Het voorbije joodse dordrecht

Zoon van Berlijnse Dordtenaar groeit na
de oorlog uit tot boegbeeld Duitse joden

graftombe van Henriette van Dam-Marcus en zoon Arthur van Dam

De graftombe op de joodse begraafplaats Weissensee in Berlijn,
met de graven van moeder Henriette van Dam-Marcus
en de jong gestorven zoon Arthur van Dam.
Foto Fred van Rijen

Op 20 april 1889 emigreert koopman en antiquair Izaäk Abraham van Dam met zijn vrouw Henriette en zijn zoon Abram Isaac van Dordrecht naar Berlijn. Ze zullen hoopvol zijn geweest, vol zin in een nieuw avontuur, misschien ook nerveus van de spanning. Maar vooral waren zij onwetend: op diezelfde dag werd in Oostenrijk Adolf Hitler geboren.
        Binnen enkele jaren krijgt het joodse geslacht Van Dam er, in al haar vertakkingen, alles mee te maken, de Berlijners net zo goed als de achtergeblevenen in Dordrecht – met het sluimerende antisemitisme in Pruisen, met het nazisme van Hitler. De familie wordt er in de Tweede Wereldoorlog voortvarend door uitgedund.
         Maar de Van Dams tonen ook veerkracht. Hendrik George van Dam, de zoon uit het tweede huwelijk van kunsthandelaar Izaäk Abram met Meta Cohen, weet de oorlog levend te overbruggen, en groeide in 1950 uit tot Generalsekretär des Zentralrats der Juden. Hij wordt pleitbezorger, vertegenwoordiger, kortom, een lichtend baken voor de overgebleven joden van Duitsland.
        In deze reconstructie: het wel en wee van een Dordts gezin in het voor joden vijandige Berlijn.

Izaäk Abram van Dam

Al in Dordrecht liet Izaäk Abram van Dam zich
Jacques A. van Dam noemen, zo blijkt uit dit
Dordtse adresboek van het jaar 1887-1888.
Wellicht ontjoodste hij zijn naam met het oog
op zijn aanstaande vertrek naar Berlijn.

Weissensee
Hoe begon het? Hoe kwam überhaupt het zoeklicht gericht op Izaäk Abram van Dam, in Dordrecht zelve een vrij onaanzienlijke bewoner?
        Hieraan ligt een idioot toeval ten grondslag.
        Twee Dordtenaren, de een journalist, de ander fotograaf, en allebei enthousiaste Berlijngangers, wandelden met een tussenpoos van enkele jaren nieuwsgierig rond op Weissensee, met 116.000 graven de grootste joodse begraafplaats van Europa, in 1880 aangelegd in noordoost Berlijn. Onafhankelijk van elkaar ontdekten zij tussen al die deels door klimop overwoekerde tienduizenden graven een fors grafmonument.
        Het elektrificeerde hen beiden. Rechts stond in het steen uitgehakt de naam van Arthur van Dam, “geb. in Dordrecht”. Links viel de naam van zijn moeder te lezen, Henriette van Dam, “geb. Marcus”. Een Dordtenaar in Berlijn! Wie mochten deze mensen dan wel wezen? Hoe waren zij in deze stad terechtgekomen? Wat deden zij er?
        Beide Dordtenaren maakten een foto van het grafmonument. Toen zij elkaar veel later ontmoetten en over en weer bijzondere Berlijnse locaties uitwisselden, kwam ineens het gezin Van Dam ter sprake. Er was wederzijds verbazing over hun beider foto. Bij de journalist, die al eens vergeefse pogingen had gedaan de familieachtergrond van de Berlijnse Van Dams te ontrafelen, zette zich nu definitief het voornemen vast om de speurtocht weer op te pakken.
        En dit keer lukte het, voornamelijk doordat Arthur van Dam op 18-jarige leeftijd, tegelijk met zijn vader, een naamsverandering bleek te hebben ondergaan. Dit feit maakte het uitzoeken eenvoudiger.

pand hoek Voorstraat en Pelserstraat woonde het gezin Van Dam

In dit pand op de hoek van de Voorstraat en
Pelserstraat woonde destijds het gezin Van Dam.
Foto Redactie Website

Hertrouwd
De voorgeschiedenis is lichtelijk verwarrend, doordat stamvader Abram Izaäk van Dam meerdere keren getrouwd is geweest, en diverse kinderen kreeg. En voornamen keerden soms terug, in omgekeerde volgorde, en werden soms ook net anders geregistreerd: als Izaäk, Isaak of Isaac, of als Abraham en Abram.
        Hoe dan ook: Izaäk, geboren in Dordrecht op 11 mei 1831, was getrouwd met Trijntje Blankenstein (IJsselmonde, 1828) toen als hun eerste kind zich, in IJsselmonde, Izaäk Abraham meldde, op 31 maart 1854. Salomon werd op 22 augustus 1856 in Dordrecht het tweede kind, maar leefde niet lang: hij stierf op 7 januari 1859. Een dik jaar eerder was zijn moeder al overleden op 5 juni 1857.
        De weduwnaar Van Dam hertrouwde een jaar later, in augustus 1858 in Rotterdam met Hanna Levi Rijnveld (Noordwijk, 12 maart 1830). Met haar kreeg hij, inmiddels in Dordrecht wonend aan de Grotekerksbuurt 60, nog eens zeven kinderen: Daniel (1859), Philippus (1860), Mozes (1861), Jansje (1863), Sara (1865), Philippus (1867) en Marianne (1869). Van hen overleden er drie al vrij snel, Philippus nummer 1 na een maand, Mozes na een jaar, Marianne na elf maanden.
        Moeder Hanna heeft haar overlevende kinderen niet allemaal volledig zien opgroeien. Zij stierf op 5 juni 1886, op 56-jarige leeftijd.
        Twee jaar later, in februari 1888, trouwde Abram Izaäk in Amsterdam voor de derde maal, nu met Flora Worms (Amsterdam, 6 mei 1842). Uit deze echtverbintenis kwamen geen kinderen meer voort, zij was 46, hij 56. Uiteindelijk zou A.I. in Rotterdam overlijden, 85 jaar oud, op 14 november 1916. Zijn weduwe leefde voort tot 26 maart 1921, en stierf in Loosduinen, 78 jaar oud.
         Zo stak de Dordts-joodse familie Van Dam in oorsprong in elkaar. De focus verplaatst zich nu naar de allereerste nakomeling, Izaäk (of: Isaac) Abraham, de Berlijnganger.

Van Dam woonde in zijn begintijd aan de Wilhelmstrasse

Van Dam woonde in zijn begintijd aan de Wilhelmstrasse,
toentertijd het bestuurscentrum van Pruisen, zo laat dit
Berliner Adreßbuch 1903 zien.

Zelfde beroep
Deze is op volwassen leeftijd hetzelfde beroep gaan uitoefenen als zijn vader, antiekhandelaar. Hij trouwde op 27-jarige leeftijd met de 24-jarige Duitse Henriette Marcus (Munster, 7 december 1856). Het huwelijk werd voltrokken in haar geboorteplaats, op 23 augustus 1881, en enkele maanden later, op 31 december 1881, herbevestigd in Dordrecht. Het echtpaar vestigde zich op de Voorstraat 360 rood, een hoekpand dat nadien de nummers 352 en 388 kreeg.
        Vijf jaar naar de bruiloft wordt het eerste, tevens enige, kind geboren: Abram Isaäc (of: Isaac), op 1 april 1886. Het is met deze nazaat dat de echtelieden drie jaar later een grote stap wagen, emigratie naar het Duitse keizerrijk, op 20 april, Hitlers geboortedag. Berlijn is in die glorieuze dagen een interessante wereldstad met grote veilinghuizen; dit zal een voorname reden zijn geweest voor het vertrek uit Dordrecht.
         Abram Isaäc was zich nog in zijn geboorteplaats al Jacques Abraham van Dam gaan noemen, zoals zonneklaar blijkt uit het adresboek van 1886. Onder diezelfde nieuwe naam trok hij naar Berlijn en zou hij daar met zijn Antiquitätenhandlung grote faam oogsten: Van Dam werd er, per akte van 25 juli 1900, königlicher Hoflieverant, hofleverancier voor keizers en koningen.
        Op 17 november 1904 wordt bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank in Amsterdam zijn naam definitief veranderd in Jacques. Zijn zoon gaat tegelijkertijd ook officieel anders heten: Arthur. In Bulletin nr. 2 van 2012 van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD), waarin een uiteenzetting is gepubliceerd over het archief van Jacques van Dam, wordt geopperd dat de ‘verbeterde geboorteakte’ samenhangt met heersende afkeer van joden in Duitsland.
        Letterlijk staat er: “Hij [Arthur] volgde daarin het voorbeeld van zijn vader die al eerder zijn naam Isaäc had veranderd in Jacques, zonder twijfel om zijn Joodse achtergrond voor zijn hoogadellijke clientèle wat minder duidelijk te maken, een aspect van het zeer virulente antisemitisme dat na Bismarck in Pruisen de kop opstak.” Een nuancering is evenwel dat Jacques al in zijn Dordtse tijd zijn naam ontjoodste – misschien wel in de aanloop van zijn vertrek naar Berlijn.

de Wilhelmstrasse

Dit is een deel van de Wilhelmstrasse, de indertijd
voorname straat waar Van Dam kwam te wonen.
Later verhuisde hij naar de Tiergartenstrasse.
Foto Bundesarchiv
(Bild 146-1971-071-63, Otto Hageman, 1937, Sommer)

Regeringskwartier
Jacques A. van Dam betrok bij aankomst in Berlijn een pand aan de Wilhelmstrasse 46-47 (met telefoonnummer 948), midden in het regeringskwartier, tot 1945 het bestuurlijk centrum van Pruisen. Het RKD omschrijft het als “een zeer voorname straat met onder meer departementen, ambassades, een aantal stadspaleizen van leden van de Pruisische koninklijke familie en de in 1875 door Otto Bismarck gebouwde Rijkskanselarij.” In hedendaagse Berlijn is de (platgebombardeerde) Wilhelmstrasse eerder een lelijke, oninteressante straat.
        In 1908 verhuisde Jacques van Dam naar de nabijgelegen Königgrätzerstrasse 1, aldus het RKD, dat de levensloop van de kunsthandelaar in grote lijnen uitploos. “De nieuwe behuizing (nu hoek Stresemannstrasse/Eberstrasse) telde vier verdiepingen, waaronder een souterrain dat als expeditieruimte werd gebruikt en door middel van een lift verbonden was met de eerste verdieping. De tweede en vierde verdieping behoorden eveneens tot de bedrijfsruimten. De derde etage was gereserveerd om te wonen.”
        Zoals de graftombe op de begraafplaats Weissensee laat zien, was Van Dams echtgenote Henriette al overleden. De sterfdatum is 29 augustus 1902. Zij werd betreurd als inniggeliebte Frau und teure Mutter. Jacques van Dam hertrouwt enkele jaren later, met de eveneens joodse Meta Cohen (Bremen, 4 juli 1873). Uit dit tweede huwelijk wordt op 8 november 1906 Hendrik George geboren, de zoon die een turbulent leven te wachten staat, dat hij nochtans op indrukwekkende wijze weet te voltooien.
        Het nieuwe gezin verhuist in 1916 naar de niet minder voorname Tiergartenstrasse 2b. Het zal Jacques van Dams laatste woonadres zijn.

overlijden van Henriette van Dam en van Jacques van Dam

In het Algemeen Handelsblad van 5 september 1902 wordt het overlijden van Henriette van Dam gemeld.
Zij was pas 46 jaar oud.
Van het overlijden van Jacques van Dam, in 1922, kwam op 29 november een advertentie in de NRC te staan.
Foto's Delpher

Zeppelin
Waar is intussen zijn eerste zoon Arthur uit zijn eerste huwelijk gebleven?
        Arthur, twintiger ondertussen, stond helemaal klaar om zijn bejaarde vader op te volgen; hij was al volop diens steun en toeverlaat. Maar hem overkwam “een vreeselijk ongeluk”, waarover niet alleen “verschillende Berlijnsche bladen”, maar ook Nederlandse kranten uitvoerig berichtten.
        Het “ontzettend ongeluk” gebeurde op 23 februari 1911. Het carnaval was in volle gang in het Berlijnse koninklijk theater Kroll. “De uitbundigste vroolijkheid klaterde door de zaal’, zoals Hepkema’s Courant, het nieuwsblad van Friesland, schreef. Een van de attracties op het grote toneel van deze schouwburg was een Zeppelin-luchtschip, een ballon van drie meter lengte, met daaronder een gondel waarin voor twee mensen plaats was.
        De Zeppelin hing aan sterke touwen, die heen en weer werd getrokken. “Plotseling doortrilde een angstkreet het heele gebouw.” De ballon was van acht meter hoogte naar beneden gestort, doordat de touwen braken. De twee inzittenden kwamen er goed van af, maar naast de gondel werd “een jongmensch met verbrijzelden schedel” aangetroffen: Arthur van Dam.
         Hij was als een van de eersten toegesneld om de gevallenen te helpen. Maar er viel een zware ijzeren staaf van 25 kilo na, en die balk viel op zijn hoofd. Tijdens het vervoer naar het ziekenhuis stierf de 25-jarige Arthur. Volgens de Dordrechtsche Courant (DC) van 25 februari wekte zijn dood “diep medegevoel in de gansche Hollandsche kolonie” in Berlijn op. De “treurmare trof ons Nederlanders te Berlijn”, meldde de correspondent van het Algemeen Handelsblad (AH).
        In korte necrologieën werd Arthur beschreven als zoon “van den zeer bekenden” en “zwaar getroffen Nederlandschen antiquair” Jacques, die hierdoor ineens zijn opvolger kwijt was. Arthur was “een sterke steun” in “de groote, bloeiende zaak” van zijn “grijzen vader”, aldus het AH, hij was alleszins voorbestemd hem op te volgen. “Hij zelf mocht zich reeds in een groot aanzien verheugen in den kring van zijn beroepsgenooten”, wist de DC.
        Arthur werd op Weissensee begraven, bij zijn moeder.

berichten die werden gewijd aan het ongeluk dat Arthur van Dam doodde

Twee van de meerdere berichten die werden gewijd aan het ongeluk dat Arthur van Dam doodde,
in het Nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië (28 maart 1911) en het Algemeen Handelsblad (24 februari 1911).
Foto's Delpher

Gerenommeerd
Jacques van Dam leefde daarna nog elf jaar. Hij stierf op 21 november 1922, op 69-jarige leeftijd. In de NRC van 29 november kwam een overlijdensadvertentie te staan, ondertekend door Meta van Dam en Hendrik. In de Nieuwe Tilburgsche Courant van de dag ervoor werden enkele regels aan de oud-Dordtenaar gewijd, zo gerenommeerd was hij kennelijk inmiddels geworden in het voormalige vaderland.
         Gememoreerd wordt dat de “bekende kunsthandelaar” als knaap met 19 Gröszen naar Berlijn vertrok, en daar beheerder werd van de Duitse markt voor porselein. “Hij was een der leiders der Hollandsche handelskringen.”
        Het RKD veronderstelt dat Meta de zaak van wijlen haar man “een tijdlang” heeft voortgezet. “We weten niet vanaf wanneer dat precies geweest is. Wel weten we dat het archief niet verder gaat dan 1933”, noteert Lidy Visser, de archivaris van het RKD.
         Op dit punt aanbeland, kan toegelicht worden wat nu de rol van het RKD in deze is geweest. De instantie ontving in september 1994 een brief van de Haagse kunsthandelaar Hans M. Cramer. Hij bewaarde al “sedert Wereldoorlog II” in zijn kelder een kist, schreef hij, met zakelijke gegevens over de kunsthandel van Jacques van Dam. Tientallen jaren heeft Cramer niet meer naar deze kist omgekeken. Is dit archief niet beter op zijn plaats bij het RKD, of moet het worden vernietigd?
         Het archief werd eerst door gammadoorstraling ontsmet, en daarna stond het lange jaren “goed ingepakt in vijf kleine witte verhuisdozen” op twee planken in het depot. Pas eind september 2011 deed zich de gelegenheid voor de inhoud schoon te maken, en de stukken te bekijken en inventariseren.
        Hierover nu gaat het artikel van Lidy Visser. Ze beschrijft wat zich in het archief bevindt. Het varieert van tabellarische gegevens over aan- en verkopen, cahiers over de voorraad in de periode 1916-1930, grootboeken uit de jaren 1887 tot 1907 en 1913 tot 1914 tot kasboeken en bankboekjes.
        Meer onderzoek is nodig, vindt ze, om een beter en minder fragmentarisch beeld te kunnen schetsen van het (beroeps)leven van Jacques van Dam. En: “Het is zeker jammer dat we geen tweede kist hebben met daarin de ontbrekende bedrijfsboeken en correspondentie met klanten van de firma.” Maar “een waardevolle bron” kan het onvolledige archief niettemin zijn voor musea waaraan Van Dam heeft verkocht, of voor onderzoekers.

Rechtenstudent
Meta van Dam-Cohen vluchtte volgens het RKD in 1938 naar Nederland, evenals de heer Cramer. Haar zoon Hendrik, rechtenstudent in Heidelberg, München en Berlijn, was jaren eerder, in april 1933, al naar Zwitserland getrokken. In Basel promoveerde hij in 1934 in de rechtswetenschap. Hij verhuisde naar Nederland om er te werken als correspondent van de Basler Nachrichten. In 1940 vluchtte hij opnieuw, nu naar Engeland, waar hij werd geïnterneerd.
        Waar zijn moeder Meta de oorlogsjaren ondergronds heeft doorgebracht, is niet bekend. Maar ze heeft de gruwelen van het nazisme overleefd. Meta overleed in 1957 in Essen.
        Voor andere familieleden liep de oorlog ronduit wreedaardig af. Sara van Dam bijvoorbeeld, de dochter uit het tweede huwelijk van Abram en Hanna, is om het leven gebracht in Sobibor, op 5 maart 1943. Zij was 77 en woonde op het laatst in de Vijverhofstraat 55a in Rotterdam.
        Haar broer Philippus, die als vertegenwoordiger had gewerkt vanuit de De Perponcherstraat 25d in Den Haag en 75 jaar oud was, stierf in Auschwitz, op 15 december 1942. Philippus was gehuwd; volgens de website Joods Monument.nl heeft zowel zijn vrouw als zijn kind de oorlog overleefd.
        De echtgenoot van Jansje van Dam daarentegen, Mozes Zwanenburg (Rotterdam, 1863), overleed in de oorlog, 78 jaar, in Rotterdam op 3 januari 1942. Jansje zelf, een zus dus van Sara en Philippus en een halfbroer van de Berlijnse Jacques, was eerder al gestorven, ook in Rotterdam, op 21 december 1935.
        Aan de andere zijde van de familie Van Dam – bij de Cohens, via Meta verbonden met Jacques – betekende de oorlog ook het einde van verschillende levens. Ella Meyer-Cohen (Bremen, 1878), de ene zus van Meta, samen met haar andere zus Pauline Cohen (Bremen, 1876) op 18 november 1941 vanuit beider woonplaats Bremen gedeporteerd naar het getto van Minsk en werden daar ter dood gebracht op 28 juli 1942 – tijdens een massaslachting die er die dag en nacht plaatshad.
        De Holocaust drong diep door in het geslacht van Dam: ook meerdere kinderen van Jansje’s kinderen bijvoorbeeld, haar kleinkinderen dus, stierven de gasdood in concentratiekampen.

Hendrik George van Dam

Hendrik George van Dam, de pleitbezorger
van de naoorlogse joden in Duitsland.
Foto Archiv Jüdische Allgemeine

Ongebroken
Maar volledig vernietigd kregen de nazi’s het geslacht Van Dam niet. Hendrik George van Dam, de weggevluchte Duitse jurist, is er het aansprekendste bewijs van dat de Van Dammen zich weer wisten op te richten, en te prolongeren. Hij, zo’n schaarse Duitse Holocaust-overlevende, vestigde zich, klaarblijkelijk ongebroken, weer in uitgerekend het land dat hem had willen afschaffen, en ging aan de slag. Wijdverbreid was in die tijd de veronderstelling dat geen enkele jood zich na de oorlog nog in Duitsland zou durven vestigen, maar Hendrik van Dam deed het tegendeel, als een der eersten.
        Van Dam wist zich maatschappelijk uitstekend te weren. Ongetwijfeld ingegeven door zijn beroep, hielp hij tot 1951 mee de rechterlijke organisatie in Oldenburg weder op te bouwen. Maar hij vergat intussen zijn joodse afkomst niet.
        Van 1946 tot 1950 bekleedde hij in Noord-Duitsland een leidende positie bij de hulporganisatie Jewish Relief Unit. En van 1950 tot aan zijn dood op 28 maart 1973 werkte hij in Frankfurt am Main als secretaris-generaal van de Zentralrats der Juden in Deutschland, bij uitstek de instantie die zich (nog altijd) standvastig inzet voor de Duitse joden, tegenwoordig vanuit Berlijn.
        Van opgejaagde verschoppeling wist Hendrik van Dam, de late zoon van ex-Dordtenaar Jacques A. van Dam, zich op te werken tot een achtenswaardige representant, tot boegbeeld van de gedecimeerde Duits-joods gemeenschap. Het is een metamorfose die bewondering afdwingt, en die door de Bondsrepubliek zelf is erkend met het Großen Bundesverdienstkreuz.

[Met medewerking van Erica van Dooremalen en Sandra van Zandbergen-van Dijk]


< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'