitisch Weekblad’ van 13.1.1939.
Foto Delpher

Overlijdensadvertentie Aäron Leviticus

Overlijdensadvertentie Aäron Leviticus.

Spuiweg 94 omstreeks 1935

Nog een foto van de Spuiweg, uit omstreeks 1935, met rechts van de stilstaande auto het pand van nummer 94. Hier bleef in de oorlog alleen nog dochter Amalia wonen, totdat zij op 11 november 1942 werd gearresteerd en gedeporteerd naar Auschwitz.
Foto RAD (nr. 552_403714)

Vluchtadres
De oorlog woedt en de bezetter snoert de joodse bevolking in. Sommige joden, ook Dordtse, proberen te ontkomen door naar het buitenland te vluchten, anderen duiken onder. De woning aan de Spuiweg 94 wordt in 1942 in toenemende mate een vluchtadres. De eersten die vermeld staan op de woonkaart van dit specifieke adres zijn Abraham Sons en David Stad (hierna nummer 1 en 2). Zij worden beiden op 31 juli 1942 geregistreerd als nieuwe bewoners, beiden komen van de nabijgelegen Burg. de Raadtsingel 23 E (nu: 77). Abraham blijft er korter dan David. Hij verlaat het pand op 14 januari 1943, David op 16 maart 1943.
        Of de beide mannen mede-bewoonster Amalia hebben ontmoet, valt aan te nemen. Zij is immers ‘pas’ op 11 november 1942 in de politiecel opgesloten. Abraham en David waren overigens familie van elkaar. Abraham Sons was de echtgenoot van Mathilda Stad (Rotterdam, 14.11.1916) en Mathilda was een dochter van David Stad (Rotterdam, 8.12.1884). Abraham was dus een schoonzoon van David.
        David heeft de Holocaust overleefd. Hij stierf in Dordrecht op 28 november 1963, 78 jaar oud. Winkelbediende Abraham daarentegen is op 31 maart 1943 om het leven gebracht, 31 jaar oud, in Seibersdorf. Zijn echtgenote Mathilda, verkoopster van beroep, leefde toen al niet meer. Zij is vergast in Auschwitz, op 14 september 1942 (25). Het originele huisnummer van haar ouderlijk huis, 23 E, is nog altijd te zien op de Burg. de Raadtsingel.

twee woonkaarten van Spuiweg 94

Dit zijn foto’s van twee woonkaarten van Spuiweg 94. Hierop zijn de namen de lezen van joodse Dordtenaren die in, en na de oorlog in de bovenwoning hebben gewoond.
Foto’s Erica van Dooremalen

Spoorloos
Wie waren de andere joodse Dordtenaren die tijdelijk schuilden op de Spuiweg?
        Zij worden hierna in volgorde van chronologie genoemd, ook degenen die de oorlog levend wisten te overbruggen, en na de bevrijding hun intrek namen op nummer 94.
        Nummer 3 en 4: de bewoners die na Abraham en David kwamen, waren de Dordtse huisarts Oscar Cahen (Leiden, 25.9.1874) en zijn vrouw Saartje den Hartog (Dordrecht, 21.4.1902). In juli 1942 waren zij getrouwd, in september trok Saartje, adjunct-commies bij de Raad van Arbeid, bij haar echtgenoot in, op de Singel 196. Nog diezelfde maand verlieten zij deze woning, en doken onder op de Spuiweg. Op 8 november werd Oscar beetgepakt en naar Rotterdam overgebracht.
        Nu bleef Saartje achter. Haar verblijf heeft geduurd van 14 september 1942 tot 16 maart 1943. Zij verdween daarna spoorloos (VOW), en wist de oorlog levend door te komen. In juli 1945 keerde zij terug in haar ouderlijk huis aan de Bankastraat, op nummer 9. Op 25 oktober 1995 is zij naar Israël geëmigreerd, zie de verhaal 22 en verhaal 90 op deze website. Oscar Cahen is omgebracht in Sobibor, op 13 maart 1943, hij is 68 geworden.

kaarten van het Rode Kruis van Georges Spalter en Gertrude Ahrons

Uit kaarten van het Rode Kruis blijkt dat ook Georges Spalter en Gertrude Ahrons een tijd hebben doorgebracht op het adres Spuiweg 94.
Foto’s Erica van Dooremalen

Frankrijk
Nummer 5, 6 en 7: de notities hierover op de woonkaart zijn verwarrend. Er vallen drie namen te ontcijferen: Hartog Kloot en Sara Betsy van Gelder, daarnaast nog Joseph Louis Koperberg. Bij deze drie namen staat als verblijfsduur: 25 mei 1945-27 mei 1952. De nieuwe woonplaats? “Nice, Fr”. Zoveel is duidelijk: de oorlog is voorbij, en het pand aan de Spuiweg wordt opnieuw bewoond door joden. Wie waren deze drie mensen?
        Het staat vast dat Sara Betsij van Gelder de echtgenote was van Hartog Kloot. Deze Hartog (Amsterdam, 17.6.1906), een handelaar in slachtproducten, is op 18 februari 1945 omgebracht in Gross Rosen, op 38-jarige leeftijd. Strikt genomen kan Hartog dus niet op de Spuiweg hebben gewoond; hij was toen al overleden en bovendien op 16 december 1943 al opgesloten in Kamp Westerbork. Sara is na de oorlog hertrouwd met weduwnaar J.H.B. Oomen. Zij overleed op 31 juli 1979 in Hilversum, 68 jaar oud, als gevolg van een ongeneeslijke ziekte, zie ook verhaal 210 op deze site.
        En Joseph Louis Koperberg? Hij was in ieder geval niet de nieuwe echtgenoot van Sara van Gelder, zoals je ook zou kunnen opmaken uit de notities. Koperberg is op 30 juni 1891 in Antwerpen geboren en op 18 april 1960 in Brussel overleden. Is hij degene geweest die naar Frankrijk is vertrokken? Dit blijft onopgelost.
        De aantekeningen over nummer 8 zijn eenduidiger. Georges Spalter kwam op 15 december 1945 vanuit Singel 32 rood naar de Spuiweg, en vertrok op 18 juni 1948 naar Maartensgat 7. Georges (Parijs, 7.1.1907) was vanuit Zierikzee in Dordt beland, in 1938. Hij woonde met zijn vrouw Lotte Wolf (Gelsenkirchen, 16.3.1910) in de Bilderdijkstraat, op nummer 29 (nu: 31) in Krispijn, totdat het er te onveilig werd. Ze doken onder, op diverse adressen in Dordrecht, zie verhaal 45 op deze site. Op 22 mei 1945 kwamen zij officieel weer tevoorschijn. Het echtpaar ging even weer wonen aan de Singel, op nummer 32 rood (nu: 38), daarna op de Spuiweg en aan het Maartensgat, om op 8 november 1949 te verhuizen naar Heiloo.
        Hoewel Lotte op de woonkaart niet wordt genoemd, is het zeker dat zij haar man heeft vergezeld naar de Spuiweg. Indertijd werd van echtparen vrijwel altijd alleen de naam van de man vermeld; hij was het hoofd van het huwelijk, de vrouw zijn hulp.

Schoonmoeder
Nummer 9: Gustaaf van Dam. Hij, van wie is genoteerd dat hij “NI” (Nederlands-Israëlitisch) was, woonde van 25 juni 1946 tot 20 november 1946 op de Spuiweg. Zijn vorige adres wordt niet genoemd, zijn navolgende is: Noteboomstraat 11, Antwerpen. Omdat geboortegegevens ontbreken, is niet vastgesteld kunnen worden welke Gustaaf van Dam dit betreft.
        Nummer 10: Esther van Dam, verblijfsduur 18 juni 1945-13 augustus 1946. Zij kwam van ‘VOW’, zij vertrok naar de Prins Mauritslaan 94 in Den Haag. Wie is zij? Deze Esther is dezelfde als de Esther die verderop op dezelfde woonkaart staat, maar nu als weduwe van Emanuel van Gelder. Daarmee is dit raadseltje opgelost.
        Bij die tweede vermelding van Esther staat nu dat zij van 26 april 1948 tot 21 juni 1948 op het adres Spuiweg 94 verbleef. Zij kwam van de Prins Mauritslaan, op nummer 94 en vertrok na afloop naar Bagijnhof 2 in Dordrecht. Esther (Dordrecht, 18 mei 1878) staat in verbinding tot de eerder genoemde Hartog Kloot: zij was diens schoonmoeder, getrouwd als Esther was met Emanuël van Gelder (Dordrecht, 18 oktober 1874). Zij was Sara Betsij’s moeder.
        Emanuël van Gelder is omgebracht in Sobibor op 20 maart 1943 (68). Zijn vrouw Esther is blijven leven tot 16 januari 1964. Ze overleed in Den Haag, 85 jaar oud en werd begraven op de joodse begraafplaats van Wassenaar.

Bevrijd
Nummer 11: ir. Isidore George (‘Dorus’) Wolf. Komend uit Maastricht woonde hij van 31 oktober 1946 tot 4 februari 1949 op de Spuiweg, om daarna naar Sittard te verhuizen, naar Rijksweg zuid 27b. Isidore is in Sittard geboren, op 2 september 1903. In de oorlog werd hij, joods zijnde, afgevoerd naar Dachau, waar hij op 28 januari 1945 aankwam. Op 29 april 1945 werd hij er bevrijd. In verhaal 103 op deze site valt te lezen dat hij een nogal losse band had met Dordrecht, hij woonde er af en toe en verkaste nogal eens.
        Isidore, op 25 oktober 1955 in Amsterdam getrouwd met weduwe Sophie Wilhelmina Rosine (‘Phity’) Horn (Sittard, 21.4.1910 – Amsterdam, 21.8.1999), is overleden op 25 juni 1985, 81 jaar oud.
        Nummer 12: iemand die niet wordt vermeld op de woonkaart, maar duidelijk wel op het adres Spuiweg 94 heeft gewoond, is Gertrud Ahrons. Op een archiefdocument van het Nederlandsche Roode Kruis staat dat zij er heeft verbleven; alleen niet hoe lang. Gertrud is geboren in het Duitse Wunstorf, op 9 juli 1878. Zij was gehuwd met Jakob Wolf (Kelz, Duitsland, 28 april 1880) en met hem vanuit Gelsenkirchen in Amsterdam gaan wonen, op 31 oktober 1933, waarschijnlijk op de vlucht voor de oprukkende nazi’s.
        In Amsterdam streek het echtpaar, na diverse verhuizingen, neer op het Merwedeplein, op nummer 42 huis. Op dit plein woonde indertijd de familie van Anne Frank. Gertrud en Jakob namen in hun woning de weduwnaar Egbert Gustaaf Polak op, een ingenieur afkomstig uit Suriname: Paramaribo, 24 december 1872. Midden in de oorlog werden deze drie mensen opgepakt en overgebracht naar Kamp Westerbork. Egbert stierf in dit doorgangsoord op 20 juni 1943, 70 jaar oud.
        Gertrud werd op 20 april 1943 opgesloten in barak 84 en op 14 september 1943 op transport gezet, naar Theresienstadt. Volgens haar Joodse-Raadkaart is Gertrud op 9 oktober 1944 naar Auschwitz vervoerd, en daar op 11 oktober 1944 vermoord, 66 jaar oud. Haar echtgenoot Jakob eindigde daar samen met haar, hij is 64 geworden.
        Terugblikkend moet Gertrud vóór Westerbork in Dordrecht zijn geweest. Of haar man bij haar was, is niet meer vast te stellen.
        Tel bij de twaalf tijdelijke bewoners de oorspronkelijke vijf gezinsleden Leviticus op, en het huis blijkt meer dan vijftien joden te hebben geherbergd.

kaarten van het Rode Kruis van Georges Spalter en Gertrude Ahrons

Na de oorlog werd Roza Trompetter van Dam een soort zaakgelastigde voor het pand Spuiweg 94. Zij was de weduwe van Henri Leviticus, het paar is in mei 1942 op de foto gezet. Henri werd omgebracht in Auschwitz in september 1942, Roza beviel in mei 1943 in de onderduik van dochter Hanneke en hertrouwde na de oorlog met Heimann Trompetter.
Foto Privébezit

Dit is Hanneke Leviticus, de echtgenote van Ed Bonnewit. Zij wonen in de VS.
Foto Privébezit

Vastgoedboeken
Het joodse woonhuis aan de Spuiweg 94 is nog tijdens de oorlog verkocht. Dat is gebleken in 2020, toen journalisten van het KRO-NRCV-platform ‘Pointer’ hun grote onderzoeksproject ontvouwden over al het joodse vastgoed dat in de oorlog is onteigend. Op deze website is daarover onder nummer 233 een uitgebreid dossier gepubliceerd. Zogenoemde Verkaufsbücher, vastgoedboeken van de Duitsers, wezen uit dat zij in Nederland 7108 panden hebben ingenomen van 1891 veelal joodse eigenaren. In Dordrecht ging het om 44 panden.
        Spuiweg 94, eigendom van Isidor Leviticus, bleek op 3 april 1944 via een Verwalter in Den Haag (een soort bewindvoerder) verkocht te zijn aan een zekere Arnout de Waard, voor 7000 gulden. Deze De Waard, die in Werkendam aan Biesbosch 43 huisde en landbouwer was, had zich voor 8250 gulden ook een pand aan de Reeweg 92 (nu: 190-192) aangeschaft, op dezelfde datum.
        Uit aanvullend onderzoek van archiefonderzoekster Erica van Dooremalen is gebleken dat De Waard een soort zaakgelastigde had in Dordrecht. In kadastrale gegevens is achter de naam van De Waard namelijk geschreven: “p/a Th. H. Smeets, Spuiweg 108, Dordrecht”. Een naam om even te onthouden.
        Van Dooremalen constateerde ook dat De Waard het pand Spuiweg 94 in 1951 volgens een ministeriële regeling had moeten ‘teruggeven’ aan Isidor Leviticus. Maar die was in de oorlog omgebracht. Een familielid treedt in zijn plaats op, als een zaakgelastigde: R.H. Trompetter-van Dam, indertijd wonend aan de Deurloostraat 85 in Amsterdam. Dit is de onderwijzeres Rozette Henriëtte (‘Roza’, ‘Ro’, Winterswijk, 9 augustus 1911), een dochter van Aron van Dam (Smilde, 1881) en Johanna Leviticus (Vierlingsbeek, 1885).
        Zij nam het beheer over van Smeets.

Dak
Wie was deze Roza verder?
        Op 30 juli 1942 was zij getrouwd met Henri Leviticus (Dordrecht, 5 december 1912), de eerste zoon van Felix en Emma Leviticus. Henri werd tegelijk met zijn ouders in Dordrecht gearresteerd op 17 september dat jaar en naar Amsterdam overgebracht. Felix en Emma werden in Auschwitz gedood op 24 september 1942, Henri op 31 januari 1943.
        Roza had dubbel geluk. Op 17 september 1942 lag zij in het ziekenhuis, waar ze werd geopereerd aan haar blindedarm. Daardoor “ontsprong ze de dans”, ze kon niet worden gearresteerd. In het ziekenhuis werd wel ontdekt dat zij sinds kort zwanger was.
        Op 23 oktober werd Roza alsnog opgepakt. Ze was inmiddels hoogzwanger. Dit keer wist zij te ontsnappen via het dak van de Hollandsche Schouwburg. Op 9 mei 1943 kreeg Roza op een onderduikadres dochter Hanneke − die nu in de VS woont, in Ann Arbor, Michigan, als de echtgenote van Ed Bonnewit.
        Hanneke’s moeder Roza hertrouwde na de oorlog, met de 25 jaar oudere koopman in leder Heimann (‘Herman’) Trompetter (Weener, Duitsland, 4 januari 1886). Dat was op 19 februari 1951 in Amsterdam. “Dat was heel fijn, voor haar en voor mij”, vertelde Hanneke Bonnewit-Leviticus in juni 2022 in een e-mail. Herman is overleden op 24 oktober 1963 (77), Roza op 3 februari 1992 (80) in Amstelveen.
        In 1952 wordt er iets verbouwd aan het pand Spuiweg 94, dat bestaat uit een werkplaats, bovenwoning en erf. In 1953 wordt het in naam van Roza Trompetter verkocht aan het schildersbedrijf Haefkens, dat verschillende vennoten kent, allen schilder: Johannes Hubertus Knoops, Hermanus Knoops, Bernardus Knoops, Petrus Knoops en Wilhelmina van Oeffelt, de gescheiden echtgenote van P.B. Knoops. In 1959 neemt Sikkens Navego NV het pand over, daarna de gemeente.
        Tot zover alle eigendomsverwikkelingen rond Spuiweg 94. Niets herinnert sindsdien nog aan het joodse verleden ervan.

Op 7 november 2019 werd aan de Spuiweg, in de stoep voor nummer 94, een Stolperstein gelegd voor Amalia Leviticus

Op 7 november 2019 werd aan de Spuiweg, in de stoep voor nummer 94, een Stolperstein gelegd voor Amalia Leviticus. In het midden Emma Meijler, met de handen van haar partner Martijn Katan op haar schouders.
Foto Perry Bos

Nelly Meijler-Leviticus

Nelly Meijler-Leviticus (1916) is een van de kinderen van Felix en Emma, en de moeder van Emma Meijler.
Foto Privébezit

Druilerig
Op 7 november 2019, op die druilerige dag, stond Emma Meijler uit Amsterdam bij de voordeur van Spuiweg 94. Er ging een struikelsteentje gelegd worden voor Amalia Leviticus, haar oud-tante.
        Maar wie is Emma Meijler? Zij is een dochter van Nelly Leviticus, die op haar beurt een dochter was van Emma Golstein en Felix Leviticus – het echtpaar van Vest 179 rood. Felix, Emma’s opa, was broer van en medefirmant met Isidor Leviticus − hij van Spuiweg 94. Samen hadden Felix en Isidor een ijzer- en lompenhandel aan de Boogjes. Voor beiden was het vanuit hun respectieve woonhuis niet ver lopen naar dit bedrijf.
        Nelly Leviticus heeft de oorlog overleefd. Op 22 september trouwde zij in Amsterdam met Henri Hartog Meijer (Aalten, 9.9.1915) en kreeg zij met hem vier kinderen: Emma Paula, Paula Sophia, Felicia Chaia en Felix Chaim. Henri Meijler is overleden op 3 april 2012 in Den Haag, 96 jaar oud. Nelly stierf in Gorinchem, op 4 januari 1979 (62).
        Emma hield op de stoep bij Spuiweg 94 een bewogen toespraak, gesteund door haar partner Martijn Katan. Dit zijn enkele citaten eruit:
        “Tante Malie was ongehuwd en als je in die tijd niet getrouwd was, bleef je bij je ouders wonen. Zo ook Malie en haar ongetrouwde zuster Henriëtte. Malie en Henriëtte hadden nog zes broers en zussen, onder wie mijn opa. Het was een nette burgerlijke familie, waar men op elkaar gesteld was en intensief contact met elkaar had, bij elkaar logeerde, de sjabbat samen vierde en waar ook wel ruzie was.
        “Ik neem u mee naar juli 1941. Toen werden joden verplicht om een zwarte J in hun persoonsbewijs te laten zetten, waardoor ze makkelijk te identificeren zouden zijn en op den duur uit te sluiten en op te pakken. Ik lees u een stukje voor uit een brief, in diezelfde maand geschreven door tante Malie aan mijn moeder Nelly.
        “27 juli 1941. Lieve Nelly, even een paar woorden bijschrijven om jou van harte te feliciteren met je verjaardag, alle goeds gewenscht en nog zeer vele jaren: bij deze gelegenheid wil ik ook mijn belofte nakomen, en geef een kleinigheid voor je huishouding mee. Mocht je het willen ruilen, dan mag je er een schaal met 12 bakjes voor nemen, of iets anders.”
        “Gewoon een hartelijke brief van tante Malie aan haar nichtje, mijn moeder. En er was nog geld om mijn moeder een mooi cadeau te geven.”

Op 18 februari 2015 zijn er aan de Cornelis de Wittstraat vijf steentjes aangebracht voor het gezin van Felix Leviticus

Op 18 februari 2015 zijn er aan de Cornelis de Wittstraat, achter het voormalige kantoor van de belasting en dat van de Rabobank vijf steentjes aangebracht voor het gezin van Felix Leviticus. Ook bij die gelegenheid sprak Emma Meijler. Ze staat in het midden, met naast haar Martijn Katan.
Foto Perry Bos

Afgepakt
“In december 1941, een half jaar later”, vervolgde Emma Meijler, “mogen joden niet meer komen in parken, bioscopen, schouwburgen, bibliotheken of restaurants. Ze worden geweerd uit niet-joodse verenigingen, niet-joodse scholen en uit de meeste beroepen. Hun geld wordt geleidelijk afgepakt. Maar de joodse gemeenschap was nog min of meer intact en van Auschwitz had nog niemand gehoord.”
        “Mijn oom Harry en tante To, een zus van mijn moeder, trouwen in die maand in Amsterdam. (Dit zijn Hartog (roepnaam Harry) de Vries en Cato Leviticus, red.) Tante Malie schrijft een brief aan To en Harry: “Lieve To en Harry. Ook ik wensch jullie heel veel geluk in je eigen woning, dat het je beiden goed mag gaan, zoals gijzelf wenscht. En dat uw ouders, zusters en broers zich dikwijls daarvan kunnen komen overtuigen, dat het jonge gezin werkelijk een gelukkig gezin is.”
        “Het zijn woorden van een hartelijke zorgzame tante. En het klinkt alsof er niets aan de hand is. Maar ik weet van mijn tante To, dat zij heel bang en gespannen was tijdens de trouwerij, voor geweld van NSB of nazi’s. Een jaar later, op 10, 11 en 12 november 1942, wordt een groot deel van de joden uit Dordrecht opgepakt door de gemeentepolitie en weggevoerd. Amalia werd korte tijd later bij aankomst in Auschwitz vermoord, en haar zes broers en zussen ook. Niet een heeft het overleefd. Van haar veertien nichten en neven zullen er vier de oorlog overleven, onder wie mijn moeder en haar zus To.”

Nelly Meijler-Leviticus

Een van de steentjes was voor Sophia Rosette Cahn-Leviticus. Zij staat waarschijnlijk op de foto, die is gemaakt door Foto Beerman op 19 november 1940. Bovenin de foto is ‘Leviticus’ te lezen. Sophia is vermoord in Auschwitz, haar man Louis Cahn heeft de Shoah overleefd.

Belastingkantoor
Al drie jaar daarvoor, op 18 februari 2015, had Emma Meijler namens nabestaanden ook gesproken. Dat was aan de achterkant van het voormalige belastingkantoor aan de Cornelis de Wittstraat. Op die plek, op nummer 106, maar onherkenbaar veranderd, had Felix Leviticus gewoond, de broer van Emma’s moeder Nelly, de broer ook die samen met Isidor de lompenhandel aan de Boogjes dreef. Vijf steentjes werden er die 18de gelegd, voor Felix, zijn vrouw Emma Golstein en de kinderen Henri, Sophia Rosette en Louis.
        Ook uit die toespraak worden hier delen geciteerd, omdat ze een veelzeggende schets geven van de betrokken familieleden.
        “Op 29 april 1942 woonden mijn opa Felix Leviticus en mijn oma Emma Leviticus hier op deze plek in de Cornelis de Wittstraat, waarvan dit deel van de straat is afgebroken. Mijn opa Felix Leviticus was handelaar in lompen en oude metalen en zijn pakhuis stond hier vlakbij aan de Boogjes. Op die 29ste april verscheen in de kranten dat joden verplicht werden om de ster te dragen. Een dag eerder stierf de vader van Felix, mijn overgrootvader Aäron Leviticus, hier in Dordrecht, gewoon in zijn eigen bed. Hij is begraven op de joodse begraafplaats aan de Nieuweweg in Dordrecht.
        “Hij heeft een goed moment uitgekozen om dood te gaan. Hield hij het voor gezien, omdat het leven de joden in toenemende mate moeilijk werd gemaakt? Hoe dan ook, hij heeft de narigheid die zou komen, gelukkig niet meer meegemaakt. Hij is ongetwijfeld begraven door mijn opa Felix. Opa Felix had nog vele broers en zusters buiten Dordrecht, maar die konden niet aanwezig zijn bij de begrafenis van hun vader, omdat het joden op dat moment verboden was om te reizen.”
        “Mijn overgrootvader Aäron was een mild en vooruitstrevend man. Toen mijn tante met haar verloofde samen op vakantie wilde, mocht het niet van haar vader. Toen heeft mijn overgrootvader een goed woordje bij hem gedaan. Als zoiets mocht in die tijd, dan was je erg vooruitstrevend.”

In het NIW van 3 mei 1946 stond een oproep over Sophia

In het NIW van 3 mei 1946 stond een oproep over Sophia, of iemand kon getuigen dat zij is overleden in Auschwitz.
Foto Delpher

Kleinkinderen
“In je eigen bed sterven”, ging Meijler verder, “was in mei 1942 nog heel gewoon. Maar dat was het een paar maanden later helemaal niet meer. Binnen een jaar waren alle zes kinderen van mijn overgrootvader dood − en geen van hen gewoon in bed. En binnen dat jaar waren ook acht van zijn elf kleinkinderen dood. Een van die kinderen van mijn overgrootvader was mijn opa, Felix Leviticus, die samen met mijn oma Emma Leviticus en zijn zoon Harry Leviticus (nogmaals: = Henri, red.) vanuit deze plaats waar we nu staan, gedeporteerd zijn naar Auschwitz.
        “Hier ziet u de namen op deze steentjes. U ziet ook de namen van mijn tante Sophie en oom Louis die hier hebben gewoond, maar die vanuit andere plaatsen zijn gedeporteerd. Dus al deze namen op deze steentjes zijn de ouders en de broers en zus van mijn moeder.
        “Mijn moeder Nelly Leviticus heeft met een broer en een zus de oorlog wel overleefd. Toen mijn moeder terugkwam uit de onderduik was het erg kaal geworden. De joodse gemeenschap in Dordrecht was grotendeels weggevaagd. Haar familie was er niet meer, behalve een zuster en een broer, die vervolgens allebei uit Nederland zijn geëmigreerd. En zo bleef ze alleen over van die grote familie. Alle namen hier op de steentjes zijn voor mij namen gebleven. Ik heb ze nooit gekend.
        “Ik wil hier niet alleen het tragische einde van hun levens noemen, maar ook dat ze een normaal en veilig leven leidden in Nederland, tot de Duitsers Nederland binnenvielen. Mijn opa en oma hadden een goed huis, hier op deze plek.
        “Mijn moeder en de andere kinderen van mijn opa en oma zijn eerst naar de lagere school gegaan en vervolgens naar de mulo. Ze hadden hun hobby’s. Ze hielden van zwemmen en gingen regelmatig naar het zwembad. Mijn moeder kreeg pianoles tot de crisis uitbrak en toen was het geld voor luxe-zaken op. Ze hoorden bij de joodse gemeenschap en hebben zich thuis gevoeld in Dordrecht. Mijn oom Harry was voetballer en speelde in de joodse voetbalclub Hakadoer, en was ook scheidsrechter, en was daardoor bekend bij de voetbalclub DFC.”
        Voor de volledigheid: de overlevende zus en broer over wie Emma het heeft, zijn de Isidor van 1920 en de Cato van 1915. Cato heeft ondergedoken gezeten in Hellendoorn. Zij trouwde met Hartog de Vries (‘Harry’) en emigreerde met hem naar Nieuw-Zeeland, en vervolgens naar Australië. Isidor komt verderop ter sprake.

Vervalst
“Mijn opa Felix,” vertelde zij nog, “was erg opstandig toen de Duitsers de joden het leven zuur gingen maken. Het gerucht gaat, dat hij regelmatig zonder ster de straat opging. En dat zou de reden zijn, dat hij met zijn vrouw Emma en zoon Harry als strafgeval is opgepakt, een of twee maanden eerder dan de meeste joden in Dordrecht. Voordat hij opgepakt werd, had hij nog wel de tijd genomen om voor al zijn kinderen vervalste persoonsbewijzen te regelen. Hij vond het leven van zijn kinderen belangrijker dan van hemzelf. Zij moesten zien te overleven vond hij, maar hij was al oud. Ach, oud... 63 jaar. Ik ben nu al ouder dan hij is geworden.”
        “Mijn familie is niet gewoon in bed overleden en er was geen graf. Er was alleen een grote leegte, en er was na de oorlog dus geen plek waar je naar toe kon gaan om hen te gedenken. Nu eindelijk komt die plek er wel en daarvoor wil ik Gunter Demnig bedanken, die vandaag de stenen is komen inmetselen. Ook wil ik de werkgroep Stolpersteine Dordrecht danken, die er zoveel tijd en energie in hebben gestoken om dit project mogelijk te maken. Ik voel het ook als een genoegdoening en erkenning, dat de werkgroep zich zoveel moeite heeft getroost om alle vermoorde joden in Dordrecht te eren met een steentje.”
        “Ik wil mijn verhaal besluiten met de datum 28 april 1942, de dag dat mijn overgrootvader overleed. Hij heeft een gedenksteen op zijn graf, hier in Dordrecht. Nu hebben vandaag ook zijn zoon en kleinkinderen een gedenksteen gekregen.”

Op 16 juni 2022 spraken zowel Emma Meijler als Martijn Katan

Op 16 juni 2022 spraken zowel Emma Meijler als Martijn Katan, beiden op de Vest, tegenwoordig Spuiboulevard geheten. Katan bracht in zijn toepsraak Israël Katan in de herinering, diens vrouw Elisabeth Katan-Cohen en haar broer Salomon Cohen.
Daarna, aan de overzijde van deze smalle straat, vertelde Emma Meijle over Isidor Leviticus, zijn vrouw Martha Paërl en hun dochters Annette en Cato.
Foto's Perry Bos 

Spullen
En nóg was het herdenken niet voorbij voor Emma Meijler, nóg waren niet alle steentjes gelegd voor de vermoorde leden van de familie Leviticus.
        Op 16 juni 2022 stond Emma aan de overkant van de Spuihaven, in een straat die vroeger de Vest heette, en thans Spuiboulevard. Hier op voormalig nummer 263, vlak achter de Hogeschool InHolland, woonde voor de oorlog Isidor Leviticus, de broer van Felix-van-de-overkant. Op die 16de juni werden er Stolpersteine aangebracht voor Isidor, zijn vrouw Martha Paerl en de dochters Annette en Cato. Geen van allen hebben zij het nazi-bewind overleefd.
        Naast haar, haar opnieuw ondersteunend, stond haar partner Martijn Katan. Hij had een kwartier eerder al gesproken, drie meter verder, aan de waterzijde van de Vest, op voormalig nummer 172. Daar werden drie steentjes geplaatst voor drie leden van de familie Katan: Israël Katan, zijn vrouw Elisabeth Cohen en haar broer Salomon Cohen.
        De families Katan en Leviticus zullen elkaar daar op de Vest hebben gekend, maar dat twee nakomelingen van hen, Emma Meijler en Martijn Katan, een relatie hebben gekregen en nu op deze dag na elkaar spreken op de Vest, is puur toeval. Van de grote familie Katan zijn 118 leden vermoord, de jongste was 3 maanden, de oudste 83 jaar.
        “Isidor”, vertelde Emma, “is gearresteerd in opdracht van de Sicherheitspolizei uit Rotterdam, op 4 november 1942. Hij was betrokken bij het onderbrengen van spullen uit de synagoge van Dordrecht bij anderen, zoals dominee W.W. Meijnen. Het hele bestuur van de synagoge werd gearresteerd en weggevoerd naar Rotterdam, naar het Huis van Bewaring, door de agenten van politie Th. Lukassen, H.M. Evers, A. den Breejen en J. Vink. Hier hebben we de ergste jodenjagers onder de agenten van Dordrecht.”

Joodse-Raadkaart van Isidor Leviticus Joodse-Raadkaart van de andere Isidor - hij van 1920

De Joodse-Raadkaart van Isidor Leviticus. Hij is op transport gezet op 4 december 1942. De gezinsleden worden ook vermeld.
Foto Arolsen Archief

Dit is de Joodse-Raadkaart van de andere Isidor - hij van 1920. Deze Isidor heeft de oorlog in de onderduik overleefd en is daarna naar Israël geëmigreerd.
Foto Arolsen Archief

Indonesië
Eerder in dit verhaal is al gemeld dat Isidor op 7 december 1942 in Auschwitz is omgebracht, zijn vrouw en kinderen waren daar al op 23 november vergast. Maar er was nóg een Isidor, zoals hierboven is aangestipt: de Isidor (‘Ies’) van 1920 − het jongste kind van Felix en Emma, een broer van Emma’s moeder Nelly. Deze Isidor heeft de Shoah overleefd. Emma schreef desgevraagd over hem in een e-mail dat hij “in Sleeuwijk ondergedoken heeft gezeten.”
        “Wij hadden altijd contact met de onderduikgevers, Van der Stelt. Uit dankbaarheid heeft Isidor zich na de oorlog aangemeld voor de politionele acties in Indonesië, hij kreeg daar een administratieve baan.” Daarna is Isidor naar Israël vertrokken, waar hij is getrouwd en een zoon heeft gekregen. “De zoon heeft inmiddels twee kleinkinderen.” Isidor is als 89-jarige overleden op 24 november 2009, zijn zus Cato als 104-jarige op 29 mei 2019.
        Terugkerend naar de Spuiweg 94, zegt Emma Meijler tot slot dat het haar heeft verbaasd hoeveel joden er gewoond hebben, “ook nog na de oorlog!”
        Ze laat weten dat ze wel honderd pagina’s heeft over het bezit van de familie Leviticus, plus alle notariële aktes over hoe dat bezit “allemaal is verdeeld”. Ten slotte is er nog “een lange gedetailleerde brief” van haar vader Henri Meijler over “hoeveel tijd en moeite het rechtsherstel kostte”.
        Het is duidelijk: het verleden van haar familie spoelt telkens weer even over het heden van haar leven, even onafwendbaar als eb en vloed.


Serie ‘Joodse Huizen’:
niet over Dordrecht

Spuiweg 94 was decennia lang een joods huis. Er bestaat in Nederland een serie van jaarlijkse boeken die een beeld schetst van het joodse leven in ándere joodse huizen. Joodse Huizen heet deze reeks even kort als toepasselijk. Het eerste deel is verschenen in 2015, inmiddels is er al een deel 8. Dordrecht is tot nog toe niet ter sprake gekomen in de serie, hoewel bij deel 2 wel die indruk werd gewekt.

omslag voor het achtste deel van de serie boekjes over Joodse Huizen

Dit is het omslag voor het achtste deel van de serie
boekjes over ‘Joodse Huizen’.
Foto Uitgeverij Amphora Books.

Initiatief
Op de gelijknamige website van de stichting Joodse Huizen wordt uitgelegd hoe het begon – met Frits Rijksbaron (Amsterdam, 1944). Hij kocht in 1980 een huis in Amsterdam en kreeg er van de verkoper alle eigendomsbewijzen bij, vanaf 1886, het bouwjaar. Zoals Hans Goedkoop schrijft op de website: “Het huis bleek in de oorlog door de vader van de verkoper verkocht en werd enkele jaren daarna, als enige overlevende van het gezin, aan hem teruggegeven. Het interieur van het huis ademt nog de sfeer van de toenmalige bewoners. Initialen van de beide broers staan op planken en laden in hun slaapkamer.”
        Het lot van dit gezin bleef Rijksbaron bezighouden, en niet alleen dat van dit gezin. “Uiteindelijk bleek hem dat zijn huis een van de 21.662 huizen in Amsterdam was die tot het begin van de oorlog door Joden werden bewoond. Van hen overleefden bijna 62.000 de Holocaust niet.”
        Rijksbaron verbaasde zich erover dat aan de buitenkant van deze huizen “niets herinnerde aan de verdreven bewoners. Met deze verbazing stapte hij naar het Amsterdamse 4 en 5 mei Comité.” Vervolgens nam Het Parool op initiatief van Rijksbaron in 2011 in een posterbijlage alle adressen van joodse huizen in Amsterdam op − een actie die veel aandacht trok van media, in binnen- én buitenland.

website van Amphora Books

Op de website van Amphora Books is te lezen dat in deel 2 een verhaal zich afspeelt in Dordrecht, maar dat blijkt in werkelijkheid niet het geval te zijn.
Foto Uitgeverij Amphora Books

Monument
De huizenposteractie resulteerde in 2015 in het boek Joodse Huizen. Rijksbaron werd een van de redactieleden.
        Een enkele oproep leidde destijds in korte tijd tot meer dan dertig bijdragen van gevestigde en onbekende auteurs. Zij schreven familiegeschiedenissen zowel als huizenverhalen. Het eerste boek werd daarna de basis van een reeks, die nog altijd voortduurt. De delen zijn bedoeld “om joodse huizen een stem te geven” en vormen bij elkaar “een papieren monument” in wording. Maar niet alleen dat: de artikelen beogen ook de herinnering aan de vroegere joodse bewoners, én aan hun cultuur, “levend” te houden.
        De verhalen spelen niet uitsluitend in Amsterdam. In afgelopen jaren werden ook huizen beschreven in Meppel, Hengelo, Groningen, Tilburg, Weesp, Blaricum, Apeldoorn, Bergen op Zoom, Winterswijk, Zaandam, Middelburg, Venlo, Appingedam, Scheveningen, Utrecht en talrijke andere steden en dorpen. Naar schatting zijn in de oorlog zo’n 36.000 huizen door honderddertigduizend bewoners verlaten – van wie er 104.000 niet naar huis terugkeerden.

Dordrecht
En Dordrecht? De stad wordt door Amphora Books, specialist op het gebied van joodse literatuur, genoemd in de beschrijving van deel 2. Maar in de opsomming van de verhalen van hun auteurs komt Dordrecht niet terug. Zou het dan kunnen zijn dat (wijlen) Chawwa Wijnberg, een geboren Dordtse, de stad zijdelings noemt in haar artikel over het pand Linnaeusparkweg 61 huis in Amsterdam?
        “Nee”, reageert haar partner Marianne Gossije. “In deel 2 van Joodse Huizen staat een interview dat Chawwa hield met de inmiddels ook overleden Hansje Straus in Amsterdam. Daarin komt Dordrecht niet voor. De rest van de verhalen gaat ook niet over Dordt.”
        Hoe het dan kan dat Dordrecht in de beschrijving staat genoemd? Gossije, voorzichtig: “Het enige wat ik kan bedenken is dat bij het overzicht van de auteurs natuurlijk staat dat Chawwa in Dordrecht is geboren.”

Links Frits Rijksberon, rechts dr. Gert Jan de Vries, twee leden van de stichting Joodse Huizen

Twee leden van de stichting Joodse Huizen. Links Frits Rijksberon, de bedenker van de Amsterdamse joodse huizenposteractie, rechts dr. Gert Jan de Vries, die graag ziet dat er een verhaal uit Dordrecht komt.
Foto Website Stichting Joodse Huizen

Piepklein
Gert Jan de Vries, redactielid en mede-oprichter van de stichting Joodse Huizen, denkt wel te weten waarom Dordrecht tot nog toe “schamele aandacht” heeft gekregen in de serie. “Joodse Huizen moet het hebben van liefhebbers en veelal toevallige connecties, dat is vermoedelijk de verklaring.” Met andere woorden: niemand heeft zich uit Dordrecht aangeboden, de stichting kent blijkbaar ook niemand in de stad.
        De Vries nodigde de redactie van de Dordtse Stolpersteine nadrukkelijk en enthousiast uit te overwegen, − “als Dordrechts joodse geschiedenis je aan het hart gaat” – om zelf bijdragen te schrijven. “Wij zijn maar een piepkleine stichting, met een driemansredactie die probeert de verhalen van 36.000 joodse huizen te inventariseren. Dat kan natuurlijk niet zonder steun van mensen uit het land, die lokaal deskundig zijn of anderszins betrokken.
        “Nieuwe medewerkers kunnen zich altijd melden bij de redactie, liefst via de website JoodseHuizen.nl. Deel 9 (2023) is nog niet volgeboekt, weet ik. En deel 10 (2024) zit er aan te komen. Als we niet opnieuw iets als een pandemie krijgen, zal dat vermoedelijk groots worden gevierd. Daar moet Dordrecht dus zeker in, want ook in Dordt was het leed groot!”
        De deeltjes kostten eerder 15 euro per stuk, inmiddels is de prijs 21 euro.







< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'