Het voorbije joodse dordrecht
Joodse Henna Andries uit Dordrecht
kreeg in de oorlog valse voorouders
* Annette Evertzen ontdekt identiteit van een geredde joodse vrouw
Pure wanhoop moet ze hebben gedreven.
Vele honderden joden bezochten in 1942 en 1943 het toenmalige Gemeentearchief in Amsterdam, nu Stadsarchief, vurig hopend een niet-joodse voorouder te vinden. Als iemand namelijk met originele stukken kon aantonen dat hij of zij afstamde van een protestantse of rooms-katholieke voorouder, had diegene grote kans vrijgesteld te worden van deportatie. Zo’n document kon transport naar een concentratiekamp voorkomen.
Het stamboomonderzoek dat joden in het archief ondernamen, “had zelden het gehoopte succes”, stelde oud-gemeentearchivaris W.J. van Hoboken vast in een terugblikkend artikel dat hij in 1985 publiceerde in het maandblad Amstelodadum. De oorzaak? Het kwam “oudtijds slechts sporadisch” voor dat een jood zich tot het christendom bekeerde.
Maar er waren enkele uitzonderingen. In zijn nabeschouwing noemt Van Hoboken er drie en één ervan gaat over de joodse Henna Andries uit Dordrecht. Zij, geboren in 1755 en wonend in de Vriesestraat, kreeg met terugwerkende kracht een paar rooms-katholieke ouders in Amsterdam. Zij kwam op 7 december 1755 ingeschreven te staan in het doopregister van de rooms-katholieke kerk De Toren, als dochter van Gerrit Andries en Cornelia van Santen.
De doopinschrijving, hiernaast afgebeeld, was een vervalsing, naar alle waarschijnlijkheid uitgevoerd door Christiaan Jacobus van Ledden Hulsebosch (1877-1952), een politiedeskundige, die zo’n beetje als een van de eerste Crime Scene Investigators van Nederland geldt.
Dankzij de vervalsing, die volgens Van Hoboken “technisch volmaakt” was, heeft een Amsterdams-joodse nazaat van Henna Andries de oorlog heelhuids weten te overleven. Maar noch Van Hoboken noch een hedendaagse, geraadpleegde archiefmedewerker weet wie de desbetreffende persoon is.
In dit artikel: de wonderlijke, kleine geschiedenis van hoe een Dordts-joodse vrouw eeuwen na haar dood het leven redt van een Amsterdammer.
De vervalste stamboom. De joodse Henna Andries heeft ineens rooms-katholieke ouders in Amsterdam gekregen, Gerrit Andries en Cornelia van Santen. De blauwe vlekken zijn in het doopregister gekomen door een chemisch onderzoek, dat de SS’er Ten Cate instelde om de vervalsing te bewijzen. |
Wantrouwen
Lezend over de vervalsingspraktijken van Van Ledden Hulsebosch, zou je dat ook nog gaan betwijfelen: heeft die Henna Andries eigenlijk wel bestaan? Is zij niet ook een verzinsel?
Archiefmedewerker Harmen Snel maakt echter korte metten met dit wantrouwen. Henna Andries is “wel degelijk” een bestaand persoon, en ten bewijze verwijst hij naar de Akevoth, de omvangrijke Nederlands-joodse, genealogische database. Daar doemt Henna Andries meteen op als haar naam wordt ingetikt. Zij het dat zij hier ‘Hanna’ heet. Op de website Dordtenazoeker, waarop overzichten staan van joodse families in de Drechtstreek tussen 1740 en 1940, heeft zij nóg een andere naam, Hinne, blijkbaar de naam waaronder zij voorkomt in archiefbescheiden.
Hier wordt overzichtelijkshalve ‘Henna’ gehanteerd.
Henna Andries wordt eind 1779 de echtgenote van mede-Dordtenaar Napthali Meyer. Op 20 november 1779 wordt in Dordrecht “de trouwbelofte aangeteekendt”, op 11 december worden zij in “den Egten huwelijken staat bevestigd”, aldus de website ‘Dordtenazoeker’. Henna is een dochter van Andries Abrahams en Sara Sluys; haar man een zoon van Meyer Abraham en Cornelia Levi − die wonen in de Kromme Elleboog, nu een onherkenbaar veranderde straat in de binnenstad.
Het echtpaar verhuist naar Amsterdam, waar Naphtali komt te werken als diamantslijper. Per 1 september 1813 laat Naphtali zijn familie- en voornaam veranderen, in Nephtali de Rosa. Uit de ‘Akte van Naamswijziging’ blijkt dat hij intussen samen met Henna “vier zoons en zes dochters” heeft gekregen, en dat het gezin woont in de Koestraat bij het Weesperveld, op “no. 56 Canton 1”. Die tien kinderen zijn allen nog geboren in Dordrecht, tussen 1780 en 1800.
Henna overlijdt op 5 september 1831 in Amsterdam, haar echtgenoot Nephtali vijf jaar later, op 2 november 1836, 84 jaar oud. De kinderen leven voort als leden van de familie De Rosa.
Nazi’s
Het verleden schuift op. Generaties van het geslacht De Rosa zijn onderdeel van de geschiedenis geworden als in mei 1940 de nazi’s Nederland binnenvallen. De jodenvervolging die zij in Duitsland hebben ingezet, krijgt langzaam maar zeker ook hier gestalte. Een slagschaduw trekt over de joodse bevolking.
In een poging om aan deportatie te ontkomen, bezoeken in 1942 en 1943 angstige joden het Amsterdamse archief. Ze zoeken er naar bewijzen dat hun voorouders niet tot de joodse gemeenschap behoren. Dit kan een vrijgeleide betekenen. In zijn artikel in ‘Amstelodadum’ legt Van Hoboken uit dat zo’n voorouder dan te boek moest staan als “hetzij gedoopt, hetzij als behorend tot een ander kerkgenootschap”. “Dit laatste kan veelal worden vastgesteld op grond van ondertrouwregisters van vóór 1811: daarin plegen de partijen te worden aangeduid als gereformeerd, rooms, luthers, mennoniet, remonstrant of jood, waarbij ‘gereformeerd’ moet worden verstaan als ‘lid van de staatskerk’.”
“Vele honderden” joden meldden zich daarom bij het archief, hoewel de kans op succes uiterst gering was. Joden plegen gewoonlijk niet te kiezen voor het christendom.
Het archief was in die bezettingstijd nog wel toegankelijk voor hen. Weliswaar gold er een Duits verbod voor joden om allerlei openbare gelegenheden te betreden, “voor weldenkende archivarissen (en dat waren er gelukkig vele) was dat geen beletsel om hun leeszalen” voor joden open te houden. Zij deden dat met een beroep op de wettelijke openbaarheid van de archieven.
Ook de toenmalige gemeentearchivaris van Amsterdam, mr. A. de Cosquino de Bussy, dacht er zo over, en het ging “geruime tijd goed”, totdat een NSB’er in het voorjaar van 1942 bij hem kwam protesteren: waarom zitten er joden in de leeszaal?
Om “dreigende moeilijkheden te voorkomen”, zo schrijft Van Hoboken, legde de archivaris de kwestie voor aan de “pro-Duitse, maar niet-antisemitische” burgemeester E.J. Voûte. Deze verzekerde De Bussy dat het archief geen bord ‘Verboden voor joden’ hoefde op te hangen, maar adviseerde wel om ze apart te zetten. Dit gebeurde ook. Een achterkamer op de hoofdverdieping werd met een tafel en wat stoelen ingericht tot jodenleeszaal, een zaal die weldra werd “betiteld als De Sterrenwacht”. Hier konden joodse bezoekers voortaan ongestoord onderzoek naar hun afstamming doen, geholpen door “een speciaal daarvoor vrijgemaakte archiefambtenaar”.
Henna heeft wel degelijk bestaan. Als Hanna komt zij voor in de Nederlandse-joodse genelogische databank ‘Akevoth’ |
Vervalsingen
Om joden te vrijwaren van deportatie ,werden soms documenten “doelbewust” vervalst, openbaarde Van Hoboken in 1985.
Hij beschrijft ook hoe eenvoudig dit gebeurde. “De vervalsingen werden door toedoen van belanghebbenden in onze doop- en ondertrouwregisters aangebracht, meestal buiten ons medeweten. Dat kon gemakkelijk: het ging destijds op de leeszaal nog ouderwets gemoedelijk toe, bezoekers hoefden geen tassen af te geven en konden dus ongehinderd een niet al te volumineus archiefbestand heimelijk mee naar huis nemen en het daarna weer onopvallend in de leeszaal deponeren. In zulke gevallen was zo’n register gewoon een paar dagen zoek en zodra het weer tevoorschijn kwam, konden wij wel vermoeden wat ermee was gebeurd.”
Van Hoboken geeft een voorbeeld: de vervalste doopinschrijving van Henna Andries. Die vervalsing was “technisch volmaakt”, oordeelt hij, en archiefmedewerker Harmen Snel is het ermee eens. “Bijzonder knap” noemt hij dit staaltje. Maar als die dan zo perfect was, hoe wist het archief er dan van? Ook dat kan Van Hoboken verklaren. “In dit geval wist een van ons er iets van, en kon hij de valse inschrijving aanwijzen.”
Hoe ging de vervalser te werk? Het komt erop neer dat hij Henna Andries gewoon ‘afsneed’ van haar eigen Dordtse ouders, en haar in het doopboek van de Amsterdamse rk-kerk De Toren inschreef als dochter van de Amsterdamse ouders Gerrit Andries en Cornelia van Santen, geboren op 9 december 1755. Zij heeft in hetzelfde register een (zogenaamd) broertje Petrus, precies negen maanden ouder, en een zusje Hendrina, slechts zes maanden jonger.
Dit doopboek “leende zich bij uitstek voor deze bewerking”: sommige bladzijden waren indertijd niet tot onderaan toe volgeschreven, zo ook de pagina waarop Henna kwam te staan. Dit had oorspronkelijk “een blanco ruimte aan de voet, groot genoeg voor het bijvoegen van de twee onderste inschrijvingen: allebei falsificaties.”
Ook op de website ‘Dordtenazoeker’ is Henna Andries te vinden, zij het als Hinne. Zij trouwde op 20 november 1779 in Dordrecht met Nephtali Meijer. |
De vervalsing is volgens het Stadsarchief Amsterdam hoogstwaarschijnlijk uitgevoerd door C.J. van Ledden Hulsebosch, een fameuze politiescheikundige (en vervalser). Van Ledden Hulsebosch deed grote ontdekkingen op het gebied van forensisch onderzoek. Hij werd de ‘Sherlock Holmes van Amsterdam’ genoemd. |
Camouflage
Volgens Van Hoboken oefende de vervalser eerst op papier en met inkt, door de voornaam van twee inschrijvingen iets hoger op het document te veranderen: Hermanus Horstok heette eigenlijk Bernardus Horstok. De onderste inschrijving, van Nicolaas Wolters, is een compleet verzinsel: de personen die hier worden genoemd, zijn in geen enkel ander register terug te vinden. “Deze inschrijving diende alleen ter camouflage”.
Wie nu was die vervalser? Voor Van Hoboken “valt de verdenking” op C.J. van Ledden Hulsebosch, een man die “zich op dit gebied tijdens de bezetting een reputatie heeft verworven”. Op de website van “Collectie Gelderland”, waarin te grasduinen valt in de “rijke verzamelingen van Gelderse musea, archieven, bibliotheken, historische verenigingen en andere erfgoedorganisaties”, wordt Van Ledden Hulsebosch geportretteerd. De schrijfster is Judith I. Both, van het Nederlandse Politiemuseum, waarvan Van Ledden Hulsebosch de initiatiefnemer is.
Hij was van huis uit apotheker, maar studeerde ook criminologische scheikunde en natuurkunde. Begonnen in de apotheek van zijn vader aan de Nieuwendijk in Amsterdam, vestigde hij later op dit adres zijn eigen ‘Laboratorium voor Criminalistisch Onderzoek’. Hij gaf les aan veldwachters in forensisch onderzoek op de plaats van een misdrijf. In 1914 stichtte hij de eerste school voor politieonderzoek. “Zijn werk en onderwijs kregen erkenning: van 1916 tot 1942 was hij wetenschappelijk adviseur bij de opsporingsdienst van de Amsterdamse politie.” Hij werd zelfs ‘de Sherlock Holmes van Amsterdam’ genoemd.
Van Ledden Hulsebosch voerde het nemen van vingerafdrukken in, en was één van de eersten die ultraviolet licht gebruikte, bijvoorbeeld bij vervalst papiergeld, vervalste postzegels en valse postwissels. In de Tweede Wereldoorlog deed Van Ledden Hulsebosch volgens Both, “veel nuttig werk, door, waar mogelijk, illegale landgenoten uit handen van de Duitse bezetter te houden”.
Zo nodig maakte hij daartoe vervalsingen, zoals voor de nazaat van Henna Andries.
Van de straten waarin Henna Andries en haar echtgenoot Nephtali Meyer (of Naphtali Meijer) de Rosa rond 1799 nog als ongehuwden woonden, respectievelijk de Vriesestraat en de Kromme Elleboog, bestaan vanzelfsprekend geen foto’s. De fotografie was nog niet uitgevonden. Deze foto’s laten de straten zien zoals zij tussen 1880 en 1889 (Vriesestraat) en tussen 1910 en 1916 (Kromme Elleboog) oogden. |
Vlekken
Op de afgebeelde doopboekpagina zijn vlekken te zien. Daar zit een verhaal achter, dat Van Hoboken ook vertelde in 1985. De SS’er L. den Cate, hoofd van de “racistische Centrale Dienst voor Sibbekinde”, verleende hand- en spandiensten aan Duitse instanties door joodse afstammingsbewijzen op hun deugdelijkheid te controleren. Op een junidag in 1944 kwam hij de leeszaal binnengelopen, blijkbaar had hij de vervalsingspraktijken ontdekt.
Ten Cate beschuldigde archiefmedewerkers van medeplichtigheid aan de vervalsing, vroeg De Bussy te spreken en kondigde aan de zaak in handen van de politie te geven. “De Bussy raakte daarvan geenszins onder de indruk”, maar kon niet verhinderen dat Ten Cate het doopboek van De Toren als corpus delicti in beslag nam. Hij liet een chemisch onderzoek instellen om de vervalsing te bewijzen, en daarbij zijn die blauwe vlekken ontstaan.
Intussen had een archiefmedewerker, “die wist voor welke joodse stadgenoot de vervalsing was gepleegd”, die persoon meteen gealarmeerd en geadviseerd onder te duiken. Hierdoor overleefde de man de bezetting.
Twee maanden later was het Dolle Dinsdag, 5 september 1944. Geruchten deden de ronde dat de bevrijding aanstaande was, onder Duitsers en NSB’ers brak paniek uit. Ten Cate zoch “evenals velen van zijn soortgenoten een goed heenkomen”, hij vluchtte. Het onderzoek kwam stil te liggen. Het archief heeft later het doopboek “gelukkig teruggekregen”, aldus Harmen Snel.
De bezoeken aan de jodenleeszaal waren toen al voorbij. Van vele honderden slonk het aantal bezoekers naar 33 in 1944, het laatste bezoek was op 24 juli. Van Hoboken: “Het hoefde niet meer, het was afgelopen: wie niet was opgepakt en weggevoerd, was ondergedoken, hunkerend naar de bevrijding. De Sterrenwacht had zijn dienst gedaan: het archief had binnen het raam van zijn doelstelling al het mogelijke gedaan waartoe het jegens de vervolgde landgenoten verplicht was.”
Wie kon worden gered door de vervalsing? Was het een rechtstreekse afstammeling van Henna de Rosa-Andries? Dan zou met name Neftalie Andries de Rosa (Amsterdam, 18.2.1916) in aanmerking kunnen komen. Hij overleefde immers de oorlog; hij overleed in Amsterdam op 23 oktober 1974, zoals deze gezinskaart laat zien. Maar dit is slechts een veronderstelling. Het kan ook zeer wel iemand anders zijn geweest. |
Overlevende
Wie was nu die geredde nazaat van Henna? Het zou iemand moeten zijn die afstamt van Nephtalie de Rosa, valt te redeneren. En via genealogische databanken kom je dan uit bij Neftalie Andries de Rosa, geboren in Amsterdam op 18 februari 1916. Hij, zoon van Andries Neftalie de Rosa (Amsterdam, 7.3.1877 – Auschwitz, 23.11.1942) en Eva Emmerik (Amsterdam, 10.12.1874 – Auschswitz, 23.11.1942), is een hoogst zeldzame overlevende. Hij stierf op 23 oktober 1974. Maar dit is slechts een veronderstelling; er zijn geen nabestaanden gevonden die dit vermoeden kunnen bevestigen.
Archiefmedewerker Harmen Snel gelooft er niet in. Hij e-mailt dat hij de samensteller van de Genealogie van de families de Rosa Spierings & Baars (een genealogie die ook voor dit artikel is geraadpleegd) persoonlijk “goed heeft gekend”. Met deze man, jaren geleden al overleden, heeft Snel indertijd gesproken over de vervalsing van het doopboek van De Toren. De samensteller “kende het verhaal niet en had geen idee wie het geweest kon zijn die de vervalsing heeft laten aanbrengen”.
Het is een feit dat Henna en haar man Neftalie “het kernechtpaar” van de vervalsing zijn. Snel: “Maar dat hoeft niet te betekenen dat het een ‘meneer De Rosa’ moet zijn geweest. Het kan net zo goed zijn dat het hier iemand betrof wiens (groot)moeder een De Rosa was.”
Met andere woorden: het zal wel altijd onbekend blijven wie in leven is gebleven dankzij de Dordtse Henna.
Annette Evertzen ontdekt identiteit Wie was nu de joodse persoon die zich tijdens de Tweede Wereldoorlog het leven redde met een (vervalste) doopinschrijving van verre, rooms-katholieke voorouders uit Dordrecht? Met die vraag werd jaren geleden bovenstaand artikel afgesloten. Misschien wordt de identiteit van diegene wel nooit bekend, was de veronderstelling. Combineren
Genealoog
|
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'