NIEUWS
Wie waren de joodse standwerkers
op de Dordtse vrijdagweekmarkt?
Dit bericht is eigenlijk meer een oproep.
Het betreft de Jaap van Dam, die volgens de Dordtse schrijver en dichter Cees Buddingh’ de “talentrijkste” koopman was van de vooroorlogse vrijdagweekmarkt in Dordrecht. Van Dam, die mogelijk voluit Jacob heeft geheten, was een joodse standwerker, want Buddingh’ noemt hem in een passage over kooplieden, van wie “de meesten hun einde hebben gevonden in de Duitse concentratiekampen”.
![]() |
Het omslag van het boek dat Kees Buddingh’ schreef voor het jubilerende Morks & Geuze. |
Gefusilleerd
Maar wie was nu die Jaap van Dam? Kwam hij uit Dordrecht of Sliedrecht of zelfs uit Rotterdam? Dordrecht heeft bijvoorbeeld een Jacob van Dam gekend, een metaalhandelaar die is geboren op 8 november 1876 en die is gefusilleerd in Kamp Vught in de nacht van 24 op 25 juli 1944, als 67-jarige. Maar stond hij op de markt? Dat is allerminst zeker, en feitelijk ook niet meer bewijsbaar vast te stellen. Vandaar deze oproep: wie herinnert zich de legendarische standwerker Jaap van Dam?
Buddingh’ (Dordrecht, 7.8.1918 – Dordrecht, 24.11.1985) schrijft over hem in het gelegenheidsboekje Dordtse snippers, dat in 1960 is verschenen bij het 100-jarig bestaan van de Dordtse boekhandel Morks & Geuze, indertijd gevestigd aan de Visstraat.
Dit is het vleiende citaat dat over Jaap van Dam gaat:
“Wat er in Dordrecht ook eender gebleven mag zijn sinds de oorlogsjaren, zeker niet de vrijdagse weekmarkt. Een enkele keer loop ik nog wel eens tussen de rustige, nette kramen en stalletjes door; er zijn altijd nog mensen genoeg op de been, maar de sfeer die er vroeger hing is voorgoed verdwenen. ‘Où sont les neiges d’antan?’ zong Villon in de 15e eeuw; ‘Waar zijn de standwerkers van weleer?’ is de weemoedig verzuchting die in mij opstijgt wanneer ik mij tussen kopers en kijkers door een weg baan. De meesten van hen hebben hun einde gevonden in de Duitse concentratiekampen, en ‘we’ll never see their like again’, vrees ik, om met een andere dichter te spreken.”
En dan introduceert Buddingh’ zo’n vooroorlogse standwerker, Jaap van Dam: “De talentrijkste, de welbespraakste, de meest fascinerende en dichtst-omdromde, was ongetwijfeld Jaap van Dam. Meestal stond hij voor de zemenfabriek van Reus; een lange, forse gestalte met lichtbruin kroeshaar, aan één stuk door kletsend, schreeuwend, lachend en geintjes makend, niet altijd van even fijn allooi, doch daarom niet minder beeldend en bloemrijk.
“De ene keer verscheen hij met scheermesjes, een andere maal met sigaren of glassnijders, maar met welke negotie hij ook was gekomen, steeds verdrongen de kijkers zich om hem heen en hij wist zijn publiek te bespelen met een natuurlijke behendigheid, die men alleen bij grote acteurs en volksmenners aantreft.”
Sjakie
Buddingh’ noemt in hetzelfde hoofdstuk nog twee standwerkers, van wie aangenomen mag worden dat dit ook joden waren.
De ene is ‘Kleine Sjakie’, die zijn naam op zijn rode fez had geborduurd, en die altijd Belgische chocola van “een bijzonder inferieure kwaliteit” verkocht, “waarin grote hoeveelheden duffe pinda’s waren verwerkt”. Hoewel tientallen vaste kijkers, net als Buddingh’ zelf, uit ervaring wisten dat zijn producten nauwelijks voor consumptie geschikt waren, bezweken velen tegen beter weten in bij herhaling toch “voor deze vogelaar”, doordat hij zijn artikel “zo rad van tong, zo overdonderend” wist aan te prijzen.
En dan was er miss Nora. Zij stond geblinddoekt op het Scheffersplein , terwijl haar ‘exploitant’ – “die toekomstvoorspellingen aan de man trachtte te brengen – het publiek in de juiste, geïmponeerde gemoedsstemming bracht door vragen op haar af te vuren, die zij langs paranormale weg heette te beantwoorden”. De antwoorden klopten bijna altijd. Buddingh’ meldt dat het hem en andere jongens “nooit is gelukt er achter te komen hoe dit systeem werkte”.
Of miss Nora of haar ‘exploitant’ nu joods waren, valt uit het verhaal niet op te maken. Buddingh’ was er in het verhaal niet duidelijk over wie van de standwerkers in de concentratiekampen is geëindigd. Alleen doordat hij ze in samenhang met dat feit beschrijft, kun je vermoeden dat zij joods waren.
![]() |
Deze tekening van Otto Dicke stond bij het hoofdstuk waarin Jaap van Dam voorkomt. |