Het voorbije joodse dordrecht

Vera Simons: het enige kind van
een vermoorde Dordtse moeder
* Vera’s eigen verhaal


Vera de Jong-Simons

Vera de Jong-Simons gaf als nabestaande een oral history-interview aan
prof. Leijdesdorff. De foto toont haar tijdens een vrolijk moment.
Foto Website Getuigenverhalen.nl

Vera Margaretha Simons is het enige kind dat de Dordtse Cato Ilse van den Bergh krijgt met de Amsterdamse Salomon Elias Simons. De geboorte heeft plaats in Amsterdam, op 25 november 1939. Een jaar eerder waren haar ouders in die stad getrouwd.
        Vera is alleen – en zal dat blijven. Ze heeft haar ouders bovendien slechts kort mogen meemaken: Cato en Salomon zijn tijdens de Holocaust tegelijk vermoord in Sobibor, op 23 april 1943. Haar moeder, geboren in Dordrecht op 27 februari 1908, is 35 jaar oud geworden. Haar vader, geboren in Amsterdam op 28 juni 1901 en antiquair en koopman in tapijten van beroep, is niet ouder dan 41 jaar geworden.
        Vera zelf is, voordat ze drie jaar oud was, ondergebracht bij een onderduikfamilie. Haar ouders ‘gaven haar weg’ aan verre familie. Door een Amsterdamse oom van haar vader die gemengd gehuwd was, werd Vera ondergebracht bij de streng katholieke zus van zijn vrouw in Maastricht – en zo overleeft Vera de Holocaust. Vera heeft “hele goede herinneringen aan deze onderduikperiode”, vertelt ze later in een interview.
        In datzelfde interview – afgenomen voor het project ‘Long shadow of Sobibor’ van de historicus en (emeritus en wijlen) hoogleraar prof. dr. Selma Leydesdorff – vertelt Vera dat ze na de oorlog is gedoopt en “nog weer later geheel onverwacht” naar de zus van haar oorlogspleegmoeder en de oom van haar vader wordt gebracht. “Ze is dan ongeveer zes jaar en er wordt haar niets uitgelegd.
        Vera belandt vervolgens als 14-jarige, zeer tegen haar zin, in Australië. Op haar 20ste keert ze terug naar Amsterdam, waar ze haar latere echtgenoot Jonny de Jong (roepnaam: John) ontmoet. Ze krijgen twee kinderen en verhuizen naar Brussel. In 2009 vertegenwoordigt Vera in München als mede-aanklager haar vermoorde ouders, in een proces tegen John Demjanjuk, de beul van Sobibor.
        In dit verhaal: het turbulente leven en de veerkracht van Vera de Jong-Simons.

Salomon Simons en Cato van den Bergh trouwden op 25 augustus 1938 in Amsterdam

Salomon en Cato trouwden op 25 augustus 1938 in Amsterdam.
Foto Privébezit


steen in de zogenoemde Gedenklaan van Sobibor

Op een steen in de zogenoemde Gedenklaan van Sobibor
heeft Vera een bordje laten monteren dat herinnert aan haar ouders,
haar grootmoeder en haar tante.
Foto Stichting Sobibor

Gedenklaan
In het voormalige nazi-vernietigingskamp Sobibor, in Oost-Polen gelegen nabij het dorp Sobibór, is een zogenoemde Gedenklaan. Deze bestaat uit bomen, met aan de voet ruim 400 gedenkstenen waarop de namen staan van vooral Nederlandse slachtoffers. Vera de Jong is er ook geweest en heeft toen op zo’n steen een zwart bordje aangebracht, met deze witte tekst: “Voor mijn ouders, mijn grootmoeder en mijn tante”. Dezen zijn allen hier vermoord, in Sobibor. Onderaan staan de naam van Vera zelf, als degene die voor het monumentje heeft gezorgd.
        Verderop in Polen, in het zuiden, ligt Auschwitz (Oświęcim). In het concentratiekamp daar zijn andere familieleden van Vera vermoord: haar Dordtse grootouders ofwel de ouders van haar moeder Cato. Dit zijn Joseph van den Bergh (Dordrecht, 23 mei 1880) en Margaretha (‘Grete’) Goldschmidt (Dortmund, 8 september 1882). Zij zijn in dit Auschwitz op 7 december 1942 tegelijk vergast; hij is 62 geworden, zij 60. Op deze Dordtse Stolpersteine-website staat een compleet verhaal over deze familie van Vera, nummer 39.
        Het was op 22 november 1929 dat Vera’s moeder Cato vanuit Dordrecht in Amsterdam ging wonen. Ze had geen beroep, staat op haar persoonskaart in het Amsterdamse Stadsarchief. Ze was 21 jaar oud. Ze verbleef op verschillende adressen voordat ze op 1 september 1938 terechtkwam in de Roerstraat, op nummer 75 I. Hier ging ze samenwonen met Salomon Elias, de man met wie ze een week tevoren was getrouwd, op 25 augustus 1938.
        Een halfjaar eerder hadden zij zich verloofd, zo maakten ze, “in plaats van kaarten”, bekend via het Algemeen Handelsblad van 29 maart 1938. Toen waren hun adressen blijkens deze aankondiging nog anders. Genoemd worden de Wouwermanstraat 30 boven en Rokin 18.

Salomon en Cato Simons met hun baby Vera

Salomon en Cato Simons met hun baby Vera.
Foto Website Joods Monument


Ilse en Salomon Elias zijn verloofd

In het ‘Algemeen Handelsblad’ van 29 maart deelden Ilse en Salomon Elias mee dat zij verloofd zijn.
Foto Website Joods Monument

Baby
Ruim een jaar na het huwelijk bevalt Cato van het eerste (en enige) kind: Vera. Zij werd geboren op 25 november 1939. Nog geen krap halfjaar later breekt in Nederland de oorlog uit, op 10 mei 1940. Vera is een baby van vijf maanden.
        Drie jaar later raakt Vera haar ouders kwijt. Salomon en Cato worden, volgens hun Amsterdamse archiefkaarten, na elkaar gedeporteerd, op respectievelijk 11 en 12 juli 1943. Ze gaan naar Duitsland, staat ook op die kaarten, maar deze administratieve gegevens kloppen niet. Salomon en Cato sterven in het Poolse vernietigingskamp Sobibor, op een en dezelfde dag: 23 april 1943, meerdere weken eerder dus al.
        Zelf zegt Vera dat haar ouders “en ook verdere familie” vóórdat zij vanuit Kamp Westerbork vertrokken, eerst nog in Kamp Vught hebben vastgezeten. “En mijn overgrootvader, de grootvader van mijn moeder, is als oudste Dordtenaar opgepakt en in Westerbork overleden.”
        En Vera, hun enige kind? Waar is zij toen toch gebleven?
        Op 15 augustus 1945 schrijft Jac. Duits, voorzitter van de afdeling Dordrecht van de Joodsche Coördinatie Commissie (JCC), vanuit het secretariaat aan de Wijnstraat 128 een brief naar het bestuur van de Joodsche Gemeente in Maastricht. Duits meldt dat een tante van Vera, mevrouw L. van den Bergh, familie van Cato dus, een brief heeft gestuurd naar het adres Tongerseweg 70 in Maastricht, doch hierop heeft zij “geen antwoord ontvangen”.
        Daarom vraagt Duits nu aan het bestuur: “Zoudt U zoo beleefd willen zijn en eens onderzoeken of dit kind zich nog op genoemd adres bevindt en dit aan de commissie berichten”.
        Op 27 augustus krijgt Jac. Duits antwoord van Isaak Tugendhaft, waarnemend voorzitter van het Comité voor Israëlitische Belangen (CIB), dat zich net als het Centraal Registratiebureau bezighield met de registratie van opduikende joden.
        Tugendhaft schrijft dat het CIB al verschillende keren vergeefs langs was geweest bij een zekere familie Paulissen. Op de ochtend van de 27ste trof men de familie dan eindelijk thuis. Tugendhaft kan melden dat de familie wel een brief heeft ontvangen, “doch niet te hebben geantwoord, daar zij vrezen, het kind te moeten afgeven”. In de PS voegde Tugendhaft toe: “Weet u, dat het kind katholiek is geworden? Ze lijkt ons trouwens zeer goed ondergebracht bij de familie Paulissen.”

brief die Jac. Duits, voorzitter van de Joodsche Coördinatie Commissie in Dordrecht, op 15 augustus 1945 schreef over Vera

De brief die Jac. Duits, voorzitter van de Joodsche Coördinatie Commissie in Dordrecht,
op 15 augustus 1945 schreef over Vera. Waar bevindt het kind zich? wil hij weten.
Foto Archief Website Stolpersteine


Vera als jong meisje

Vera als jong meisje. Ze is ondergebracht bij een pleeggezin in Maastricht
en heeft het daar erg naar haar zin. Na de oorlog wordt ze onverwacht
naar Amsterdam gebracht.
Foto Website ‘Joods Monument’/Privécollectie

Interview
Vera heeft in oktober 2010 voor het project ‘Long shadow of Sobibor’, een zogenoemd ‘nabestaanden-interview gegeven aan professor dr. Selma Leydesdorff van de Universiteit van Amsterdam, een historica die inmiddels met emeritaat is. Wat Vera haar heeft verteld, is na te lezen op de website ‘Getuigenverhalen.nl’. Zelf meldt ze aan de redactie van deze Stolpersteinesite dat ze het interview aan Leydesdorff “onder druk” heeft gegeven. [Leydesdorff is 6 oktober 2025 op 75-jarige leeftijd in Amsterdam overleden.]
        Als de oorlog op 10 mei 1940 uitbreekt in Nederland, is Vera krap zes maanden oud. Als ze wat ouder is – 2,5 tot 3 jaar – wordt ze ondergebracht bij een pleeggezin in Maastricht, de familie Paulissen: een Amsterdamse oom van haar vader is gemengd gehuwd en Vera kan terecht bij de schoonzus van de oom. Volgens Leydesdorff heeft Vera “hele goede, warme herinneringen” aan deze Limburgse onderduikperiode.
        Ze had het “erg naar haar zin”. Ze werd gedoopt en herinnert zich haar witte jurk en een groot feest. Leydesdorff: “Ze weet niet beter dan dat ze katholiek is en dat dit haar eigen gezin is. Ze speelt buiten en gaat naar school. Als er in het katholieke pleeggezin een zoontje wordt geboren, is het voor Vera alsof zij een broertje krijgt. Dit is haar eerste herinnering die ze heeft. Ze heeft een fijne tijd in het pleeggezin, dat bestaat uit drie broers en een zus. Ze beschouwt het gezin als haar eigen familie.”
        Na de oorlog wordt Vera katholiek gedoopt en kort daana “geheel onverwacht” weggehaald en naar de zus van haar Maastrichtse oorlogspleegmoeder in Amsterdam gebracht – die getrouwd is met een joodse man, de oom van haar vader. Nu wordt de antiquair Max Mossel haar tweede pleegvader. Vera, die nu Vera Mossel gaat heten, is inmiddels zes jaar oud. Er breekt nu “een onprettige tijd” aan, meldt Leydesdorff: Vera hecht zich aan haar pleegvader; hij nam haar overal mee naar toe. Maar zij kan volstrekt niet opschieten met haar pleegmoeder alias de voogdes; ze heeft een hekel aan haar.


Prof. Selma Leydesdorff

Prof. Selma Leydesdorff, die Vera uitgebreid interviewde over haar oorlogsherinneringen, is in oktober 2025 overleden.
Foto Uitgeverij Prometheus

Bestolen
Voor Vera, schrijft Leydesdorff op gezag van Vera, is het nu de tweede keer dat zij is “weggerukt van haar familie”. De eerste keer beleefde ze het onbewust; ze was nog heel klein. Nu beleeft ze het “heel bewust”. Ook verandert haar achternaam weer.
        Als in het huis ook nog een neef komt, “ontspint zich een liefdesrelatie tussen de neef en Vera’s voogdes”, mevrouw Mossel. In 1951 overlijdt voogd Max. De voogdes hertrouwt daarop met de neef en samen met Vera emigreren ze gedrieën naar Australië. Eerder heeft Vera al ontdekt, vlak voor haar twaalfde verjaardag in datzelfde jaar 1951, dat ze joods is en dat ze geen ouders meer heeft: noch haar oorlogspleegouders, noch haar voogden zijn haar echte ouders, weet zij nu.
        Na een jaar of zeven keert Vera terug naar Nederland, ze is nu 20. Ze is er als jong volwassene achter gekomen dat haar voogdes zonder haar medeweten, onroerend goed van Vera onderhands heeft verkocht. Vera voelt zich bestolen, schrijft Leydesdorff, maar staakt al gauw de zoektocht naar hoe de voogdes een deel van de erfenis heeft ontvreemd.
        In 1961, op 29 juni, trouwt Vera in Amsterdam met Jonny de Jong, roepnaam John, die is geboren in Waalwijk op 5 mei 1935. Drie maanden eerder, op 18 maart, hadden zij zich al verloofd. Van Vera stond als woonadres genoemd: Beethovenstraat 91 I, van haar aanstaande echtgenoot: Amstelveenseweg 1006. Na hun huwelijk, dat plaatshad in de synagoge aan de Jac. Obrechtstraat, gingen zij beiden oorspronkelijk wonen in de Beethovenstraat, op nummer 91.
        In Amsterdam nog worden hun beide kinderen geboren, Carla Jesica en Jacqueline de Jong. Beide dochters zijn getrouwd – en inmiddels gescheiden, Carla van Raphael Raffi Zippel en Jacqueline van Jean Pierre Cohen. Zelf is Vera samen met haar man in 1973 naar Brussel verhuisd, hun dochters waren toen 11 en 9 jaar.
        Tegen Leydesdorff zei Vera over de geboorte van haar kinderen: “Het gemis van haar (Vera’s) moeder is groot: vooral op belangrijke momenten als de geboorte van haar kinderen. Op vele momenten en bij speciale gelegenheden vraagt ze zich regelmatig af wat haar ouders zouden hebben gedaan.” Leydesdorff zelf schrijft afsluitend: “Vera is nu niet langer alleen, maar ze is zo ontzettend verloren geraakt en zo vreselijk gekwetst, dat ze het nu haast niet kan geloven. Wanneer ze erover vertelt, schrikt ze zelf.”

Proces
Vera heeft na de oorlog niet gezwegen over de misdaden van de nazi’s, in tegendeel. Ze blijft schijnbaar onvermoeid en met veerkracht vertellen – én aan de kaak stellen – wat de nazi’s haar en haar familie hebben aangedaan.
        Ze heeft bijvoorbeeld dat uitgebreide oral history interview aan Selma Leydesdorff gegeven. En onder veel meer is zij is als enige Nebenklägerin (mede-aanklaagster) uit België op 30 november 2009 in München aanwezig geweest tijdens het geruchtmakende proces tegen de beul en bewaker van Sobibor, de beruchte Oekraïner John Demjanjuk (Kiev, 3 april 1920). Deze is op 12 mei 2011 veroordeeld tot vijf jaar cel en al op 17 maart 2012 overleden, in Bad Feilnbach.
        Vera vertelde de Belgische krant De Standaard nadien: “Dit proces bijwonen was het enige wat ik nog kon doen voor mijn ouders. En dus moest ik hier zijn.” In Het Parool, dat ook verslag deed van de zittingen, werd bericht dat Vera “aanvankelijk geen contact mocht hebben met overlevende familieleden”, en dat zij tot haar achttiende “niet wist dat ik joods was”.
        Ze weet zich ook niet meer goed te herinneren wanneer ze eigenlijk heeft gehoord dat haar ouders in Sobibor zijn vermoord. Leydesdorff: “Herinneringen aan de oorlog heeft ze altijd ver van zich weggehouden. Te pijnlijk.”
        Toch heeft Vera de moed op kunnen brengen om naar München te gaan. Dat op zich was hoogst opmerkelijk, want zoals is te lezen op de Duitse website nebenklage sobibor, was het “das erste Mal in ihrem leben überhaupt in Deutschland. Es war schwer, aber es musste sein”, zei ze. Tegenover de redactie van de website Stolpersteine vult ze aan: “Ik ben naar München gegaan, omdat de advocaat die mij was toegewezen, vertelde dat het heel belangrijk was als de medeaanklagers ter plekke aanwezig waren. Zijn betrokkenheid en ook die van de andere advocaten heeft bij mij de doorslag gegeven.”
        Op de website van de Stichting Sobibor zegt Vera wat haar drijfveer was: dat ze zich tegenover haar omgebracht ouders en familie verplicht voelde “om een van de daders alsnog berecht te zien worden”. Ze vond het belangrijk dat zoveel mogelijk mede-aanklagers, zoals zij, “ter plekke zijn om deze zaak zo breed mogelijk wereldkundig te maken”. En voor haar persoonlijk speelde mee dat “ik mijn hele leven mijn ouders moet missen met alle consequenties van dien”. En er was “het besef van de onmenselijke wijze waarop mijn ouders, mijn grootmoeder en mijn tante zijn omgebracht.”

Amsterdamse persoonskaart van Cato van den Bergh

De Amsterdamse persoonskaarten van Vera’s ouders, Cato van den Bergh en Salomo Elias Simons,
laten bovenaan zien dat zij zijn omgebracht in Sobibor, beiden op 23 april 1943.
Foto’s Stadsarchief Amsterdam

Amsterdamse persoonskaart van Salomo Elias Simons

Requisitoir
Het kernachtige requisitoir dat Vera hield tijdens het proces, is terug te vinden via het internet, in het Engels. Onvertaald wordt het hier geciteerd:
        “Being the daughter of Salomon Simons and Cato Simons-van den Bergh, having been chased for months and having been imprisoned in various camps and murdered in Sobibor on arrival after a 3-day journey on 23rd April 1943, I have and will suffer all my life.
        “Not having had my parents nor any other family and having the knowledge of what my parents went through, gives me sleepless nights. I am not the only one to suffer from this great loss, also my husband, my children and even my grandchildren are concerned.
        “Last but not least I want to mention the great emotional shock and grief to my rescuers and their children and to myself, when after the war I was suddenly taken away to live with strange people. I am here to represent the silenced voices of my parents, my grandmother and my aunt and ask although late but never too late that the court will pronounce justice to all victims murdered in Sobibor.”

***

Anno 2025 leeft de echtgenoot van Vera, Jonny de Jong, niet meer. Hij is overleden op 9 oktober 2021.
        Tegen Leydesdorff vertelde Vera dat haar man en zij op een bepaald moment lid zijn geworden van de joodse gemeente en dat ze begin jaren zestig trouwen met een joodse huwelijksceremonie, de choepa. “Voor de katholiek opgevoede Vera is alles nieuw. Ze komt in contact met andere joodse gezinnen en oriënteert zich steeds meer op de joodse godsdienst. Ze voelt een toenemende behoefte om de orthodox joodse traditie door te geven aan haar kinderen. Later verhuist het gezin naar Brussel” – en daar gaan hun kinderen naar de joodse school.

Vera en John zijn op 18 maart 1961 verloofd


Met deze twee kleine advertenties laten Vera en John
in 1961 weten zij op 18 maart 1961 verloofd zijn.
Enkele maanden later, op 29 juni 1961,
melden zij dat gaan trouwen. De verloving stond in
‘Het Parool’ van 24.3.1961, de choepa werd aangekondigd in het Nieuw Israëlitisch Weekblad van 23.6.1961.
Foto’s NIW en Centraal Bureau voor Genealogie (CBG)

choepa van Vera en John werd aangekondigd op 23 juni 1961

Vera’s eigen verhaal

Begin oktober 2025 stuurde Vera de redactie van deze Stolpersteine-website een verhaal van twee pagina’s toe. Ze meldde dat zij daarin “met veel moeite had opgeschreven hoe mijn leven tijdens en na de oorlog is verlopen”.
        Haar bijdrage wordt hier in extenso geplaatst, als aanvulling op bovenstaand artikel, maar vooral ook omdat zo’n persoonlijk en ontroerend relaas is.
        “Ik weet niet precies hoe oud ik was toen ik bij de familie Paulissen ging onderduiken. Misschien rond de zomer van 1942 (ruim 2½ jaar oud). Van deze periode weet ik niets. Ook niet dat ik een dochter werd met een grotere zus en twee broers.
        Op een gegeven moment was het papa en mama en speelde ik buiten met de andere kinderen. Het schijnt dat mijn “moeder” mij een kort riedeltje had geleerd waarmee ik moest antwoorden op de vraag wie ik was. “Ik ben Vera Paulissen, ik ben 2½ jaar en ik woon op de Tongerseweg nr. 70”.
        Toen zij hoopte dat ik dat zou opdreunen, liet zij mij voor de deur in het zonnetje naast de box spelen, waar mijn broer Ton in zat. Zelf stond zij in de gang met het oor tegen de deur te luisteren en volgde zo de eerste ‘voorstelling’ die plaatsvond, met een in de buurt wonende vrouw. “Dag kinneke wie bist diech?” En ik: “Ik ben Vera Paulissen” etc. Mijn moeder haalde opgelucht adem en vertrouwde dat het verder goed zou gaan.
        Wat ik heel duidelijk weet, is de geboorte in 1943 van mijn broer Wil. Het was een thuisbevalling en ik mocht als enige thuisblijven. Het resultaat toen de anderen weer naar huis kwamen, was Wil, míjn baby, heel belangrijk voor mij en dat was zo de hele oorlog. Er waren nu vijf kinderen en ik was nummer drie in leeftijd.
        Enkele duidelijke herinneringen.
        Ik ging op een gegeven moment uit logeren. Ik heb geen idee hoe lang. Ik ging logeren bij tante Clara Engwirda. Zij was een schoonzuster van mijn nieuwe moeder. Ze had 1 zoontje, iets jonger dan ik. Ik heb een goede herinnering aan deze logeerpartij. Het werd zo verteld dat ík mocht logeren, de anderen niet.
        Regelmatig werden wij ’s nachts met haast wakker gemaakt (maar ook overdag). Bij alarm schoten wij een trainingspakje over onze pyjama aan, wat naast ons bed lag. Bij het eerste alarm kropen wij onder de trap in de kelderruimte. Bij aanblijvend alarm moesten wij met nog een deken om rennen naar de schuilkelder in de Philipsfabriek aan de overkant van de straat. Daar waren dan meerdere mensen en kinderen.
        Mijn moeder naaide en maakte poppen, die zij verkocht om bij te verdienen. Ik weet heel goed hoe fijn ik het vond om bij haar te mogen blijven om te helpen. Helpen was de ‘gevallen’ spelden oprapen.
        Wij hadden geen luxe, maar ik kan mij niet herinneren dat ik honger heb gehad. Ook werden er regelmatig nieuwe kleren voor mij gemaakt, waar ik heel blij en trots mee was.
        Iedere verjaardag was een feest. De jarige moest boven blijven, totdat de rest van de familie onderaan de trap ‘Lang zal ze leven’ begon te zingen. Dan mocht je naar beneden komen en was er voor de jarige een mooie, eigengemaakte taart (heel bijzonder in die tijd).
        Eén keer per week werd de wastobbe op de tafel in de huiskamer gezet. Deze kamer was dan van tevoren warmgemaakt. In de tobbe werd warm water gedaan en achter elkaar, om de beurt, werden wij dan ik snel tempo in de tobbe gewassen. Erg warm moet het niet geweest zijn, want wij werden daarna goed afgedroogd.
        Ook gingen wij wandelen naar de Maas, waar wij leerden zwemmen. Schoolslag, hand onder kin.
        Zondags gingen wij naar de kerk. Na de maaltijd werd er gebeden.
        Ik heb jammer genoeg geen vragen gesteld. Tot na het Demjanjuk-proces in München, waaraan ik als mede-aanklager heb deelgenomen, wilde ik niet aan de oorlog denken en er ook niet over horen (weggeduwd).
        Wat ik wel heb gevraagd: Waarom ik uit mocht logeren en alleen ik? Antwoord: Gevaar!! En ik moest even weg.
        Een groot feest met een hele mooie, nieuwe jurk, ik was het feestvarken. Waarom? Dat wist ik ook pas veel later. De oorlog was afgelopen in Maastricht en toen heb ik communie gedaan. Dit werd gedaan, omdat, mochten mijn ouders de oorlog niet hebben overleefd, ik dan bij mijn familie in Maastricht kon blijven. Helaas heeft dit niet geholpen.
        Op een zekere dag in november werd ik weggehaald. Zomaar. Een hele koude akelige reis minstens een hele dag en ik kwam in Amsterdam terecht. Ik kwam te wonen in een heel groot huis (op het Rokin). Geen kinderen, helemaal alleen bij vreemde mensen. Hier woonde een oom van mijn vader (Simons), die de oorlog had overleefd. Hij was getrouwd met de zuster van mijn Maastrichtse moeder. Tegen deze vreemde mensen werd ik gedwongen om papa en mama te zeggen. Mijn Maastrichtse ouders werden tante Annie en oom Sjeng. (Dit moest). Dit moet vreselijk voor mij zijn geweest, want tot de dag van vandaag doet dit iets bij mij.
        Na de oorlog in Amsterdam begon weer een ander leven. Ik was net 6 jaar geworden. Ik ging in Amsterdam naar school en heette nu Vera Mossel. De derde achternaam.
        Dat ik wees was en een eigen achternaam had en dat ik joods was, wist ik niet. Mijn tweede pleegvader Max Mossel was buitengewoon voor mij. Hij was antiquair en nam mij overal mee naar toe. Ik heb veel van hem geleerd. Helaas was hij de laatste jaren van zijn leven vaak ziek en is hij in 1951 net voor mijn 12de verjaardag overleden.
        Weer een nieuw leven. Mijn zogenaamde 3de moeder werd toen mijn voogd. Van dit alles wist ik niets. Deze vrouw was de heks in mijn leven. Terug naar Maastricht? Geen sprake van, behalve in de vakanties. Vaak heb ik gevraagd of ik naar het weeshuis mocht, maar ook dat werd geweigerd. In 1953 emigreerde mijn voogdes met haar nieuwe, veel jongere echtgenoot naar Brisbane in Australië. Deze nieuwe echtgenoot woonde na de oorlog ook bij ons op het Rokin. Natuurlijk wilde ik niet mee naar Australië. De toeziend voogd, mijn Maastrichtse papa, had niets te vertellen en kon niet verhinderen dat ik mee moest naar Brisbane. Mij is toen mijn eigen naam verteld en heette ik Vera Simons.
        Toen ik 19 was, kreeg ik permissie om met 2 vriendinnen naar Nieuw-Zeeland te gaan en met 20 jaar naar Nederland. Ik ben meteen naar Maastricht gegaan, maar om weer papa en mama te zeggen, zoals mij gevraagd was, kon ik niet meer. Toch bleef ik hun dochter en mijn kinderen hun kleinkinderen. De familieband is gelukkig heel sterk tot de dag van vandaag.
        Ter afsluiting.
        Ik heb het geluk gehad dat ik in de oorlog gered ben geweest door een zeer bijzondere familie. Niet alleen de moed die zij hebben gehad om mij in de familie op te nemen, met gevaar voor het hele gezin, maar ook de zorg en de liefde die zij mij hebben gegeven.
        Dat de band sterk is, bewijst het volgende. Mijn broer woont in het zuiden van Frankrijk. Twee van mijn kleinkinderen zijn daar geboren en opgegroeid. In het zonnige zuiden zagen wij elkaar regelmatig. Er werd mij eens gevraagd naar mijn familie, waarop ik antwoordde: “Ik heb geen familie.”
        Toen zei mijn kleindochter die erbij stond: “Maar je hebt Ton toch.”






< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'