Het voorbije joodse dordrecht
Dordtse bewaart decennia lang vlag
van joodse familie uit Winterswijk
< |
Om deze foto te kunnen maken voor een lesboek, is de vlag die Henny Veeninga in bewaring nam, speciaal nog een keer opgehangen bij het voormalige woonhuis van de familie Gans aan de Misterstraat. |
Ze had het beloofd, en aan die belofte heeft ze zich tientallen jaren gehouden − gewetensvol en volhardend.
Henny Veeninga, een Dordtse sinds 1961, ging op zaterdagavond 11 april 1943 in Winterswijk samen met haar ouders Thomas en Baukje afscheid nemen van de buren, de joodse familie Gans. Dit gezin stond op het punt gedeporteerd te worden, om te beginnen naar kamp Vught. Het had daartoe voor de tweede keer een oproep gekregen.
Vader Josef Gans, gewoonlijk Chef of Sjef genoemd, voorvoelde blijkbaar niet dat hij de dood tegemoet ging. Opgewekt overhandigde hij aan Henny, indertijd een argeloos 17-jarig meisje, de vlag die de familie vrolijk placht te laten wapperen op bijvoorbeeld Koninginnedag. Of zij het dundoek maar wilde bewaren “voor betere tijden”. En, voegde hij eraan toe, “om uit te hangen bij onze terugkeer”.
Het gezin Gans is nooit weergekeerd. Moeder Martha Antje en haar vier kinderen, onder wie een baby van 6 maanden, zijn alle vijf tegelijk routineus vergast in Sobibor, op 11 juni 1943. Vader Josef vond de dood op 31 maart 1944, op een onbekende locatie in Polen.
Henny Veeninga, het buurmeisje van de Misterweg 53, heeft haar belofte plechtig gestand gedaan. Ze bewaarde de vlag toen zij naar Denekamp verhuisde, en vandaar naar Dordrecht. En daar, in haar woning in de wijk Sterrenburg, bleef ze de vlag nog eens decennialang zorgvuldig koesteren. Het was maar een vlag, maar voor haar was het een historisch beladen voorwerp geworden, een reliek bijna.
Pas zo’n twintig jaar geleden stond ze de vlag af, aan Mirjam Schwarz, een Winterswijkse van wie de familie grotendeels is uitgemoord, en die nu woont in het voormalige huis van de rabbi, naast de plaatselijke synagoge. Mirjam, die samen met Henk Vis een gedenkboek heeft geschreven over de joodse gemeenschap van Winterswijk, vroeg Henny om haar herinneringen aan het gezin Gans op te schrijven.
Dat deed zij, en op een dag overhandigde ze Mirjam Schwarz niet alleen die notities, maar ook een foto van de kinderen Gans en die vlag – dat zeldzame overblijfsel. De vlag kwam terecht op een plek die wel zo geëigend was, zo wonderwel toepasselijk: in een vitrine in de synagoge.
Vorig jaar is de vlag daar weggehaald, om op een minstens zo geschikte locatie te worden uitgestald: in concentratiekamp Vught. Daar vandaan is het gezin Gans immers destijds weggevoerd. De vlag is opgenomen in de collectie van het Nationaal Monument Kamp Vught, als een tastbare herinnering aan uitgewiste levens.
Henny Veeninga, de vrouw aan wier ontroerende toewijding het te danken is dat de vlag er na 77 jaar nog altijd is, was uitgenodigd om erbij te zijn toen koning Willem-Alexander op 27 november 2019 in Vught het vernieuwde herinneringscentrum inwijdde, met een geheel nieuwe vaste expositie, getiteld ‘Kamp Vught: 32.000 verhalen en zeven seizoenen’. Maar in haar plaats heeft Mirjam Schwarz het verhaal achter de vlag moeten vertellen: Henny kon er niet bij zijn.
In dit verhaal: achtergronden over hoe een import-Dordtse een vlag redde.
Van Josef Gans is een foto beschikbaar, een uitsnede van een foto die is gemaakt toen de synagoge van Winterswijk 50 jaar bestond. De personen op deze foto vormen de commissie die de herdenking heeft voorbereid. Josef is de eerste, staande man links. Van zijn echtgenote Martha is in openbare beeldbanken geen foto gevonden. |
Josef Gans, tijdelijk wonend in Ruurlo, gaat in Smilde in ondertrouw met Martha Antje Magnus, aldus een aankondiging in de ‘Provinciale Drentsche en Asser Courant’ van 17 januari 1933. |
Ondertrouw
Veehandelaar Josef Gans was een heuse Winterswijker: hij is er geboren, op 26 april 1903. De vrouw met wie hij zijn leven ging delen, kwam uit een noordelijker provincie, uit Drenthe. Martha Antje Magnus is geboren in Smilde, op 6 juni 1908. Toch was het niet direct in Winterswijk waar Josef en Martha een gezin zouden stichtten. Josef woonde in Ruurlo toen hij in januari 1933 in Smilde in ondertrouw ging met Martha, en het was in dat Gelderse dorp ook dat Martha beviel van de eerste twee kinderen: Abraham Nathan (8 november 1933) en Louise Emma (12 maart 1936).
Pas daarna streken zij neer in Winterswijk, aan de Misterweg, op nummer 51. Hun derde kind kwam er ter wereld, Emma Antje (12 januari 1938) en jaren later de nakomeling, Harry Alexander (9 december 1942). In We hebben ze allemaal gekend, het gedenkboek dat Henk Vis en Mirjam Schwarz samenstelden over de vermoorde joodse inwoners van Winterswijk, valt te lezen dat Josef in zijn geboorteplaats ook wel ‘Chef Gans’ werd genoemd. Hij was voor de oorlog onder andere secretaris van de joodse toneelvereniging ‘Ons Genoegen’. Elders in Winterswijk woonden nog meer leden van de dynastie Gans, zijn beide broers bijvoorbeeld en zijn vader. In totaal waren er achttien.
Het gezin dat naast de familie Gans woonde, op nummer 53, was aanmerkelijk kleiner. Het bestond uit vader Thomas Veeninga (Assen, 27 augustus 1885), moeder Baukje van Veenen (Ooststellingwerf, 13 juni 1884) en hun dochter Henny, hun enige kind, geboren in 1926. Thomas, die de Nederlands Hervormde dienstbode Baukje in Winterswijk trouwde op 4 mei 1917, werkte als blokwachter bij de spoorwegen.
De beide families konden uitstekend overweg met elkaar. In het verhaal dat Henny in 2000 op verzoek van Mirjam Schwarz op schrift stelde, meldde zij, met genoegen terugblikkend: “De kinderen waren lief. Bram was wat stiller dan de meisjes – mijn vader was erg op hem gesteld. Mijn moeder had een zwak voor Liesje, die zo graag het plaatsje veegde met haar bezempje. […] Emmeke was mijn favoriet. Ze had een lief en vrolijk karakter. Maar eigenlijk hadden wij de hele familie in ons hart gesloten.”
Josef Gans schreef namens de familie Gans op 27 april 1938 desgevraagd een gedichtje in het poëzie-album van Henny, een gulden zin die weliswaar een “heel oud spreekwoord” is, doch ook waar: ‘Beter een goede buur dan een verre vrind’.
Drie van de vier kinderen Gans staan op deze foto, v.l.n.r. Louise Emma, Abraham Nathan en Emma Antje. De baby Harry Alexander werd midden in de oorlog geboren, op 9 december 1942. |
De Misterweg in Winterswijk, met aan de ene zijde van de tussendoorgang de woning van de familie Gans (tweede huis van links), en aan de andere zijde het pand van de familie Veeninga (tweede van rechts). |
Jodenster
In de oorlog werden joden maatschappelijk in toenemende mate afgezonderd, ingesnoerd. De kinderen Gans mochten niet meer naar hun kleuter- en lagere school. Alleen een exclusief joods schooltje was nog voor hen toegankelijk; op hun kleren moest de jodenster worden genaaid. Henny, 15 jaar toentertijd, herinnert zich dat vader Gans zijn kinderen vertelde dat ze er trots op moesten zijn. “Hij wees naar mij en zei: ‘Henny mag hem niet hebben’.”
Ondertussen bleven Henny en de kinderen Gans zoveel mogelijk gewoon wandelen met elkaar, boodschappen doen en fietsen. Joden werd het weliswaar steeds moeilijker gemaakt, “maar het gezin van Sjef Gans probeerde er samen de moed in te houden. Ze besloten ook om bij elkaar te blijven: niemand zou naar een onderduikadres gaan.”
Op een dag kreeg de familie de oproep om naar het Winterswijkse Feestgebouw te komen. “Dat gebeurde onder politiebegeleiding. Ik ben met ze meegelopen tot aan de deur van het gebouw.” De familie Veeninga sliep slecht die nacht. Maar opeens hoorde moeder Baukje een auto stoppen. Buiten hoorde Henny Lies roepen: “We zijn weer thuis.”
NSB-burgemeester W.P.C. (Wim) Bos, “vroeger een gezien veearts bij de boeren en veehandelaren”, bleek Sjef Gans toestemming te hebben gegeven om naar huis te gaan. Moeder Martha was zwanger, deportatie werd dan uitgesteld tot een halfjaar na de geboorte van de baby. “De familie Gans greep die strohalm.” Harry werd geboren op 9 december 1942, moeder en kind kwamen “verzorgd en uitgerust” thuis uit het Gemeenteziekenhuis.
Maar van het uitstel kwam geen afstel. De familie Gans moest zich alsnog melden, in concentratiekamp Vught. Op 12 april 1943 was het zover.
Josef Gans schreef in april 1938 een gedichtje in de poëziealbum van Henny Veeninga. |
Telefoon
De avond voor het onontkoombare vertrek nam de familie Veeninga afscheid van de buren, bij de familie Gans thuis. Het was bij die gelegenheid dat Henny de vlag in de hand gedrukt kreeg, met het verzoek deze te bewaren, totdat de familie terugkeerde. “De vrede zou immers spoedig komen.” Henny vergezelde het gezin Gans naar het station, naar de trein die via Zutphen naar Amersfoort zou rijden.
Bij de spoorwegovergang van de Misterweg vroeg Josef aan de dienstdoende seinhuismeester of hij zijn buurman Thomas Veeninga mocht bellen, ook een seinhuismeester. Dat mocht. “Sjef nam de hoorn van de telefoon en bedankte mijn vader nog eens voor al die goede jaren die ze als goede buren en vrienden hadden gehad. ‘We gaan nu met de trein, Henny is bij ons.’ Toen Sjef afscheid had genomen en verder liep, zei hij tegen mij: ‘Je vader huilt.’”
Op het station stond de stoomtrein met aparte coupés gereed. De Grüne Polizei was aanwezig, met enkele SS’ers. Henny, Martha en de kinderen zaten nog eenmaal bij elkaar, terwijl Sjef probeerde zijn gezin uit de trein te krijgen. Het was tevergeefs. De bewakers begonnen portieren dicht te gooien, Henny moest eruit. Ze gaf een laatste zoen. Ze kon alleen nog maar wuiven.
Vanuit kamp Vught heeft de familie Gans nog een enkele brief gestuurd. Op hun beurt zond de familie Veeninga pakketjes daarheen, vooral met verbandmiddelen.
Henk Vis en Mirjam Schwarz achterhaalden dat Josef Gans in Vught is gescheiden van zijn gezin. Hij is op 20 mei 1943 overgeplaatst naar Arbeitslager Oud-Leusden, vervolgens op 23 juli 1943 naar de Pantsergrenadia-kazerne in Arnhem en ten slotte op 18 oktober 1943 naar kamp Westerbork. Vandaar is Josef overgebracht naar Polen, waar hij overleed op 31 augustus 1944, 40 jaar oud. Hij is niet meteen na aankomst vermoord, maar kennelijk eerst nog tewerkgesteld.
Moeder Martha en de vier kinderen zijn op 8 juni 1943 in Vught met een speciaal kindertransport naar kamp Westerbork getransporteerd, en volgens Vis en Schwarz nog diezelfde dag door vervoerd naar Sobibor, waar zij op 11 juni tegelijk werden vergast, de kinderen 9, 7, 5 jaar en 6 maanden oud, hun moeder 35 jaar.
Documenten uit het Holocaust-archief in Bad Arolson geven weer waar Josef Gans op 12 april 1943 naar kamp Vught is overgebracht en op 18 oktober naar kamp Westerbork. |
Vulpen
Henny Veeninga is tot ver na de oorlog blijven hopen iemand van het gezin Gans nog eens terug te zien. Ze bewaarde niet alleen de vlag, er waren ook nog andere parafernalia. De vulpen bijvoorbeeld die Josef Gans als cadeautje had gegeven aan Henny, en dat bezempje waarmee Liesje het plaatsje veegde. Liesje had het aan moeder Veeninga gegeven, kort voor vertrek, met de woorden: “Tante buurvrouw, zul je het voor mij bewaren tot ik terugkom uit het kamp?”
Het bezempje heeft tot aan de dood van Henny’s ouders aan een spijker in de bijkeuken gehangen. (Haar vader Thomas is overleden op 9 augustus 1956, 74 jaar oud. Van haar moeder Baukje is geen overlijdensdatum te vinden. Het echtpaar is lang aan de Misterweg 53 blijven wonen, later werd het de Eelinkstraat 37).
De hoop van Henny op een weerzien werd de grond ingeboord toen zij eens, jaren geleden, in gesprek raakte met de beheerder van de erebegraafplaats in Loenen, op de Veluwe. Zij mocht van hem in het boek kijken waarin alle namen van vermoorde Nederlanders staan. En toen zag zij ze staan, álle namen van de familie Gans, haar buren. “De hoop was vervlogen. De vlag zou nooit meer worden uitgestoken.”
Henny nam de vlag overal mee naartoe waar ze in haar naoorlogse leven terechtkwam. Zij trouwde met Jan Tjassing, een rijksambtenaar die al een huwelijk achter de rug had – met Anna Hofstra. Nadat Anne Hofstra was overleden op 32-jarige leeftijd in Oldenzaal, op 12 juni 1957, hertrouwde Tjassing met Henny, officieel H.C.K.A. Veeninga geheten, en vestigde zich met haar in Denekamp, in de Beatrixstraat 2.
Vanuit Denekamp vertrokken zij op 12 januari 1961 naar Dordrecht, naar de Verhulststraat. Na een maand al trokken ze verder, naar de Patersweg, op 21 februari 1961. Op dit adres bleef het echtpaar wonen tot 14 november 1966, om vervolgens naar de nieuwbouwwijk Sterrenburg I te verhuizen, de vlag telkens meenemend. Daar woont Henny, inmiddels gescheiden en hoogbejaard (94), nog altijd, met haar zoon.
Mirjam Schwarz kreeg zo’n twintig jaar geleden van Henny Veeninga het verzoek om de vlag een plek te geven in Winterswijk. Dat werd een vitrine in de synagoge. Inmiddels is de de vlag opgenomen in de vaste collectie van het Nationaal Monument Kamp Vught. |
Zwijgen
Mirjam Schwarz (66) snapte het niet toen ze zes was: waarom had zij geen opa en oma, en de andere kinderen in de klas wel? Maar ze vroeg het haar ouders, de Winterswijkse veehandelaar Sally Schwarz en Bertha Theodora Windmuller (1912), niet. Zoals zij een verslaggeefster van De Gelderlander vertelde in mei 2019, merkte ze aan alles dat ze niet moest doorvragen. “Dat deed je dan ook niet als kind.” Haar ouders, die de jodenvervolging in de onderduik overleefden, zwegen consequent. Hun leed was te onbevattelijk: hun families waren “bijna geheel” vernietigd.
Mirjam Schwarz woont sinds 1993 naast de synagoge van Winterswijk en is secretaresse van de kehilla Winterswijk. Ze is erin geslaagd, op oudere leeftijd, om haar familiegeschiedenis te reconstrueren. Ze heeft de ontbrekende puzzelstukjes gevonden. Zij geeft nu lezingen over de oorlog, waarin haar persoonlijke verhaal centraal staat. Ook heeft zij samen met Henk Vis een lees- en werkboek geschreven, getiteld Leren van de oorlog. Dit lesboek maakt deel uit van een onderwijsproject dat Henk Vis en Mirjam Schwarz sinds 2004 jaarlijks uitvoeren met de leerlingen van de basisschoolgroepen 7 en 8, zie de website werkgroeplvdo.com.
Daarnaast hebben zij een gedenkboek samengesteld, waarvan de titel een verzuchting echoot die boeren na de oorlog vaak deden. “Wij hebben ze allemaal gekend”, zei menig boer als Mirjam’s vader bij hen aan de keukentafels koffie dronk.
Het boek herdenkt de 326 vermoorde joodse inwoners van Winterswijk. Op 28 april 2002 kwam er ter nagedachtenis aan hen een monument, een open cirkel van gedenkstenen, op het Mevrouw Kuipers-Rietbergplein, achter het Monument voor de Gevallenen. Wie die slachtoffers allemaal waren, staat in het boek. Per persoon zijn gegevens verzameld en verhalen opgetekend, soms waren er foto’s beschikbaar. Nadat het boek in april 2010 was verschenen, kwamen er talrijke reacties uit de hele wereld, met correcties en nieuwe foto’s. De herziene tweede druk werd gepubliceerd in november 2017 en is te koop via de website synagogewinterswijk.nl, voor twintig euro.
De vlag is ook gepresenteerd geweest op de tentoonstelling ‘De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen’, in 2014 in Rotterdam, en is nog steeds te zien, en het verhaal erover te beluisteren, op de website daarvan, zie: tweedewereldoorlog.nl/100voorwerpen/voorwerp/vlag-in-bewaring/ |
Vitrine
Twintig jaar geleden ontving Mirjam Schwarz een brief van Henny Veeninga. Of er in Winterswijk een plekje was voor een gewone Nederlandse vlag? Mirjam nam contact met haar op, en vroeg Henny om het verhaal achter deze vlag op te schrijven, wat ze deed. Naderhand zijn Mirjam en haar man het verhaal, de vlag en een foto van de kinderen Gans gaan ophalen in Dordrecht. Uit dat verhaal is hierboven geciteerd. De vlag werd op een vaste plek in een vitrine in de synagoge neergelegd, als een eerbiedig aandenken aan een vermoorde joodse familie.
Driemaal is de vlag daarna nog gebruikt. Voor het eerst gebeurde dit bij de onthulling van het Winterswijkse monument in april 2002. Eenmalig is zij opgehangen bij de woning van Josef Gans, opdat Henk Vis er een foto van kon maken voor het leerboek. Te zien was zij ook toen in die woning in 2017 een kleine herdenkingsbijeenkomst plaatshad, in het kader van ‘Open Joodse Huizen’. En zes jaar geleden, van 5 februari tot 5 mei 2014, was de vlag te zien op de tentoonstelling ‘De Tweede Wereldoorlog in 100 voorwerpen’, in de Kunsthal te Rotterdam.
Mirjam is na die eerste keer nog een paar keer bij Henny in Dordrecht geweest. Verder hebben zij over en weer gecorrespondeerd via de post. Vorig jaar november wilde ze Henny graag meenemen naar Nationaal Monument Kamp Vught. Daar werd een nieuwe vaste expositie geopend, in bijzijn van koning Willem-Alexander. De vlag is er een onderdeel van. Maar Henny was niet meer in staat te reizen. In haar plaats heeft Mirjam toen, terwijl de koning werd rondgeleid, het verhaal achter de vlag verteld.
Dat verhaal is via de website tweedewereldoorlog.nl (vlag in bewaring) eenvoudig terug te beluisteren. De vriendelijke, nobele daad van Henny Veeninga blijft daardoor langdurig in de aandacht.
< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'