Het voorbije joodse dordrecht

Yad Vashem-eretitel voor 21 Dordtenaren

eremuur

Dit is de eremuur in een park in Jeruzalem waarop alle onderscheidenen worden vermeld.
Grotere afbeelding >

In de afgelopen decennia zijn 21 Dordtenaren, onder wie enkele echtparen, onderscheiden met de Yad Vashem, de eretitel die Israël geeft aan niet-joden (gojim) die tijdens de oorlog joden hebben helpen onderduiken, ontkomen en overleven. Het is de leiding van Jad Wasjem – de officiële staatsinstelling, gezeteld in Jeruzalem, voor het herdenken van de joodse slachtoffers van de Holocaust en de redders van joden – die de Yad Vashem toekent.
         Aan Nederlanders zijn vanaf 1953 in totaal 5269 onderscheidingen toegekend. Daarmee is Nederland na Polen het land met de meeste onderscheidingen. Tegelijk is Nederland ook het land met het hoogste percentage vermoorde joden: minder dan 26 procent overleefde de massale jodenvernietiging.
         Mensen die erkend worden door Yad Vashem, ontvangen een medaille en oorkonde. Verder wordt hun naam in Jeruzalem in een muur gebeiteld, in een park gewijd aan de ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’, zoals de eretitel luidt.
         In Dordrecht zijn tot dusverre 21 personen onderscheiden als ‘Rechtvaardige’. Dit aantal kan nog toenemen, want nog altijd worden redders van joden erkend en geëerd. Op de website van Yad Vashem staat hun hulpbetoon gedetailleerd beschreven. Hieronder volgt een verkorte weergave van hun daden, soms vergezeld van foto’s van de desbetreffende personen.

Petronella Kwikkers-Fortuin
(onderscheiden op 5 maart 1984):

Zij werkte vanaf 1930, toen ze zestien was, als bediende voor Jacob en Dora Kann in Dordrecht. Toen in 1941 de Duitsers het aan niet-joods personeel verbood om nog voor joden te werken, bleef zij, inmiddels getrouwd met de heer Kwikkers, in het geheim voor het gezin werken. In november 1942 dook de familie onder op uiteenlopende adressen die Petronella (‘Nellie’) voor ze had uitgezocht, samen met de huisarts dr. E.E. Meursing. Eens per maand zocht zij – zonder dat haar man het wist – de familieleden dwars door Nederland op, om ze moreel te steunen, en buiten medeweten van haar echtgenoot. Nadat Jacob Kann was afgevoerd naar Auschwitz, werd Dora in Huizen ondergebracht. Daar raakte ze ongeneeslijk ziek. Petronella is haar blijven bezoeken tot haar dood in 1944.Zelf overleed Nellie Kwikkers-Fortuin in Dordrecht op 19 maart 1998, 83 jaar oud. In een overlijdensadvertentie in De Dordtenaar van 25 maart 1998 schreven leden van de familie Kann, inmiddels wonend in Poortugaal, Voorburg, Danbury (VS) en Jeruzalem: “Zij was een markante persoonlijkheid met een intense belangstelling voor haar medemensen, die ze met raad en daad bijstond. Nellie heeft voor ons veel betekend.”

Gijs van Bemmelen

Gijs van Bemmelen

Gijsbertus Gerardus van Bemmelen
(16 januari 1996):

Van Bemmelen (1898-1944), een sergeant-majoor bij de Dordtse politie en vader van vijf jonge kinderen, sloot zich aan bij het verzet en hielp joden onder te duiken. Als agent mocht hij zich ’s avonds na de avondklok nog op straat begeven. Samen met zijn oudste, 14-jarige zoon verspreidde hij ook voedselbonnen. Op 25 oktober 1943 werd hij gearresteerd, voor zijn hulp aan joden. Op 10 november volgde transport naar het concentratiekamp in Vught; vervolgens, op 25 mei 1944, naar Dachau. Daar, in het Natzweilerkamp, werd Van Bemmelen op 20 juli doodgeknuppeld. Postuum is hem het Verzetskruis toegekend.

Marijke Beekhuijzen-Lels
(4 januari 1978):

Marijke Lels (? - 2009) werkte als koerierster voor het verzet. Zij begeleidde ook vluchtelingen naar veilige adressen en bezorgde voedselbonnen en persoonsdocumenten. Zij leerde door dit werk Yaffa Jager-Klein kennen, een jonge joodse vrouw die zich al op verschillende adressen had verstopt. Marijke Lels bracht haar over naar de familie Engel in Dordrecht. Zij nam haar verzetstaken, die haar door heel Nederland voerden, uiterst serieus: toen er eens een Duits uniform nodig was, doodde zij daartoe een militair.

Willem en Maria Hofstee

Willem en Maria Hofstee.

Willem en Gerarda Bruijnzeels.

Willem en Gerarda Bruijnzeels.

Willem Hofstee,
Maria Hofstee-Bruijnzeels,
Willem Th. C.M. Bruijnzeels en
Gerarda J.M. Bruijnzeels
(21 april 2005):

Ambulance-chauffeur Willem (1888 - ?) en Maria Hofstee (1913-2000), katholieke dertigers zonder kinderen, vonden op vrijdag 8 januari 1943 om 21.10 uur een baby van acht maanden bij hun voordeur aan de Houttuinen 42 in Dordrecht. Het was Amalia (Milly) Steinberg. Haar vader, Sulem Steinberg uit Den Haag, was gedeporteerd, haar moeder Liebe Baumfeld besloot haar twee kinderen te verstoppen.
         Zoon Harry, vijf jaar oud, kwam terecht bij de familie Bruijnzeels, de ouders van Maria Hofstee; de baby bij Maria zelf. De Hofstees rapporteerden de vondst bij de politie, maar hielden vol dat zij niets wisten van de afkomst van de baby. Een kennis van Willem, werkzaam bij de geneeskundige dienst, verklaarde dat het kind “Arisch” was, en “waarschijnlijk verwekt door een Duitse soldaat”.
         Milly ging Marjoleintje heten en na haar doop Maria Josepha Hofstee. Bang voor verraad door de buren, verhuisden Willem en Maria Hofstee in mei 1944 naar de Kon. Wilhelminastraat 12 rood (nu: 24). Pleegkind Milly bleef tot aan de bevrijding bij hen en bij de familie Bruijnzeels. Haar moeder, die het kamp Bergen-Belsen overleefde, werd na de oorlog met haar twee kinderen herenigd. Bij haar huwelijk in 1961 nodigde Milly Horowitz haar redders uit.

Willem en Maria Hofstee

De huisarts Eppo Meursing.

Dr. Eppo Emmo Meursing
(5 maart 1984):

Huisarts Eppo Emmo Meursing (Scheveningen, 29.12.1894 – Apeldoorn, 19.5.1985; 90 jaar), wetend dat er een razzia op komst was, wist Jacobus en Dora Kann ervan te overtuigen dat zij onmiddellijk moesten onderduiken. Dit is de avond voor de razzia ook gebeurd. “Na enig aarzelen”, zoals Otto Kann later in een boek zou schrijven, stemde vader Jaap ermee in dat zijn dochters Elise en Judith zouden worden opgenomen in het huis van het kinderloze echtpaar Marie Gertrude (‘Molly’) van Gelderen en Gerard Louis (‘Jerry’) van Heel in Eindhoven. Een tante, Joyce, bracht de zusjes met de trein naar Eindhoven. Zoon Otto ging naar Epe. Zoon Kobus kon eerst terecht bij overburen, naderhand in het gezin van Elenoor Aduard (‘Noor’) van Andel en Hildegard (‘Hilde’) Brückmann in Badhoevedorp.
        Jaap en Dora, de ouders, hebben zich in de nacht van de razzia verstopt gehouden in het tuinhuisje en werden niet gevonden. Daarna zijn zij ondergedoken in Huizen, zij het dat Dora daar niet meteen belandde.
        Dora werd ernstig ziek (tbc). Meursing gaf haar daarop vervalste identiteitspapieren, zodat ze in een Dordts ziekenhuis kon worden verpleegd. Toen dit te onveilig werd, regelde hij dat zij in Huizen terecht kon bij verpleegster Struys. Na haar overlijden begroef Meursing Dora in het geniep.
        De vier kinderen zijn 2,5 jaar ondergedoken geweest. Hun contact met de buitenwereld verliep via de “doopsgezinde, sterk pacifistisch ingestelde” dokter Meursing, tante Joyce, en via Petronella (‘Nelly’) Kwikkers (zie hierboven). “Zij regelden bonkaarten, valse papieren, brachten boeken en berichten”, aldus Otto in zijn boek. Gedurende de oorlog hielpen Meursing en zijn vrouw Tetje van Gulik ook het joodse kind Ch.J. de Beer in hun eigen huis aan de Joh. de Wittstraat 39 (nu: 47).
        [Deze tekst is een andere dan Yad Vashem toont op zijn website. Daarin is sprake van een dochter Betty, maar Eva Kann, de dochter van Otto, wees ons erop dat er geen Betty Kann is. “Misschien wel een Betty die heeft ondergedoken gezeten bij Meursing, maar geen Betty Kann.” Met behulp van Eva Kann en het boekje van haar vader Otto, die overigens is overleden op 15 april 2017, is een nieuwe, correcte tekst gemaakt, red.]

Cornelis van der Matten en
Meyntje van der Matten
(30 november 1997):

Cornelis van der Matten (1912 - 1988) hoorde bij de verzetsgroep van Trouw in Dordrecht. Hij werd opgepakt door de Duitsers, maar wist te ontsnappen en week uit naar Gouda. Hij delegeerde zijn Dordtse verzetstaken aan zijn schoonzus, Jannegje Kijkuit. Samen met zijn vrouw Meyntje (1913 - ?) hielp Cornelis meerdere joodse vluchtelingen te verstoppen, ook voorzag hij hen van geld en voedselbonnen. Zo bracht hij de 7-jarige joodse Harry del Canho in maart 1943 onder bij Meyntjes broer Markus en diens vrouw Johanna, in Zwijndrecht. De Van der Matten hielpen joden omdat ze “geen onrecht konden verdragen”.

Pieter en Aartje van der Gijp
(22 januari 1992):

Pieter (1891 - 1980) en zijn vrouw Aartje (1892 - 1980) van Ballegooijen waren voor de oorlog lid van de SDAP en hielpen toen al vluchtelingen uit Duitsland aan schuiladressen. Op een dag vroeg Siegfried de Jong, die de radio- en fietsenwinkel van Pieter regelmatig bezocht, of hij joden wilde opnemen in zijn huis. Pieter en Aartje stemden toe en verborgen op 14 augustus 1942 Netty Kooperberg, de verloofde van Siegfried’s broer, en haar vriendin Sari Kloot-van Gelder, in de kelder. Zij verbleven daar overdag. ’s Avonds, als de gordijnen dicht waren, kwamen ze tevoorschijn. Netty en Sari gingen Pieter en Aartje al gauw “pa en ma” noemen. Toen eind 1943 Netty’s ouders werden verraden, haalde Pieter ze weg uit Geertruidenberg en verstopte ook hen in zijn huis. Sari’s moeder kon er niet meer bij, maar Pieter vond een veilig adres voor haar. Iedereen redde het en na de oorlog hielden Pieter en Aartje contact met hun onderduikers.

Synco Schram de Jong en
Geertje Schram de Jong-Meyst
(19 september 1985):

Irma Appel uit Naumberg, bij Kassel in Duitsland, werkte als huishoudster voor de familie Franks in Nederland. Toen in 1943 de Franks werden gedeporteerd, wist Irma een onderduikadres in Dordrecht te vinden, bij de familie Schram de Jong. Hoewel Irma vervalste papieren bezat, wisten Synco (1910 - 1984) en Geertje (1911 - 2013) dat zij joods was. Irma ging als huishoudster van het gezin werken en wist er ondanks alle gevaar (het huis lag vlakbij een Duits legerkamp) tot het voorjaar 1945 onontdekt te blijven.

Dr. Willem Arend Engel en
Antonia (Tony) Jacoba Bolkestein
(4 januari 1978):

Willem (1903 - 2000) en zijn vrouw Tony (1903 -  1986) woonden met hun twee zonen van elf en drie in Dordrecht. Hij was docent, zij kunstenares. Het echtpaar had al eens een joods meisje in hun huis verborgen gehouden, toen de ondergrondse vroeg of zij opnieuw een joodse wilden opnemen. Zij stemden toe, het werd Yaffa Lager (later: Klein). Yaffa bleef bij hen tot het eind van de oorlog. In haar brief aan Yad Vashem schreef ze dat zij door de Engels werd behandeld als hun dochter, hoewel zij stond geregistreerd als huishoudster. Ze mocht praktisch nooit de woning verlaten, maar wel af en toe buiten de was ophangen. Als buren dan het vermoeden uitten dat het echtpaar een joodse in huis had, ontkende de Engels dat hevig.

Hendrik (Henk) Adolf van den Berg en
Alida (Ali) van den Berg-van Soest
(20 mei, 1992):

Carolien Grünwald en haar vijfjarige dochter Karin zaten ondergedoken bij Evert Nijhuis en zijn vrouw Johanna. Omdat hun zoon, ook Evert geheten, weigerde in Duitsland te werken, ontstond het gevaar dat de Duitsers het huis van zijn ouders gingen doorzoeken. Ene Kees van Soest bracht daarop Karin bij zijn zus Alida in Dordrecht. Alida (1905 - 1970) en haar man Hendrik (1901 - 1982) waren nog kinderloos. Carolien droeg Kees op om het Dordtse echtpaar te vertellen dat haar dochter joods was, en als zij er niet voor voelden om haar op te nemen, moest hij Karin weer mee terugnemen naar Amsterdam.
         Kees vertelde dit niet. Carolien gebood hem om terug te gaan naar Dordt en de waarheid te vertellen. Toen hij dat deed, zei Alida: “Toen alle Dordtse joden hun huizen moesten verlaten, huilde ik. Nu ik de kans krijg om een joods kind te redden, doe ik dat, samen met Henk.” Henk was het met Ali eens, en zo werden zij Karin’s ‘oom’ en ‘tante’. Karin moest verzwijgen dat zij joodse was, en hield zich daaraan.
         Officieel was zij in Dordrecht terechtgekomen, omdat haar moeder zogenaamd voor een oude vrouw moest zorgen, en Karin zich verveelde. Karin speelde gewoon op straat. Ali en Henk reisden naar Carolien om haar op de hoogte te houden van Karin’s wel en wee. Na de oorlog bleven zij goede vrienden. In 1948 kregen Henk en Ali een eigen dochter.

Jan Burger,
Cornelia Aleida Burger-Koomans en
Marie Aleida van der Waal-Burger
(22 juni 1976):

Emmanuel en Greta Benedictus woonden samen met hun kinderen Suze en Jules naast Jan en Cornelia Burger, in de Wijnstraat. Toen begin 1942 duidelijk werd dat de Duitsers de joden gingen opsporen en opjagen, bood Jan zijn buren aan om op een zoldertje boven een achterhuis te gaan wonen. Daar, boven, in de werkplaats van een smid, konden zij onopgemerkt blijven.
                  In oktober 1942 trok de familie Benedictus naar wat het ‘jodenzoldertje’ is gaan heten, via een tunnel die Burger tussen de woningen had gegraven. Zij hoefden zich niet op straat te vertonen. Er was geen water. Dat moest met emmers naar boven worden gesjouwd, over een smalle ladder. Het toilet was een emmer. Het enige licht kwam van een zaklantaarn; de warmte van een klein  kacheltje waarop ook werd gekookt. Als het veilig was, tikte Jan op de trap en kwam de familie naar beneden.
                  Later in de oorlog werden nog meer joden op het zoldertje ondergebracht: Bets van der Berg, een jonge advocaat, en Stijntje den Hartog, een apothekersassistente. In de laatste maanden van de oorlog voegde G.J. van den Zeben, een niet-joodse politieagent, zich bij de onderduikers. Niet op het zoldertje, maar beneden, achter de toonzalen en achter de beweegbare wand. Dochter Marie deed intussen de boodschappen voor de vluchtelingen en hielp waar zij kon. Allen bleven tot de bevrijding in het achterhuis, dat inmiddels is gesloopt.

(Jules Benedictus hield in twee schriftjes en vijf boekjes een dagboek bij van zijn onderduik bij de Burgers, van 1 januari 1944 tot 10 mei 1945. In september 2009 overhandigde hij dit materiaal aan het Dordtse stadsarchief. Jules en Suze zijn beiden nog in leven, de eerste woont in Rotterdam, de tweede in Israël. Ook de dagboeken van Suze bevinden zich in Nederland.)






< Terug naar index 'Verhalen over het voorbije joodse leven in Dordrecht'